Inhoud
- Voorwoord
- Verantwoording
- Inleiding
- Hoofdstuk 1: Hoe het begon
- Hoofdstuk 2: Oxfordgroep wordt Morele Herbewapening
- Hoofdstuk 3: Ervaringen in oorlogstijd
- Hoofdstuk 4: De naoorlogse periode
- Hoofdstuk 5: Een naaste buur en een verre vriend
- Hoofdstuk 6: De kentering van de jaren zestig
- Hoofdstuk 7: ‘De gestadige groei van een nieuwe wereld’
- Hoofdstuk 8: Rondom de Amaliastraat
- Hoofdstuk 9: Een waaier aan initiatieven
- Hoofdstuk 10: Op weg naar verandering, verzoening, vrede…
- Hoofdstuk 11: Een nieuwe wind
- Hoofdstuk 12: Reiken naar een nieuwe wereld
Voorwoord
We beseffen soms te weinig dat ons leven een zoektocht is, een zoektocht naar God, naar ons zelf, naar vrede, naar innerlijk geluk. Niet alleen individuen zijn op zoek, maar ook landen en de wereld als geheel.
Steeds meer wordt duidelijk, dat we wel in staat zijn via de ontwikkelingen van de technologie grotere afstanden in kortere tijd te overbruggen en snelle communicatie over de gehele wereld tot stand te brengen, maar niet in staat zijn meningsverschillen, belangenconflicten of geloofsverschillen te overbruggen.
Waarom niet? Allereerst, omdat eigen belang veelal overheerst, materiële voorspoed centraal staat. Tevens blijven de ongelijkheid in welvaart, in de beschikbaarheid van water, delfstoffen en energiebronnen oorzaken van oorlog en geweld. De wereldleiders kunnen dit alles niet oplossen. De grootste bijdrage moet komen van de individuele mens.
Duizenden kleine waxinelichtjes kunnen samen een groot licht vormen. Als steeds meer mensen respect en begrip hebben voor anderen, hun geloofsopvattingen, gewoontes en cultuur, dan kunnen ze tezamen een vitale rol spelen om vrede te bevorderen. De roep om normen en waarden is actueel, niet alleen van mens tot mens, maar ook in de zakenwereld, waar gedragscodes worden gemaakt om vast te leggen waar iedere medewerker voor moet staan, van de hoogste tot de laagste positie.
Bruggen bouwen tussen mensen over de gehele wereld, waarover de één naar de ander kan lopen, de hand kan reiken en vriendschap sluiten, is essentieel in de huidige tijd. Het is tijd voor binding, zoals men zegt, om een impuls te geven teneinde de onderlinge banden te versterken. Tachtig jaar geleden ontstond de Oxford groep, die later Morele Herbewapening werd genoemd en nu de naam draagt Initiatives of Change. What's in a name, kan men zeggen, want het doel is onveranderd.
In deze prachtige beschrijving door Hennie de Pous-de Jonge zien we hoe de zoektocht van de beweging is gegaan. Belangrijke personen komen naar voren, zoals Frank Buchman, de grondlegger, theoloog en predikant in Philadelphia, die zijn werk begon onder de armen en de verwaarloosde jongeren en een wereldbeweging in het leven riep. Na zijn dood kwam de journalist Peter Howard, die nieuwe accenten legde.
De schrijfster geeft een beeld van Frits en Sylvia Philips, Pim van Doorn en anderen in de bange oorlogsjaren, voor wie trouw aan principes als eerlijkheid, zuiverheid, onzelfzuchtigheid en liefde hun vaste levenslijn bleef, koste wat het koste!
Nu na de oorlog, is niet alleen de naam gewijzigd, maar ook de problematiek waarvoor we staan. Er is een brug nodig tussen arm en rijk, islam en christendom, democratie en dictatuur, en tussen globalisering en het zakelijk landsbelang. We pleiten voor inburgering, dialoog binnen onze multiculturele wereld, maar worden angstig voor onze veiligheid en dreigen de bruggen door hekken te vervangen.
Het overzicht dat de schrijfster geeft, heeft een stimulerende werking om ook in de toekomst door te gaan met de zoektocht naar de echte vrede. Die begint immers in ons zelf door stil te zijn en te luisteren. Dan kan God ons vinden en ons steunen! Wij mensen kiezen zelf tussen goed en kwaad, maar God kan ons hierbij leiden als we hem in ons leven toelaten. Initiatives of Change is daarbij een waardevol platform, om aan de juiste maatschappelijke keuzes een bijdrage te geven.
Ook voor mij en mijn vrouw waren de bezoeken aan de conferenties van Initiatives of Change in Caux, Zwitserland, en in Nederland van grote waarde en een voedingsbodem voor ons leven.
Moge de lezers van dit boek zich krachtig voelen om de veranderingen die nodig zijn te bevorderen en de mensen die hen omgeven, te helpen.
De kernpunten van Initiatives of Change staan wat mij betreft ook krachtig in de bijbel, met name in Mattheus 5:
‘Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden’.
Paul Nouwen
Verantwoording
Een aantal mensen heeft me geholpen bij het schrijven van dit boek. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk. Allereerst noem ik Digna Hintzen en Aad Burger. Ze hebben teksten (met name voor respectievelijk hoofdstuk 6 en voor de hoofdstukken 4 en 5) geleverd, informatie verschaft en vanaf het begin kritisch meegedacht. Hun kennis, ervaring en inzicht waren van onschatbare waarde. Lotty Wolvekamp heeft informatie gegeven uit de memoires van haar vader. Ook haar eigen bijdrage was waardevol, omdat zij dit werk van binnenuit kent. Haar moeder Biny Wolvekamp was degene wier geheugen het verst terugging. Enkele mensen hebben de hele tekst gelezen en van kritisch commentaar voorzien. Behalve de hierboven genoemde namen waren dat Anneke van Nouhuys, Geert-Willem Overdijkink, Maarten de Pous, Kees Scheijgrond, Jos Sterk en Sabine Wolff-Lenz.
Ik ben alle mensen die ik geïnterviewd heb dankbaar voor de openhartige wijze waarop ze mijn vragen beantwoord hebben. Velen leefden mee. Twee abonnees van Ander Nieuws uit Friesland hebben documenten opgestuurd die ze in archieven hadden gevonden en waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt. Bas Woltjer heeft geholpen met het opzoeken van informatie in de archieven van het kantoor op de Amaliastraat 10.
Op een cruciaal moment kwam Jonneke Burger mij helpen met de redactie. Gedurende anderhalf jaar kwam ze daarvoor een dag per week naar ons kantoor. Zij was mijn stok achter de deur en mijn klankbord. Met haar professionele kijk, door haar opleiding Boekhandel en Uitgeverij, en met haar kritische geest was zij een grote stimulans.
Tot slot dank ik mijn echtgenoot Johannes. Hij is mijn eerste en belangrijkste adviseur. Hij heeft alle versies met de nauwkeurigheid hem eigen gelezen en van commentaar voorzien. In alle stadia van het schrijven heeft hij mij voortdurend bemoedigd.
Hennie de Pous-de Jonge
Den Haag, juli 2005
Inleiding
Dit is het verhaal van een beweging die geen beweging wil zijn, maar wel mensen in beweging wil zetten met het oog op een betere, nieuwe wereld. Van een organisatie die zichzelf eigenlijk als een organisme ziet. Die twee keer haar naam heeft veranderd: Oxfordgroep, Morele Herbewapening, Initiatives of Change. Met de verschillende namen veranderde de stijl, er werd een andere nadruk gelegd, maar de essentie bleef hetzelfde. De beweging was en is internationaal, maar ik concentreer me op hoe die in Nederland wortel schoot en hoe Nederlanders erdoor beïnvloed werden.
Het gaat over tachtig jaar bruggen bouwen. Dit is altijd, zo goed en zo kwaad als het ging, de kernactiviteit geweest. Bruggen slaan tussen mens en mens, in het gezin – man en vrouw, ouders en kinderen – maar ook tussen klassen, rassen, aanhangers van verschillende levensovertuigingen en religies, mensen behorend tot verschillende culturen.
Mensen hebben zich om verschillende redenen aangetrokken gevoeld tot dit team van bruggenbouwers. De visie op een nieuwe, betere wereld appelleert aan een diep verlangen. Wie wil dat niet? De uitdaging is dat de verandering die nodig is bij jezelf moet beginnen. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar misschien juist daarom zien we het gemakkelijk over het hoofd. Een van de geïnterviewden voor dit boek, vertelde dat het idee dat God een plan heeft en dat zij daar een aandeel in kon hebben, haar het meest aansprak. Vaak is het niet eenvoudig te weten wat je in een bepaalde situatie moet doen. Een mens heeft stilte nodig om tot zichzelf te komen, zichzelf te leren kennen, nieuwe inzichten te verwerven en richting te vinden voor zijn leven. In stilte kan ons een weg gewezen worden. Vooral als je voelt dat je leven vastgelopen is, dat je geen uitweg ziet, geeft het idee dat je in de stilte nieuwe inspiratie kunt vinden, hoop. Voor velen in dit boek was het vanzelfsprekend dat God je kan laten zien welke stappen je kunt nemen. Maar ook voor mensen voor wie God geen realiteit was, was het idee van stilte en bezinning aantrekkelijk. ‘De stille tijd’, één van de kernbegrippen van deze beweging, is langzaamaan gemeengoed geworden.
Niet dat in de stilte een gemakkelijke weg getoond wordt. Om dingen te veranderen in je leven en in de wereld, moeten moeilijke besluiten genomen worden; het vraagt ook offers. De weg van verzoening bijvoorbeeld, vereist inzicht in waar je zelf de eerste stap kunt nemen. Dat is, hoe logisch het ook klinkt, vaak moeilijk. Daar kan een enorme strijd aan voorafgaan. Toch werkt er niets zo aanstekelijk en bevrijdend als wanneer mensen bereid zijn fouten toe te geven en simpelweg en oprecht ‘het spijt me’ te zeggen. Stille tijd dus om de zin te zoeken van ons leven. Om uit de vele mogelijkheden die voor ons liggen de juiste te kiezen. Stille tijd ook om te ontdekken dat we hulp en steun kunnen vinden, voor sommigen in onszelf, voor anderen van de ‘overzijde’, de transcendentie die we al naar gelang onze traditie een andere naam geven.
Er wordt gesproken over Gods leiding en Gods plan, of over het kiezen van de juiste weg. Hier begeven we ons op glad ijs. Want hoe kun je daar zeker van zijn. Het blijft altijd een zoeken en tasten. In goed vertrouwen sla je een weg in, maar je zult altijd toetsstenen en testmomenten nodig hebben en goed moeten luisteren naar de kritiek van anderen. Als toetsstenen worden morele maatstaven genoemd. Van de vele die er zijn, worden er vier uitgelicht: eerlijkheid, zuiverheid, onzelfzuchtigheid en liefde. Een gerechtvaardigde vraag kan zijn waarom juist deze vier als de vier maatstaven bij het gedachtegoed van Morele Herbewapening gingen horen. In ieder geval hebben ze hun dienst als toetsstenen bewezen en doen dat nog. Op de een of andere manier prikkelen ze het geweten en helpen ze mensen te zien wat er ten goede zou kunnen veranderen in hun leven.
Mensen voelen zich ook aangetrokken tot dit team van bruggenbouwers, omdat het niet alleen om actie gaat. Het is ook een netwerk en, meer dan dat, een soort wereldfamilie, die losjes georganiseerd elkaar helpt en steunt in de gekozen gemeenschappelijke taak. Er is een natuurlijke verbinding van het persoonlijke met het wereldwijde. Het één kan niet los gezien worden van het andere.
De beweging is meer praktisch dan filosofisch. Het idee is niet een nieuw geloof of nieuwe gedachte. Het haalt mensen niet weg uit hun geloofsgemeenschap of traditie. Het is meer een katalysator zodat het goede wat er al gedacht is in praktijk gebracht wordt, de smeerolie waardoor mooie voornemens en plannen ook echt werken. In de stilte en vanuit de ervaring van verandering worden nieuwe ideeën en initiatieven geboren. Al die initiatieven vallen onder de (nieuwe) naam: Initiatives of Change.
In die tachtig jaar van bruggen bouwen ging het niet altijd goed. Het ging met vallen en opstaan. Dogmatisme sloop in. Mensen moesten sterk in hun schoenen staan om de groepsdruk te weerstaan en in vrijheid en naar eigen inzicht en geweten te handelen. ‘Succesverhalen’ werden niet gerelativeerd. In de geestdrift van het begin dacht men voor alle problemen dé oplossing te hebben en het beter te doen dan anderen. Kortom, er werden fouten gemaakt. In de verschillende periodes was de beweging meer of minder controversieel. Het is niet te zeggen of dit door de gemaakte fouten kwam of doordat de vinger op de zere plek werd gelegd. Waarschijnlijk speelden beide factoren mee. Een zwakheid was dat de zelfkritiek die men geacht werd persoonlijk te beoefenen, niet werd toegepast op de beweging als geheel. Het heeft lang geduurd voordat beseft werd dat zelfkritiek bijdraagt tot je geloofwaardigheid.
Er is de laatste jaren meer ruimte gekomen voor zelfkritiek en voor bescheidenheid. In die ruimte groeide het besef: we hebben niet hét antwoord en we kunnen het ook niet alleen. We willen graag samenwerken met organisaties en individuen die soortgelijke doelstellingen hebben. We hopen vanuit onze ervaring een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan een meer rechtvaardige en vreedzame wereld. Moge dit boek een ieder die daaraan wil werken, inspireren.
Hoofdstuk 1: Hoe het begon
De grondlegger van de Oxfordgroep (OG) en later Morele Herbewapening (MH) is Frank Buchman. Uit zijn vele toespraken en brieven, en uit de boeken die over hem geschreven zijn, wordt duidelijk dat allerlei ervaringen hem ertoe gebracht hebben op een goed moment ‘voor zichzelf’ te beginnen. Niet dat hij een organisatie wilde stichten. De Oxfordgroep en later Morele Herbewapening kwamen welhaast ‘organisch’ tot stand. Frank Nathan Daniël Buchman werd in 1878 in Pennsburg, Pennsylvania (VS), geboren. Zijn vader had daar een levensmiddelenzaak [1-1]. Het ging goed met de zaken en na enige tijd kocht Buchman senior een hotel vlakbij het station. De jonge Frank groeide op in het goed lopende hotel. De ligging aan het spoor betekende dat hij kennismaakte met de wereld die in het hotel langs kwam. Hij leerde van zijn ouders hoe belangrijk het was gasten te ontvangen met goed verzorgde maaltijden en in smetteloze kamers. De neiging tot perfectie op dit gebied behield Buchman zijn hele leven. De achternaam Buchman verwijst naar zijn voorouders die uit Zwitserland kwamen. Buchman was er trots op een opmerkelijke voorouder te hebben gehad, namelijk één die in de zestiende eeuw zijn naam vergriekst had tot Bibliander. Thomas Bibliander is bekend omdat hij in 1531 de Zwitserse reformator Zwingli opvolgde als hoogleraar oude testament in Zürich en als eerste de Koran in het Latijn vertaald heeft. Of Buchman inderdaad een verre nazaat was van deze Bibliander staat niet vast. Wel stamden beiden uit het Zwitserse Bischofszell [1-2]. De familie Buchman kwam omstreeks 1750 naar de Verenigde Staten en vestigde zich in Pennsylvania, in het gebied van de zogenaamde ‘Pennsylvania Dutch’. Dutch is een verbastering van Deutsch. De godsdienst was er luthers. Buchman heeft altijd een speciale band met Zwitserland en Duitsland gehad. Omdat er in Pennsburg geen middelbare school was, verhuisde de familie toen Frank 16 jaar was naar het naburige Allentown. Vader Buchman opende daar een restaurant met een slijterij erbij, en later ook nog een groothandel in sterke drank. Volgens de biograaf van Frank Buchman, de Engelse journalist Garth Lean, was dit nu niet direct het beroep van een ‘model-vader’ in de lutherse traditie. In huize Buchman hield men van lekker eten en een goed glas wijn. Later besloot Buchman, om een gewezen alcoholiste te helpen van de drank af te blijven, geen sterke drank meer te drinken en dat heeft hij zijn leven lang volgehouden. Buchman studeerde theologie. Na zijn studie werd hij predikant in Overbrook, het armste gedeelte van Philadelphia. Eigenlijk moest hij zijn gemeente daar nog opbouwen. Het eerste jaar ontving hij zelfs geen salaris en bleef hij financieel afhankelijk van zijn ouders. Zijn taak hier had meer weg van sociaal werk. De industriële revolutie had slachtoffers gemaakt, die tussen wal en schip vielen. Daarom stichtte Buchman een tehuis voor verwaarloosde jongens. De sfeer was er warm en het eten goed [1-3]. Buchmans idee was dat je het christendom niet zozeer moest onderwijzen, als wel leven. Dit tehuis werd zo’n succes dat mensen uit andere steden kwamen kijken. Het benodigde geld werd bijeengebracht door een bestuur bestaande uit zes heren. Dit bestuur wilde dat het tehuis uiteindelijk zichzelf zou bedruipen. Dit was onmogelijk, de jongens konden niet of nauwelijks kost en inwoning betalen, en daarom werd Buchman gevraagd te bezuinigen en wel op de uitgaven voor het eten. Buchman vond dit volkomen onaanvaardbaar. Een conflict was het gevolg. Het liep zo hoog op dat Buchman ontslag nam. Zijn verbittering uitte zich in allerlei psychosomatische kwalen. Hij legde het predikantschap neer. Zijn vader gaf hem geld voor een reis naar Europa.
Ommekeer in Keswick
Na allerlei omzwervingen kwam Buchman in de zomer van 1908 in Engeland, waar hij naar een christelijke conferentie in het plaatsje Keswick ging. Hij hoopte er de bekende predikant F.B. Meyer te ontmoeten [1-4]. Die was er niet, maar wel hoorde hij een collega van hem, Jessie Penn-Lewis. In een klein kerkje met maar zeventien mensen in het gehoor, sprak zij op zo’n ontroerende manier over het kruis van Christus, dat dit geloofsstuk van zijn kerk op dat moment een levende en leven gevende ervaring voor Buchman werd. Plotseling zag hij zichzelf zoals hij was, een man vol hoogmoed, eigenliefde en wrok. ‘Dit hebt U voor mij gedaan, wat heb ik voor U gedaan?’ schreef hij op. Hij besefte dat hijzelf in het centrum van zijn leven stond en dat zijn werk zijn afgod was geworden. Hij vroeg God hem te veranderen. En ook al geloofde hij nog steeds dat hij in het conflict met het bestuur het gelijk aan zijn kant had, hij zag in dat de wrok die hij koesterde verkeerd was. Hij schreef een briefje naar de zes bestuursleden waarin hij vergeving vroeg voor zijn wrok en voelde zich een bevrijd mens. Bij elke brief schreef hij deze versregels:
Als ik het wond’re kruis aanschouw, waar Christus stierf, die ’t al volbracht, dan voel ik, hoe ‘k mijn trots berouw en ’t rijkst gewin slechts schade acht [1-5].
Hij ontving geen antwoorden. Volgens Garth Lean zou dat kunnen liggen aan het feit dat hij geen afzender op zijn brieven vermeld had. Nog dezelfde dag wist hij een student die hij op de conferentie ontmoette, met zijn ervaring te helpen. Deze twee ervaringen leerden Buchman, dat iedereen altijd een nieuw begin kan maken, en dat zo’n nieuw begin zijn uitwerking op anderen niet mist.
Stille tijd
In de veertien jaar die hierop volgden was Buchman respectievelijk secretaris van de Young Men’s Christian Association, YMCA, van de Universiteit van Penn State (VS), zendeling in China en docent aan de Theologische Hogeschool van Hartford (VS). De ervaringen die hij in die periode opdeed, gekoppeld aan wat hij leerde van christelijke denkers in zijn tijd, brachten hem tot bepaalde inzichten. Die waren niet nieuw, maar hij maakte ze toegankelijk voor iedereen. Eén zo’n inzicht was de ‘stille tijd’. Dit leerde hij als pastor op de Universiteit van Penn State. Hij was daar meteen keihard aan het werk gegaan, organiseerde bijbelstudies en bijeenkomsten. Het ledental van de christelijke studentenvereniging verdubbelde. Hij slaagde erin de mensen die hem eerst uitlachten tot vrienden te maken. Toch was hij ontevreden. Zoals Buchman later zei: ‘Ik werkte achttien uur per dag. Had twee telefoons op mijn kamer. De mensen kwamen naar me toe, maar er vond geen ommekeer plaats. Er bleef niets van over.’ F.B. Meyer, de kanselredenaar die hij gehoopt had te ontmoeten in Keswick, kwam op bezoek. Hij sloeg Buchman bij zijn werk gade en gaf hem twee adviezen: je moet meer naar God luisteren dan naar de telefoon en je moet niet bijeenkomsten, maar het gesprek van mens tot mens tot het centrale punt van je werk maken. Buchman nam dit advies zeer serieus. Hij besloot ‘elke ochtend van vijf tot zes uur, voordat de telefoon kon gaan, in een tijd van stilte te luisteren naar de zachte stem van de levende God.’ Dit radicale besluit leidde tot een kettingreactie van veranderingen in mensen die beeldbepalend voor de universiteit waren. De verbeterde sfeer bleef niet onopgemerkt en secretarissen van de YMCA van andere universiteiten kwamen kijken. Dit leidde weer tot campagnes en studentenconferenties die in dezelfde geest plaatsvonden. In Penn State leerde hij dus dat mensen kunnen veranderen. En dat hierdoor situaties kunnen veranderen, zoals de hele sfeer in de universiteit van Penn State. Dit is des te meer het geval als de mensen die het betreft sleutelfiguren zijn.
China
Als zendeling in China, waar hij in 1916 voor het eerst heen ging, probeerde hij hetzelfde principe toe te passen. Hij was gevraagd daar heen te gaan door John Mott, algemeen- secretaris van de YMCA. Het ging hem er niet zozeer om toespraken te houden en conferenties te organiseren, maar om in persoonlijke contacten mensen te helpen een nieuw leven te beginnen. ‘Persoonlijk werk’ noemde Buchman dit. Hieronder verstond hij ook dat hij als het nodig was man en paard noemde en allerlei misstanden frank en vrij aan de kaak stelde. Bovendien wilde hij met de Chinezen samenwerken. De duizenden christelijke, meestal westerse, werkers in China reageerden verdeeld op deze aanpak. Of ze juichten deze frisse wind toe: mensen veranderden, het was christendom in de praktijk. Of men voelde zich er ongemakkelijk bij, ja zelfs bedreigd door deze persoonlijke benadering. Enkele leidende Chinezen zagen in de aanpak van Frank Buchman de oplossing voor de deplorabele staat waarin China zich op dat moment bevond. Eén van hen, Hsu Ch’ien, plaatsvervangend premier voor Sun Yat-sen, noemde op een conferentie georganiseerd door Buchman de ‘morele ziekteplekken van het nationale leven die aangepakt moesten worden om het land te redden’. Het land was rijp voor een revolutionaire ommekeer. Hsu hoopte dat het christendom deze verandering kon brengen. Hij geloofde aan de andere kant dat de buitenlandse leiders van de kerk niet begrepen hoe China functioneerde. Ze wilden de Chinese cultuur veranderen zonder de moeite te hebben genomen haar werkelijk te begrijpen. Buchman was door zijn radicale opstelling in botsing gekomen met een groot deel van de christelijke gevestigde orde. Hij had aan de kaak gesteld wat zijns inziens verkeerd was, wat de revolutionaire werking van Gods Geest hinderde en wat hij dus ‘zonde’ noemde. Hierdoor moest hij China verlaten. Een Russische revolutionair geheten Borodin, slaagde er in die tijd wèl in genoeg sleutelfiguren in China te winnen voor zìjn revolutie, het communisme. Na 1916 bezette Buchman een leerstoel aan Theologische Hogeschool van Hartford. De deeltijdaanstelling stelde hem in staat veel te reizen. Maar na een aantal jaren vond hij zelfs deze losse band te knellend en begin 1922 besloot hij zijn ontslag te nemen. Buchman had ervaren dat hij zijn ideeën goed wist te brengen, dat hij mensen wist te inspireren en hij zag voor zichzelf een profetische taak weggelegd. Sinds dat moment leefde hij, zoals hij dat zelf noemde ‘op geloof en gebed’ wat in de praktijk betekende dat hij afhankelijk was van de giften van mensen die geloofden in zijn werk. Waar God leidt, voorziet hij ook, was de ervaring geweest die hij ook al eerder had opgedaan. Dit werd ook de ervaring van de velen die met hem mee gingen werken. Zij ontvingen geen salaris van Buchman. Hij verwachtte van hen dat ook zij door ‘geloof en gebed’ in hun onderhoud zouden voorzien.
Ideeën
Het is goed hier nog eens kort weer te geven wat Buchmans ideeën, niet nieuw maar wel vernieuwend, zoal waren. Zijn theologische achtergrond was luthers. In de theologische taal van die tijd kun je zeggen dat hij geloofde in de soevereiniteit en macht van God, de realiteit van de zonde, de noodzaak zich over te geven aan de wil van God, het zoenoffer en de veranderende kracht van Christus, de voedende waarde van het gebed en de plicht hiervan te getuigen. Dit geloof was om te beginnen theoretisch, maar tijdens de jaren in Overbrook en in Penn State leerde hij de praktische waarde ervan. Hij zag dat geloof mensen ten goede kon veranderen, en dat als dit gebeurde de sfeer van een tehuis, van een instituut, ja van een universiteit ook ten goede kon veranderen. Na zijn eigen ervaring in Keswick, waar hij zijn wrok achter zich liet, geloofde hij dat iedereen kon veranderen. Over Buchmans besluit het eerste uur van de dag te reserveren voor stilte, schreef ik al. Dit betekende voor hem dat hij besloot zijn wil ondergeschikt te maken aan die van God. Tijdgenoten hielpen hem invulling te geven aan dit stille uur. Van professor Henry Wright van de Yale Universiteit leerde hij de gedachten die hij in stilte kreeg op te schrijven. Wright’s boek The will of God and a Man’s Lifework inspireerde hem. Daarin schrijft Wright dat hij het eerste half uur van de dag reserveerde voor een ‘gebed in twee richtingen’, d.w.z. praten én luisteren. Volgens Wright kon God hem dan, maar ook op andere tijden, verhelderende gedachten geven, op voorwaarde dat de menselijke ontvanger schoon genoeg was om die gedachten op te vangen. Buchman ondernam, toen hij in Hartford doceerde, wekelijks een vier uur durende reis naar Yale om Wright te horen spreken. De stille tijd heeft een aantal controlemomenten nodig. Een mens is er namelijk goed in zichzelf voor de gek te houden. En het kan heel ergerlijk of zelfs gevaarlijk zijn als mensen denken te weten wat Gods wil is. Hoe weet je of je een bepaalde gedachte die je in een stille tijd hebt gekregen moet uitvoeren of niet? Buchman gebruikte voor zichzelf een aantal testen. Het is bijvoorbeeld van belang of een gedachte uitvoerbaar is. Misschien bedacht je dat je iemand moest opzoeken, maar die persoon bleek in een ander land te zijn. Of er was iemand die je hulp dringender nodig had. Een goede test was de gedachten te vergelijken met de hoogste morele maatstaven die je kent. Hiervoor gebruikte Buchman uit het boek van Robert Speer The principles of Jesus vier ‘absolute maatstaven’: eerlijkheid, zuiverheid, onzelfzuchtigheid en liefde. Volgens Speer waren deze maatstaven een samenvatting van de leer van Jezus en kon iedereen ze gebruiken om zijn of haar leven mee te vergelijken. Ook voor de gedachten in de stille tijd waren ze een goede test. Niet dat deze absolute maatstaven ooit bereikt konden worden, maar ze waren goede richtingwijzers. Een andere test was of een gedachte in overeenstemming was met de strekking van de bijbel. Het advies van vrienden, die ook volgens de leiding van God wilden leven, was ook een belangrijke graadmeter. Je moest daar vooral vrienden voor uitkiezen die niet altijd met je meepraten. En tenslotte wilde Buchman niet iets doen wat inging tegen de ervaring en leer van de, in zijn geval lutherse, kerk. Na toetsing was de bereidheid te gehoorzamen een vereiste. In de loop der jaren leerde hij dat het christendom om effectief te zijn een morele ruggengraat moest hebben. Hij bedoelde daar niet mee dat mensen volgens regels moesten leven. Hij bedoelde wel dat je vrijwillig uit je leven wegdoet wat niet in overeenstemming is met morele maatstaven, dat je je eigen wil ondergeschikt maakt aan Gods wil en dat je dagelijks een reinigende, vergevende en helende kracht ervaart. Buchman wilde mensen voor God winnen. In het boek Soul Surgery (1919) van Howard Walter, waaraan Frank Buchman heeft meegewerkt, is de boodschap: als mensen echt veranderen, dan raakt die verandering de diepste lagen van hun wezen, hun motieven en verlangens [1-6]. De enige die mensen kan veranderen is God, maar een ander kan daarbij wel helpen. Dit noemde Buchman ‘persoonlijk werk’. Dit kon niet in grote bijeenkomsten, maar moest onder vier ogen gebeuren. Om een ander te kunnen helpen dien je zelf een vrij mens te zijn. Bewust van verleidingen en zwakheden, maar daar niet aan toegeven; bereid om zaken uit het verleden onder ogen te zien en waar nodig goed te maken. Buchman richtte zich op individuen, niet op structuren. Hij was er vast van overtuigd dat verandering in sociale en politieke structuren alleen plaats zou vinden als mensen veranderden. Iets dat Buchman tijdens zijn China-periode leerde, dient hier vermeld te worden en dat ging over de kwaliteit van samenwerking (teamwork). Buchman reisde door China met Howard Walter en Sherwood Day. Deze laatste was afgestudeerd aan de Universiteit van Yale en was daar secretaris van de YMCA geweest. Van 1916 tot 1938 werkte hij met Frank Buchman samen. Tijdens hun verblijf in China merkten ze dat er onder hen veel onuitgesproken kritiek en verdeeldheid was. Ze beseften dat ze onmogelijk iets aan de verdeeldheid in China konden doen als ze onder elkaar verdeeld waren. In een hotelkamer in Tietsin gingen ze rond een tafel zitten om alles te eerlijk te zeggen wat er tussen hen onuitgesproken was. Uit deze gesprekken ontwikkelde zich het principe, zo schreef Sherwood Day later, dat geen lid van het team iets over een ander mag zeggen dat hij niet aan de persoon zelf gezegd heeft. Sinds het gesprek in Tietsin beschouwde Buchman volstrekte openheid een eerste vereiste voor effectief ‘teamwork’, omdat hierdoor onderling vertrouwen wordt geschapen. Na zijn ontslag in 1922 uit Hartford werkte hij op dezelfde manier door. Aan verschillende universiteiten ontstonden teams van medestanders. Onder meer in Princeton, de Verenigde Staten en in Oxford, Engeland. Het werk in Oxford kreeg zoveel weerklank dat de beweging die hij ontketend had vanaf 1928 Oxfordgroep genoemd werd.
Oxfordgroep in Nederland
Buchman wilde Nederland bezoeken. Een Engelse kennis introduceerde hem bij een Nederlandse adellijke familie die op het landgoed Rhederoord in De Steeg woonde, de familie Van Heeckeren van Kell. In het voorjaar van 1923 ging Buchman daar langs op doorreis naar Duitsland. Zijn bezoek maakte grote indruk en hij werd gevraagd terug te komen. De Van Heeckerens stelden Buchman aan hun vrienden voor. In 1924 vond er in Rhederoord gedurende een weekend een ‘house-party’ met Buchman plaats [1-7]. De house-party was een karakteristiek element van het werk van Buchman in die tijd. Het bracht een gevarieerd gezelschap mensen voor enkele dagen bij elkaar om in een vriendschappelijke sfeer over belangrijke levensvragen te praten. Dit gebeurde niet theoretisch, maar heel persoonlijk en praktisch. Mensen vertelden elkaar hoe ze hun moeilijkheden hadden overwonnen en zich aan Christus hadden overgegeven. De verhalen over levensverandering werkten aanstekelijk. Veel mensen verlieten zo’n house-party met nieuwe hoop en een vernieuwd geloof. Op de genoemde house-party op Rhederoord kwamen zo’n dertig tot veertig mensen. Dr H.D. (Bert) de Loor heeft talloze van deze house-party’s beschreven in zijn boek Nieuw Nederland loopt van stapel - De Oxfordgroep in Nederland, een sociale beweging van het interbellum [1-8]. In het begin werden vooral mensen uit de Nederlandse elite aangetrokken, maar geleidelijk aan voegden zich ook ‘gewone’ mensen bij de Oxfordgroep (OG). De Loor beschrijft uitvoerig hoe in de dertiger jaren de OG groeide met house-party’s in verschillende delen van het land. Voor die tijd bijzonder is dat op deze house-party’s mensen uit verschillende sociale klassen zich mengden. Zo kon bijvoorbeeld een fabrieksdirecteur er samen zijn met één van zijn werknemers. De Leeuwarder Courant schreef over een house-party te Beetsterzwaag in 1936: ‘Eenvoudige vrouwtjes van het platteland getuigen met evenveel animo en in hun eenvoudige Fries met minstens even grote welsprekendheid als predikanten, zakenmensen en onderwijzers.’ De interkerkelijkheid viel op en de gewone taal die mensen gebruikten [1-9]. Het zwaartepunt van de Oxfordgroep in Nederland verplaatste zich al gauw van Rhederoord in De Steeg naar Nassauplein 30 in Den Haag, het huis van baron en baronesse Godfrey (Frits) en Sylvia van Wassenaer van Catwijck. Het huis van de Van Wassenaers was van 1928 tot 1938 het centrale bureau van de Oxfordgroep in Nederland [1-10]. Na 1938 werd Jan van Nassaustraat 40 het administratieve centrum. Dit huis was het bezit van Albert de Brauw, advocaat bij de Hoge Raad die nauw met Van Wassenaer had samengewerkt [1-11]. Sylvia van Wassenaer vertelde in 1980 aan Bert de Loor dat zij en haar man na aankomst in Den Haag alle hervormde predikanten opzochten om hen te vertellen welke religieuze vernieuwing zij hadden doorgemaakt. Eén van hen respondeerde en wel ds. Creutzberg van de Duinoordgemeente, de voorloper van de Kloosterkerkgemeente in Den Haag. Creutzberg deed vanaf 1929 mee met de Oxfordgroep. De Oxfordgroep raakte steeds meer bekend. Iemand die daaraan bijdroeg was de Utrechtse hoogleraar vanwege de Nederlands Hervormde Kerk aan de theologische faculteit Maarten van Rhijn. Hij werkte actief mee en schreef in het door hem geredigeerde Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur in april 1932 een serie artikelen over ‘de groep’ [1-12].
Het sneeuwbaleffect
De Oxfordgroep groeide evenwel vooral door het sneeuwbaleffect. Er ging iets aanstekelijks uit van de sfeer op de house-party’s en de publiciteit daarvoor ging van mond tot mond. Het feit dat mensen op house-party’s zichtbaar in hun voordeel veranderden, maakte nieuwsgierig. In het spraakgebruik van de Oxfordgroep betekende ‘verandering’ onder andere: stille tijd houden, eerlijk naar jezelf kijken, dingen goed maken in de relaties met anderen. Het betekende dat men voortaan ‘meedeed’ in het team en zich verantwoordelijk voelde voor het werk. Ook wilde degene die ‘veranderd’ was zijn nieuwe inzichten doorgeven, of te wel: anderen helpen ook te veranderen. Achteraf kun je hier kanttekeningen bij plaatsen. Er werd nogal eens onderscheid gemaakt tussen veranderde en niet veranderde mensen. Wie veranderd was, hoorde erbij. Maar je gaat natuurlijk je leven lang door met veranderen en leren. En is het in de ontmoeting niet altijd een tweerichtingverkeer, waarin niet de een de ander probeert te veranderen, maar waarin je van elkaar kunt leren? Met andere woorden: het onderscheid tussen veranderd en niet veranderd is nooit scherp te trekken. Zoals ook wel degelijk beseft werd. Aan de andere kant kun je jaloers zijn op het enthousiasme en de authenticiteit van de ervaringen van mensen, waardoor er in en rond de Oxfordgroep een levendige sfeer heerste. De manier waarop het centrum van het werk zich van De Steeg naar Den Haag verplaatste was een voorbeeld van de organische wijze waarop de Oxfordgroep groeide. Op een house-party in september 1927 op Rhederoord, georganiseerd door Lily, een van de dochters van de Van Heeckerens, was jonkheer Eric van Lennep aanwezig. Zijn nieuwe levenshouding maakte indruk op zijn in Cambridge wonende nicht Sylvia van Wassenaer van Catwijck-van Lennep. Ze raakten zo gegrepen door de Oxfordgroep dat zij en haar man in 1928 besloten terug naar Den Haag te keren om daar de leiding van dit werk op zich te nemen. De lijnen zijn ook door te trekken bijvoorbeeld naar een house-party in Baarn op een weekend in mei 1933. Een nicht van zowel Sylvia van Wassenaer als Eric van Lennep, Annie Sillem-Beels, was daar aanwezig. Haar ‘verandering’ maakte veel indruk op haar echtgenoot Albert Sillem. Hij was een succesvol zakenman in Amsterdam. En daarnaast ook kerkvoogd van de Hervormde gemeente te Baarn, penningmeester van de AMVJ en van de Ernst Sillemhoeve. De Loor schrijft over hem: ‘Zijn verandering en daarmee zijn bewuste identificatie met de Oxfordgroep had een wervende invloed op anderen in het Nederlandse establishment onder andere ir. Frits Philips en diens vrouw, de Rotterdamse bankier mr. Hintzen en anderen, met name in zijn eigen Amsterdamse zakenmilieu.’ [1-13] En zo breidde de Oxfordgroep zich uit. In het hele land maakten veel predikanten uit de Hervormde en in mindere mate uit de Gereformeerde Kerk kennis met de Oxfordgroep. Ze waren vaak de initiatiefnemers van house-party’s, zoals bijvoorbeeld dominee Van Schothorst die in Friesland zeer actief was. Een van de predikanten die door Van Schothorst warm gemaakt werd voor de Oxfordgroep was dr. Kromsigt, hervormd confessioneel predikant te Rinsumageest in Friesland. Op 16 oktober 1934 hield deze een referaat over de Oxfordgroep voor de Friese rechtzinnige predikantenvereniging in de Nederlands Hervormde Kerk. Achtentwintig heren en twintig dames kwamen naar Kromsigt luisteren. Kromsigt legde eenvoudig uit wat hij in de Oxfordgroep gevonden had: de troostende en vernieuwende kracht van het evangelie. In feite was het niets nieuws, maar het raakte hem als nieuw. Hij legde uit dat de ‘eigenaardigheden’ van de Oxfordgroep - stille tijd houden, Gods leiding zoeken en dit met anderen delen - volkomen bijbels waren. Uit de vragen die gesteld werden bleek dat men vooral bang was dat het ‘warme evangelie’ van de groep het gezag van de gevestigde kerk zou aantasten [1-14]. Hoe kwam het dat de Oxfordgroep in die jaren veel weerklank vond in de kerken? Het was heel duidelijk dat de Oxfordgroep zelf geen kerk of sectie wilde worden. Men wilde een reveil op gang brengen, ook in de bestaande kerken. De bijeenkomsten mochten dan ook niet lijken op een godsdienstoefening. Het enige wat daar gebeurde was dat mensen hun eigen verhaal vertelden, hun verhaal van verandering wel te verstaan. Dit was kennelijk heel aanstekelijk. Voor veel mensen in de kerken was het geloof een dode letter geworden. Door de Oxfordgroep vonden ze nieuwe inspiratie. De kerken kregen te maken met enthousiaste bekeerlingen. Maar er was ook verzet, omdat men, vooral in de orthodoxe hoek, dit enthousiasme wantrouwde [1-15].
Bachzaal in Amsterdam
Begin 1934, van 2 tot 9 januari, had een house-party in hotel de Bilderberg in Oosterbeek plaats gevonden. Dit werd speciaal in de winter gedaan omdat dan een goedkoop tarief bedongen kon worden. Van de honderdveertig aanwezigen waren er tachtig predikant. Eén van hen was dominee Sasse, hervormd predikant uit Amsterdam. In een interview dat Bert de Loor met hem had in 1981, vertelde Sasse over deze house-party: ‘Dit heeft mij na korte aarzeling direct gepakt. Dit was een aanpak van recht op de man af gerichte zielszorg. Daar had ik behoefte aan voor mezelf.’ Sasse werkte voor de Hervormde Amsterdamse Stadszending. De volgende house-party een maand later in Baarn bezocht hij met een aantal bestuursleden van de Stadszending. Deze Stadszending gebruikte van 1934 tot 1937 de Bachzaal, de concertzaal van het Amsterdamse Conservatorium, voor bijeenkomsten voor buitenkerkelijken. Oxfordgroepleden spraken daar geregeld. De Bachzaal raakte bekend als ‘de kerk van de Oxfordgroep’. Ofschoon voor veel predikanten, zoals voor Sasse, de ontmoeting met de Oxfordgroep een nieuwe impuls voor hun geloof en hun werk betekende, werd de verhouding met de kerken geleidelijk aan moeilijker. Dat lag voor een groot deel aan de Oxfordgroepleden zelf. Ze vonden het in de kerk maar een dooie bedoening. Zij vonden zichzelf beter omdat zij mensen hielpen een levend geloof te vinden. Een ander probleem was dat de Oxfordgroep niet wist hoe ze moest omgaan met oprechte vragen en opbouwende kritiek van de kant van de kerken. Men kon in het geheel niet met kritiek overweg, zelfs niet als die van binnen de Oxfordgroep zelf kwam. Met iemand die kritiek had, was zelf iets mis, was het idee [1-16]. In 1935 kwam Buchman naar de Bachzaal om een lezing te houden. De Oxfordgroep was intussen al zo bekend dat de zaal stampvol mensen zat. Maar velen, vooral de aanwezige theologen, waren diep teleurgesteld in het verhaal van Buchman. Volgens Sasse: ‘Hij heeft daar een praatje staan houden dat de mensen niks zei.’ Waarschijnlijk had Buchman zich niet genoeg ingeleefd in de Nederlandse situatie, vooral die in de kerken, en botste zijn Amerikaans optimisme en pragmatisme met de Nederlandse behoefte aan meer inhoud en diepgang [1-17]. Dit weerhield Stasse er evenwel niet van zijn werk in Amsterdam voort te zetten. Veel jongeren werden er aangetrokken door de Oxfordgroep. In Amsterdam, maar ook in andere plaatsen, waren teams van de Oxfordgroep, die elkaar hielpen, plannen maakten, de bijbel bestudeerden, baden en stille tijd hielden. De pers besteedde er veel aandacht aan en er waren verschillende boeken over verschenen. Kortom, de Oxfordgroep leefde in Nederland. Twee jonge mensen die aangetrokken werden door de Oxfordgroep waren Cor de Pous en Sijtje Olij uit Aalsmeer. In 1936 nodigde een vriend hen uit voor een house-party in Zandvoort. Ze waren beiden actief in de kerk, hij als voorzitter van de jongemannenvereniging en zij als presidente van de meisjesvereniging. Toch vonden ze dat er iets ontbrak. Hun verloving duurde al vijf jaar omdat ze door gebrek aan financiën geen kans zagen te trouwen in die moeilijke dertiger jaren. Ze hoorden over de bijeenkomsten in de Bachzaal. Het was heel anders dan een kerkdienst, vertelde Cor de Pous jaren later aan Bert de Loor [1-18]. ‘De sfeer was los en onofficieel; er waren een paar honderd mensen. Een dominee uit Schiedam vertelde dat je naar God kon luisteren, dat je kon beginnen met je leven op orde te brengen en zo richting in je leven kon vinden.’ Cor de Pous wist meteen wat dat opruimen voor hem betekende. Hij besloot zijn verloofde alles over zijn leven te vertellen wat ze nog niet wist en de relatie met zijn vader, in wiens bedrijf hij werkte, recht te zetten. Hij stopte met roken en heeft sindsdien niet naar sigaretten omgekeken. Cor de Pous en Sijtje Olij werden trouwe bezoekers van de Bachzaal. Ze begonnen stille tijd te houden en lazen in de bijbel. Hun verdere leven hebben ze gebaseerd op de tekst ‘Wees niet bezorgd. Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid en al het andere zal u bovendien geschonken worden’ (Mattheus 6: vers 25-33). Ze besloten nog hetzelfde jaar te trouwen, ondanks het feit dat hun financiële ongewijzigd was. Vlak voor hun huwelijk bood een vriend hem een baan aan in zijn grote bedrijf.
Zeilkampen in Friesland
Friesland is al een paar keer genoemd. De Oxfordgroep had daar een grote aanhang. De stuwende, dragende kracht achter het Friese team waren vanaf 1935 de gereformeerde tandarts Johan van der Veen en zijn vrouw Hillie [1-19]. Een tot de verbeelding sprekende activiteit waren de zeilkampen in Heeg aan het Heegermeer, die van 1936 tot en met 1940 in augustus plaatsvonden. De doelgroep waren jongeren tussen de 14 en 18 jaar, maar ook volwassenen namen eraan deel. Een verslaggever van hetNieuwsblad van Friesland bezocht zo’n kamp en trachtte in de krant ‘een inzicht te geven in de beginselen, die deze nieuwe wereldbeweging belijdt en in het geheele leven in praktijk wil brengen.’ Hem was opgevallen dat alle kringen van de maatschappij vertegenwoordigd waren, van verschillende kerkelijke en niet-kerkelijke achtergrond. Er was een goede mix van geestelijke inhoud en ontspanning. ‘De opzet van de kampen is revolutionair. God wordt als leider aanvaard van het kamp, waarin van een van boven opgelegde leiding geen sprake is. Allen zijn namelijk verantwoordelijk en ieder weet en voelt zijn taak. De deelnemers maken zelf gezamenlijk de in het kamp geldende regels, maken in onderling overleg de corveelijsten op, en ieder die daaraan behoefte voelt mag met plannen komen. Alles is sober, maar uiterst hygiënisch en comfortabel ingericht, zoodat het voor jonge menschen, die hier bovendien nog naar hartelust kunnen zeilen, zwemmen, zonnebaden enz. een waar paradijs is.’ Het contact met het dorp Heeg was goed. Er werd bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd gehouden tussen een Heegs elftal en één van het kamp. De plaatselijke hervormde predikant ds. van de Linde kwam met de kerkenraad en vijfentwintig gemeenteleden een avond op bezoek om te spreken over de betekenis van de bijbel. Op zondag gingen de meesten naar de Nederlands Hervormde Kerk of naar de Gereformeerde Kerk. De verslaggever maakte een voorstelling mee, waar jonge mensen op creatieve manier vertelden tot welke inzichten ze gekomen waren. ‘Hier heerscht een sfeer van ongedwongen, natuurlijke vroolijkheid, en de verhouding tusschen de jongens en de meisjes is er zuiver en natuurlijk,’ schreef hij [1-20]. Uit het hele land kwamen de deelnemers voor deze kampen, maar vooral uit Amsterdam. Ds. Sasse was betrokken bij de organisatie. Zijn naam stond onder de aanbevelingsbrief. Het team in Den Haag keek intussen fronsend naar deze zeilkampen, omdat het voor jongens en meisjes samen was (er werd wel gescheiden geslapen). De andere kampen, zoals ook in het volgende hoofdstuk blijkt, waren strikt gescheiden in een jongens- en een meisjeskamp. Er was overigens ook op andere terreinen een verschil van aanpak tussen het wat conservatievere ‘Den Haag’ en het liberale ‘Amsterdam’. De succesvolle bijeenkomsten in de Bachzaal werden door ‘Den Haag’ met enige argwaan bekeken [1-21].
Massabijeenkomsten
In 1936 raakte het werk van de Oxfordgroep in een stroomversnelling, omdat Frank Buchman het idee had grote massamanifestaties in de landen rond Duitsland te organiseren. Deze zouden, hoopte hij, een dam tegen het opkomend nazisme kunnen opwerpen. Van 9 tot 14 april 1936 gingen tweehonderdtachtig Nederlanders per gecharterde boot naar Ollerup in Denemarken, waarbij men de tocht heen en terug als een house-party op zee beschouwde. Twaalfduizend mensen woonden de manifestatie in Ollerup bij. En vijfhonderd Nederlanders gingen in juli van datzelfde jaar naar Engeland, waar in het jaarbeursgebouw in Birmingham honderdduizend mensen bijeenkwamen. Het was een grote overgang van de intieme, gemoedelijke house-party’s waar persoonlijke verandering en het delen met elkaar centraal stonden, naar dit soort massabijeenkomsten, die een demonstratie van hoop moesten zijn. Men kwam marcherend met vlaggen binnen, men zong zijn eigen nationale volksliederen en de nieuw gecomponeerde Oxfordgroep-liederen. Delen van de bijeenkomst in Birmingham, waar ook een aantal Nederlanders sprak, werden door het Philips radiostation uitgezonden. Maar ook op de massale bijeenkomsten ontbrak de persoonlijke noot niet, zo blijkt uit het verslag van één van de Nederlandse deelnemers in Birmingham, Bert Wolvekamp. In zijn privé memoires beschrijft hij beeldend hoe het er aan toe ging. In 1936, hij was toen adjunct-accountant bij de accountantsdienst van het ministerie van Economische Zaken in Den Haag, had hij het boek Wat is de Oxfordgroep? gelezen. Hierdoor aangemoedigd nam hij deel aan een onderdeel van de manifestatie in Birmingham: een kamp voor jonge mannen in het naburige Castle Bromwich. De eerste avond al werd hij gegrepen door de boodschap. Hij schrijft: ‘Het ging over levensverandering. Een aantal aanwezigen vertelde hoe zij veranderd waren, nadat zij met een ander hadden besproken wat er fout was in hun leven en besloten hadden daar met Gods hulp mee te stoppen. Ik keek naar die mensen, hoorde hun overtuigende stem en zag hun gelaatsuitdrukking. Ik geloofde hen en werd vervuld van een mateloze jaloezie. Aan het einde van de avond zei de man die de leiding had: “Als hier mensen zijn die dingen in hun leven hebben die ze nog nooit aan iemand verteld hebben, omdat ze zich dood zouden schamen als iemand het wist, de nacht is nog lang, ga naar buiten, vind iemand, vertel hem alles, ga op je knieën, geef je leven aan God en kom morgenochtend hier terug. Dan gaan we plannen maken voor een nieuwe wereld.” Ik ging naar buiten. Iemand kwam naar me toe. Ik heb hem alles verteld. We gingen op onze knieën en ik gaf mijn leven aan God. Zonder precies te weten wat dat betekende. Maar de volgende ochtend kreeg ik een eerste idee toen ik met mijn tentgenoten een stille tijd hield. Een paar dingen die ik opschreef waren: mijn ouders schijven dat ik regelmatig geld van hen gestolen had, te schatten hoeveel in totaal en dat zo spoedig mogelijk terug te geven. Ook aan de fiscus van mijn vroegere studentenvereniging te schrijven dat ik, toen ik fiscus was, nooit mijn eigen contributie betaald had, en dat alsnog te doen. Dat was mijn eerste verandering. Later gevolgd door vele andere. Nog steeds doorgaand, vermoedelijk tot het eind van mijn leven. Maar altijd ben ik dankbaar gebleven voor die woorden: “En dan gaan we plannen maken voor een nieuwe wereld”. Geen verandering om zelf een goed mens te worden en later in de hemel te komen, maar om deel te hebben aan een groot avontuur dat mij helemaal zou opeisen [1-22].’
‘Nieuw Nederland loopt van stapel’
In 1937 was Nederland aan de beurt. Frank Buchman stimuleerde het Nederlandse team een bijeenkomst in Utrecht te organiseren, die de schaal van de house-party verre zou overtreffen. De nationale manifestatie ‘Nieuw Nederland loopt van stapel’ in de Utrechtse groenteveilinghallen (geen enkele andere zaal was groot genoeg) begon op Hemelvaartsdag 6 mei 1937 en liep door tot en met tweede Pinksterdag. Er kwamen in totaal honderdduizend mensen. Deelnemers, vooral de gasten uit het buitenland, vonden onderdak bij particulieren. Het jongere Nederlandse team sliep in schoollokalen. Bij de organisatie waren ook de NS betrokken die speciale treinen lieten rijden en deelnemers gereduceerde kaartjes bezorgden. Heel Utrecht wist wat er gaande was. Het Utrechts Nieuwsblad bracht een speciaal Oxfordgroep-supplement. Uit alle windstreken van Nederland stroomden de mensen toe. In de uitzending ‘Het leger des heils der rijken’ van het VPRO-radioprogramma Onvoltooid Verleden Tijd in 1996 vertelt Rinske Windig-de Boer dat ze met een bus uit Friesland kwamen. De Friese delegatie kwam in klederdracht met vlaggen binnenmarcheren [1-23]. De hele menigte zette het Friese volkslied in, spontaan gevolgd door het Wilhelmus. In hetzelfde programma herinnert Nona de Brauw-Van Tuyll van Serooskerken zich de stampvolle groentehallen waar die Pinksterochtend mensen uit de hele wereld spraken: ‘Buiten liepen de doedelzakkers uit Schotland door de stad. Het klokkenspel van de Dom speelde het 'Bruggenbouwerslied' [1-24]. De journalist Herman Salomonson maakte speciaal voor deze gelegenheid een lied op de wijs van ‘In naam van Oranje doe open de poort’: ‘Wij luiden nu juichend Nieuw Nederland in. We stellen de wereld een daad. Omver met de wallen, dit is het begin. Het einde van tweedracht en haat.’ Bert Wolvekamp, één van de organisatoren, vertelt in zijn memoires dat er ondanks de massaliteit tijdens deze Pinksterdagen ook aandacht was voor het individu. Hij beschrijft hoeveel persoonlijke gesprekken hij gedurende die dagen gevoerd heeft. Hij schrijft: ‘Mensen wilden veranderen, bevrijd worden van onreinheid, oneerlijkheid, haat en velen hadden nog nooit iemand gevonden bij wie zij zich konden uiten en die geleerd had mensen te helpen veranderen. Zoveel mensen wilden een persoonlijk gesprek met één van ons uit het Nederlandse team of met één van de paar duizend buitenlanders die voor enkele dagen waren gekomen. Dat betekende met alles wat er verder te doen was dag en nacht werken en een paar uur slaap in een van de schoollokalen waar wij ondergebracht waren. Maar het was de moeite waard.’ Maar niet alles verliep vlekkeloos. De speciale bijeenkomst voor predikanten op de maandagochtend na Hemelvaart werd een misser. Een aantal Nederlandse predikanten, onder wie de eerder genoemde Sasse en Van Schothorst, had de dag zorgvuldig voorbereid. Maar op het laatste moment namen buitenlandse ‘Oxfordgroepers’ het programma geheel over. Zowel Sasse als Van Schothorst vertelden De Loor, toen hij hen interviewde voor zijn boek, hoe pijnlijk dat was. Professor Maarten van Rhijn mocht niet spreken, want hij zou misschien de mensen naar de mond spreken. De buitenlanders vertrouwden de Nederlandse predikanten niet. Men dacht beter te weten wat er gezegd moest worden. Helaas werd de plank volledig misgeslagen [1-25]. Deze bijeenkomst heeft zeker de kloof van wantrouwen en kritiek tussen de kerken en de Oxfordgroep, en later Morele Herbewapening, vergroot. Er is heel wat voor nodig geweest, en misschien nog, om die kloof te dichten. MH heeft door schade en schande haar plaats moeten vinden en moeten inzien wat haar rol is. Het is geen religie, maar moedigt mensen wel aan ook werkelijk te leven vanuit hun eigen religieuze of levensbeschouwelijke wortels. Niet alleen voor de predikanten was er een aparte bijeenkomst. Er was een verpleegstersdag, een juristendag, een artsenbijeenkomst, een vrouwendag, een burgemeestersdag, een bijeenkomst voor zakenlieden, een onderwijsdag, een professorenlunch en zelfs een nachtbijeenkomst voor bedieningspersoneel. ‘Liep er inderdaad een “Nieuw Nederland” van stapel?’, vraagt Peter Hintzen in 1987 in Een idee waarvoor de tijd gekomen is. ‘Op deze voor velen onvergetelijke gebeurtenissen volgden aanstonds de oorlog en bezetting. Toch is het nieuw gewekte leven bevruchtend blijven werken. En wie zijn oor in gesprekken te luisteren legt, kan vaststellen dat de uitwerking van “Utrecht 1937” tot op heden is te bespeuren.’[1-26]
In Nederlands-Indië
Ook in Nederlands-Indië waren mensen in aanraking gekomen met de Oxfordgroep. In de bestseller De eeuw van mijn vader beschrijft Geert Mak hoe zijn ouders in Nederlands-Indië korte tijd beïnvloed waren door het gedachtegoed van de Oxfordgroep. Hij beschrijft het als een ‘reveil voor beter gesitueerden’. ‘De aanhangers gingen ervan uit dat al het kwade in de wereld in de eerste plaats een gevolg was van het verkeerde in de individuele mens. Daarom moesten hart en geloof weer met elkaar herenigd worden en iedereen kon daaraan werken door te luisteren naar een innerlijke stem.’ In Medan, waar Maks ouders woonden en zijn vader predikant was, werd de kerk door het vernieuwende vuur geraakt. ‘Ik denk’, schrijft Geert Mak, ‘dat ondanks alle zweverigheid, de beweging (de Oxfordgroep) voor mijn ouders een belangrijke fase is geweest: geloven werd voor hen niet enkel een collectieve emotie, zoals toen nog in veel kerken het geval was, maar meer een individueel gevoel dat zowel binnen als buiten de kerk beleefd kon worden. Het woord, de preek, het werd allemaal wat minder belangrijk; het moest vooral uit jezelf komen. In de latere oorlogsdagboeken van mijn vader kom ik nog regelmatig de “stille tijd” tegen, een soort meditatie waaruit hij veel kracht zou putten. De groepen waren een vroege, min of meer vanzelfsprekende vorm van wat men later ‘oecumene’ zou noemen, het weer samengaan van de verschillende kerken' [1-27]. In 1938 was de Oxfordgroep besproken in de vergadering van de classis Batavia van de gereformeerde kerken, zo schrijft A. Algra in De gereformeerde kerken in Nederlands-Indië. Er waren voor- en tegenstanders en ook mensen die dachten dat het allemaal niet zo’n vaart liep. De voor- en nadelen werden op een rijtje gezet. Hieruit blijkt dat men aan de ene kant bang was voor de ondogmatische werkwijze van de Oxfordgroep en aan de andere kant wel oog had voor het nieuwe elan dat deze voor de gelovigen betekende. Mede dankzij het pleidooi van ds. Mak, was het ‘vonnis’ mild. Door de oorlog die kort daarop uitbrak raakte de Oxfordgroep uit de belangstelling. Toch, zegt Algra tot slot, ‘heeft de “Buchmanbeweging” in verschillende opzichten zegenend gewerkt.’
Noten
[1-1] Geraadpleegde literatuur voor dit hoofdstuk: Garth Lean, Frank Buchman - a life, Constable London,1985; Dr H.D. de Loor, Nieuw Nederland loopt van stapel - De Oxfordgroep in Nederland, een sociale beweging van het interbellum, Uitgeverij Kok - Kampen, 1986; Peter Hintzen, Het verleden spreekt mee. Rondgang door de vaderlandse galerij, Uitgeverij Kok – Kampen, 1986 en Een idee waarvoor de tijd gekomen is, Uitgave Nieuwsdienst Morele Herbewapening, Den Haag, 4e druk 1987; prof. dr. Theophil Spoerri, Dynamiek vanuit de stilte - de actualiteit van Frank Buchman, Uitgeverij Andries Blitz NV, Laren in samenwerking met Stichting Nieuwe Wereld, Den Haag, 1972.
[1-2] In het stadsarchief van St Gallen staat: ‘Ondanks het feit dat de naam van beiden Buchman is en dat beiden inwoners van Bischofszell waren, weten we niet of de beide families werkelijk verwant waren. De afstammelingen van Bibliander, die deze familienaam behielden, zijn verdwenen aan het eind van de 16de eeuw.’ Dit was nagevraagd door Garth Lean, auteur van Frank Buchman: a life, noot aldaar op p. 535
[1-3] De kokkin was Mary Hemphill, de gewezen alcoholiste, voor wie Frank Buchman de drank liet staan. Garth Lean beschrijft in zijn biografie hoe zij en haar twee zoons een nieuw leven begonnen in dit tehuis.
[1-4] In het boekje Streams portretteert Mark Guldseth (Frits Creek Studios, Alaska, USA, 1982) de geestelijke voorouders van Frank Buchman, te beginnen met Dwight Moody die eind 19de eeuw een christelijke vernieuwing in gang zet. Andere namen zijn: John Mott, Henri Drummond, Robert Speer, F. B. Meyer, Jessie Penn-Lewis, Mary McLeod-Bethune. Veel van het gedachtegoed van MH is terug te vinden in hun uitspraken en geschriften.
[1-5] De Engelse hymne When I survey the wondrous cross. Hier in de vertaling die staat in de oude bundel psalmen en gezangen voor de eredienst der Nederlandsche Hervormde Kerk.
[1-6] Een bewerking van dit boek in het Nederlands kwam in 1940 uit bij W. ten Have, Amsterdam onder de naam Levensverandering, eenige gedachten over persoonlijke zielszorg.
[1-7] Een dochter van de Van Heeckerens, Lily, ging in 1929 met Frank Buchman op een fulltimebasis meewerken. In het begin reisde ze met Buchman en zijn internationale team mee, onder andere naar Zuid-Afrika.
[1-8] Dr. H.D. de Loor, Nieuw Nederland loopt van stapel - De Oxfordgroep in Nederland, een sociale beweging van het interbellum, Uitgeverij Kok - Kampen, 1986. In dit en het volgende hoofdstuk heb ik dankbaar gebruikt gemaakt van het grondige onderzoek dat De Loor verricht heeft.
[1-9] Naar deze door ds. Van Schothorst en zijn team georganiseerde house-party in Beetsterzwaag kwamen 265 mensen. Een van de deelnemers probeerde in drie afleveringen in de Leeuwarder Courant van 18, 21 en 23 april 1936 te beschrijven hoe het er toe ging. Maar eigenlijk is dat niet mogelijk, eindigde hij, ‘men moet het zelf meemaken om er over te kunnen oordelen’.
[1-10] Van Wassenaer verkocht dit huis in de winter van 1939-1940 toen hij zijn banden met de Oxfordgroep verbrak. De Van Wassenaers hadden al enige tijd twijfels over de gang van zaken in de Oxfordgroep en de ommezwaai naar Morele Herbewapening. Omdat dissidenten niet gewaardeerd werden, was er een verwijdering ontstaan tussen hen en Buchman en zijn team. Maar de Van Wassenaers bleven wel geloven in de fundamentele waarheden van de Oxfordgroep, aldus De Loor p. 3, 59, 242. De centrale rol van dit echtpaar in de Oxfordgroep in het interbellum blijkt wel uit de meer dan vijftig verwijzingen bij De Loor.
[1-11] Jonkheer mr. A.K.C. (Albert) de Brauw was tevens vooraanstaand AR politicus en speelde een belangrijke rol bij de verspreiding van het idee van een morele herbewapening in Nederland. (zie hoofdstuk 2) Evenals een andere jonkheer, ir. A.C. (Aat) Stoop van Strijen, directeur van de Nederlandse Siemensmaatschappij in Den Haag. Beiden bleven de Oxfordgroep en daarna Morele Herbewapening trouw tot aan hun dood in respectievelijk 1959 en 1965. De Loor, p. 63.
[1-12] De Loor, o.a. p. 61 en 66.
[1-13] Gebaseerd op een interview van De Loor met mevrouw Sillem-Beels in 1981, p. 71. Ook De Loor p. 58 en 59.
[1-14] Dit is de conclusie van Sipke Fokkema uit Veenwouden, die de handgeschreven notulen van deze bijeenkomst vond in het Frysk Ryksargyf in Leeuwarden.
[1-15] De Loor, p. 65.
[1-16] Ds. Van Schothorst had in 1935 een boekje geschreven waarmee je aan de hand van voorbeelden en kritische vragen het ‘groepswerk’ kon evalueren. Bijna de hele oplage moest, na druk van de Oxfordgroep uit het buitenland, vernietigd worden. De kritische toon zou mensen kunnen afschrikken (De Loor, p. 90-92).
[1-17] De verhouding van de Oxfordgroep met de verschillenden kerkgenootschappen lag aanzienlijk gecompliceerder dan hier is weergegeven. De geïnteresseerde lezer verwijzen we naar het boek van De Loor, die daar uitvoerig en goed gedocumenteerd op in gaat. Zie daar met name hoofdstuk 5.
[1-18] Interview van Bert de Loor met Cor en Sijtje de Pous, bandopname begin jaren tachtig. Het interview is door De Loor niet gebruikt voor zijn boek.
[1-19] De Loor, p. 78 en 85.
[1-20] Nieuwsblad van Friesland, 4 september 1936 (De Loor, p. 98 en 99).
[1-21] Bert Wolvekamp typeert dat in zijn, overigens niet uitgegeven, memoires als het verschil tussen de adel (Den Haag) en de patriciërs en zakenlieden (Amsterdam).
[1-22] Levensverhaal van Bert Wolvekamp, zijn privé-memoires.
[1-23] In dit programma uit 1996 vertelt Rinske Windig-de Boer ook: ‘De kerk was er, maar dit maakte het heel praktisch en levendig. Dat was een beetje uit de kerken weggezakt. Het kwam veel directer, het leefde ineens, had betrekking op jezelf, de mensen thuis, je vrienden.’ Haar man Jaap Windig, eerst Wika (werker in kerkelijke arbeid) en later predikant in de Nederlands Hervormde Kerk in Den Helder: ‘Ik dacht, hé, het is waar. God was ineens iemand.’ (uit een bandopname van dit programma) De VPRO wijdde in het programma OVT op de zondagochtenden van 3, 10 en 17 maart drie afleveringen aan Morele Herbewapening: De Oxfordgroep 1923-1944, Jubeljaren 1944-1955 en Teloorgang 1955-1995.
[1-24] ‘Staand op vaste gronden, strand aan strand verbonden, spant de brug, sterk zijn rug, waar Gods plan wordt gevonden. Als land bindt zich aan land, volk aan volk, houden wij stand. Nauw saam verbonden, op vaste gronden bouwende aan Gods plan. Een brug van man tot man’ (De Loor, p. 116).
[1-25] De Loor, p. 117 en 118.
[1-26] Peter Hintzen, Een idee waarvoor de tijd gekomen is, p. 23.
[1-27] Geert Mak, De eeuw van mijn vader, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1999, p. 201 en 202. 28 Algra, A, De gereformeerde kerken in Nederlands-Indië/Indonesië, 1877-1961, Franeker, Wever, z.j. Volgens de classis Batavia waren de nadelen van de Oxfordgroep: 1. gevaar voor de eenheid van de kerkelijke gemeenschap; 2. neiging om het werk van de Heilige Geest los te koppelen van het Woord; 3. het niet tot hun recht laten komen van de centrale geloofsstukken; 4. propaganda voor stille tijd en vasten in een vorm die licht onschriftuurlijk kan worden. En de voordelen: 1. grote ernst met de boodschap van de bekering; 2. veler geweten wakker geschud en daardoor tot Jezus gebracht; 3. stimulering tot gebed, bijbellezing en gemeenschapsoefening. Een kerkelijke veroordeling werd ongewenst geacht, temeer omdat de drie ‘voordelen’ nog te weinig in de kerken gevonden werden, aldus Algra.
Hoofdstuk 2: Oxfordgroep wordt Morele Herbewapening
1938 - de oorlogsdreiging was voelbaar. De grote massabijeenkomsten van de Oxfordgroep in 1936 en 1937 hadden die dreiging niet weggenomen, zoals Buchman wellicht gehoopt had. De zorg die Frank Buchman voelde kwam tot uiting in een groot aantal redevoeringen [2-1]. Omdat hij inmiddels een bekende persoonlijkheid geworden was, kregen zijn redes ruime aandacht in de wereldpers, ook hier in Nederland. In plaats van house-party’s te organiseren had het Nederlandse team het druk met het vertalen en verspreiden van zijn toespraken. Dit gebeurde allemaal vanuit het landelijk bureau in Den Haag, dat ook een nieuwsbrief produceerde om de teamleden te informeren over alle activiteiten. In het voorjaar van 1938 werd een geïllustreerd tijdschrift uitgegeven De vloed komt op (uit het Engels vertaald), met het doel een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Op de voorplaat verbeeldden met vlaggen marcherende jonge mannen de vloed die opkwam: mensen die met geestdrift, moed, volharding en vernuft én met Gods hulp zelfzucht, vooroordeel, angst, hoogmoed, hebzucht en haat gingen aanpakken. Dit blad dat behalve in het Nederlands ook in het Frans, Duits, Engels, Spaans, Noors, Zweeds, Deens en Fins uitgegeven werd, was een oproep aan de volkeren zichzelf onder Gods leiding te vernieuwen. Het deed verslag van de massabijeenkomsten, maar ook van enkelingen die veranderden. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken mr. J.A.N. Patijn riep hierin het Nederlandse volk op tot bezinning: ‘Wie zijn land liefheeft en geen God-loochenaar is, werke hieraan mee’ [2-2]. Het tijdschrift laat zien hoe groots Buchman en de zijnen de wereldproblemen wilden aanpakken. Het doel was niet minder dan een nieuwe wereldorde. Buchman zocht een zin, een slogan die kort en krachtig weer zou geven wat de wereld nu nodig had. Net zoals met de stille tijd en de vier morele maatstaven - ideeën die zijn handelsmerk werden - werd ook deze slogan hem door een ander aangereikt, en wel door Harry Blomberg, Zweeds socialist en schrijver. Hem werd gevraagd een thema te bedenken voor de bladzijde over Zweden voor De vloed komt op. Blomberg dacht aan het Zweedse staal dat naar alle Europese landen ging voor hun bewapening en hij schreef: ‘Zweden, verzoener der landen. We moeten ons moreel herbewapenen.’ Buchman hoorde deze zin terwijl hij tijdens een verblijf in Freudenstadt, Zuid-Duitsland, een toespraak aan het voorbereiden was, die hij zou houden in Londen. En de gedachte die zich met ongelooflijke kracht aan hem opdrong was deze: ‘Morele en geestelijke herbewapening. De volgende grote beweging in de wereld zal er één zijn van morele en geestelijke herbewapening voor alle volken.’ Tijdens de toespraak in Londen lanceerde hij deze gedachte voor een drieduizend koppen tellend publiek. Kennelijk had hij een gevoelige snaar geraakt. Zijn rede kreeg over de hele wereld ruime publiciteit [2-3].
Spanning in Europa
De naamsverandering ging gepaard met een verandering van stijl. Wat al enigszins bleek bij de grote Pinkstermanifestatie in 1937, werd nu steeds duidelijker. Er kwam een strakkere centrale leiding, de boodschap werd door Buchman en teams in de verschillende landen geformuleerd en zijn volgelingen werden geacht daarin mee te gaan. In de toespraak gehouden op zijn 60ste verjaardag, 4 juni 1938, zei hij: ‘Vijanden zijn in opmars. De vijanden van vandaag zijn zelfzuchtig materialisme en morele apathie. Dit zijn de bronnen van onze nationale kwalen’ [2-4]. De ernst van de wereldsituatie zal Buchman ertoe gebracht hebben zijn boodschap zo scherp mogelijk te formuleren. De toespraak die hij op 16 augustus 1938 hield in het Zweedse plaatsje Visby is daar een voorbeeld van. Hij daagde zijn gehoor uit het niet te laten bij wat hij noemde ‘leunstoelchristendom’. Een opwekkingsbeweging vond hij te gezapig. Hij wilde een revolutie en een renaissance. En hij wilde daarmee de leiders van landen bereiken. Als antwoord op deze oproep organiseerde het Nederlandse team een groots opgezet zomerkamp te Holten. Er waren verschillende kampen die tegelijkertijd plaatsvonden: een familiekamp voor gezinnen, een jongens- en een meisjeskamp. Er werden ook mensen in scholen ondergebracht. De uitnodiging luidde o.a.: ‘Of we willen of niet, wij zijn verantwoordelijk voor de toekomst. De tegenwoordige problemen zijn zo groot dat de enkeling het besef verliest van het verband tussen zijn eigen leven en het wereldgebeuren. Wij moeten ons geestelijk herbewapenen. Ieder die voelt dat dit alleen de wereld kan helpen, komt met ons naar het Nationale Kamp van de Oxfordgroep te Holten waar wij samen zullen uitwerken hoe jeugd en ouders ons land kunnen opbouwen naar Gods plan’ [2-5]. Een grote wereldassemblee voor Morele Herbewapening (MH) werd dat jaar begin september in Interlaken (Zwitserland) gehouden. Dit was de eerste conferentie onder deze naam en de laatste voordat de oorlog uitbrak. De spanning in Europa was voelbaar. Pieter en Nona de Brauw trouwden in 1938 en reisden voor hun huwelijksreis naar deze wereldassemblee. Nona herinnert zich van de reis door Duitsland dat de stemming daar vreselijk gespannen was. Hilter brulde door de radio, wegen waren afgezet en ze zag een schendblad met vreselijke dingen over de joden [2-6]. Deze conferentie was een uiterste poging een antwoord te geven op de groeiende angst en tweedracht. In iedere bijeenkomst spraken mensen die lieten zien dat het overbruggen van kloven mogelijk was. Zo spraken een Japanner en een Chinees samen, een Fransman en een Duitser, een Sudeet en een Tsjech, een conservatief en een marxist, zwart en blank. Nog tijdens de conferentie werden deelnemers teruggeroepen naar hun land voor de mobilisatie [2-7]. Geïnspireerd door deze conferentie hadden twee Nederlanders, Albert de Brauw en Jonathan Sillem [2-8], het idee een oproep voor een morele en geestelijke herbewapening in de Nederlandse kranten te plaatsen. Het idee was afgekeken van Engeland, waar op 9 september 1938 elf vooraanstaande burgers een brief in The Times geplaatst hadden, waarin ze onder andere verklaarden dat nationale veiligheid alleen bereikt kan worden door morele vernieuwing. De Nederlandse oproep, ondertekend door elf Nederlandse zwaargewichten, verscheen op 19 september en kreeg een breed onthaal in de pers [2-9]. De Loor stelde in Nieuw Nederland loopt van stapel de vraag hoe het kon dat deze vooraanstaande Nederlanders zonder probleem de oproep ondertekenden, terwijl zij geen relatie met de Oxfordgroep of Morele Herbewapening hadden. Dat kon, meende hij, omdat de oproep zeer algemeen gesteld was. Geen weldenkend mens kon, aldus De Loor, tegen een moreel appèl zijn op individuen om door eigen gedrag en inspanning een klimaatsverandering in land en volk tot stand te brengen.
Oproep van Wilhelmina
De oproep van de elf kreeg nog meer gewicht toen één van de ondertekenaars, Jonkheer Beelaerts van Blokland, koningin Wihelmina ervoor wist te interesseren. De dagbladen van 22 september 1938 berichtten dat de koningin met instemming had kennis genomen van de oproep tot morele en geestelijke herbewapening en dat ze van plan was de elf op paleis Soestdijk te ontvangen. Dit vond plaats op 6 oktober. Op 11 oktober verscheen een reactie van de koningin in de dagbladen getiteld ‘Een persoonlijk woord van de koningin’, waarin zij nogmaals haar instemming met de oproep betuigde [2-10]. De koningin wees op ‘de beklemmende dagen die achter ons liggen’, daarmee doelend op het verdrag van München (29 september 1938). Zij schreef o.a.: ‘ Die begeerte naar vrede vormt een band tusschen alle volken. Toch is deze, gepaard aan de versteviging onzer weermacht, nog niet genoeg - wil die vrede duurzaam zijn, zoo moet hij gedragen worden door de gedachte, gegrondvest in den oproep. Allen zonder onderscheid kunnen wij persoonlijk bijdragen tot den groei en de ontplooiing van die gedachte, door van heeler harte mede te werken tot de moreele en geestelijke herbewapening; dien innerlijken drang, welke ook uitwendigen ommekeer te weeg brengt en tot gevolg heeft dat eerlijkheid, vertrouwen en liefde richtsnoer worden tusschen personen en volken’ [2-11]. De oproep van de koningin kreeg van alle kanten bijval. In de archieven van het kantoor van MH bevinden zich tal van verklaringen, redes, boodschappen en krantenartikelen die hiervan getuigen [2-12]. Het was het gesprek van de dag tot in de Eerste en Tweede Kamer toe. Het Rode Kruis, de Rechterlijke Macht, de commandant van het veldleger, het Rooms-Katholieke Werkliedenverbond, De Nationale Padvindersraad, een bankdirecteur, de Katholieke Werkgevers, om maar een greep te doen, betuigden hun instemming. Artikelen in de voetbalbladen de Feyenoorder (1 januari 1939) en de P.S.V.er (10 november 1938) wezen op het belang van moreel herbewapende sportlieden. En in het weekblad van de Algemene Nederlandsche Diamantbewerkersbond stond dat er vanaf 6 november 1938 iedere zondagochtend in Bellevue (Amsterdam) over Morele Herbewapening gesproken zou worden. Dit bericht was ook ondertekend door vertegenwoordigers van andere arbeidersbonden. Men kon in het stadhuis van Breda adhesiebetuigingen tekenen daarin voorgegaan door de bisschop en de burgemeester. B&W van Vught stuurde een circulaire naar 46 plaatselijke verenigingen met het verzoek via hun handtekening hun bijval te betuigen. Notabelen in Utrecht gingen honderden voor in een handtekeningenactie in hun provincie. Al die adhesiebetuigingen werden naar de koningin gestuurd. Er werden bijeenkomsten belegd om te praten over de betekenis van de morele herbewapening. De koningin organiseerde hierover op paleis het Loo een bijeenkomst met het personeel van de hofhouding, twee dagen later gevolgd door een bijeenkomst met het personeel van de houtvesterijen [2-13]. Een concrete reactie was de oprichting van de Groninger Gemeenschap door de commissaris van de koningin in Groningen, mr. J. Linthorst Homan, met duidelijke plannen om de saamhorigheid van de bevolking te bevorderen [2-14]. Uit bovenstaande greep van reacties blijkt dat voor het eerst ook vanuit het rooms-katholieke volksdeel instemming werd betuigd met het idee van morele herbewapening. In hotel Bellevue in Amsterdam vond een grote vergadering plaats van alle rooms-katholieke vak- en standorganisaties, waar ook de aartsbisschop, de bisschop van Haarlem en de rooms-katholieke minister van Sociale Zaken Romme aanwezig waren. De vergadering schreef in een telegram aan de koningin hoe ze zich wilde aansluiten bij haar oproep: ‘door zich te zullen beraden over een grote actie om het Nederlandse volk te doordringen van de noodzakelijkheid van sociale rechtvaardigheid en sociale liefde en een daarop gebaseerde werkelijke gemeenschap’. De katholieken vulden dit later op hun eigen manier in met de oprichting van de Bond Zonder Naam door pater Henri de Greeve [2-15]. De boodschap van de koningin was, getuige de krantenknipsels, ook in Nederlands-Indië doorgedrongen. En niet alleen onder de Nederlanders aldaar. De regentenbond Sedjo Moeljo betuigde adhesie [2-16]. Tijdens bijeenkomsten in Bandoeng en Buitenzorg hield R.A.A. Wiranata Koesoemah, regent van Bandoeng, een redevoering over ‘Moreele en Geestelijke Herbewapening uit islamitisch oogpunt’: ‘Wij, regenten van Java en Madoera, aan wie millioenen Harer onderdanen door hare Majesteits regeering zijn toevertrouwd, hebben, door mijn tusschenkomst, als Voorzitter van de Regentenvereeniging, een adhesiebetuiging aangeboden, omdat de beginselen, neergelegd in H.M.’s oproep ook dezelfde zijn als die van den godsdienst, dien het millioenen volk van Java belijdt.’ In de rede illustreerde de regent dit aan de hand van vele voorbeelden en citaten uit de koran [2-17].
Luidsprekers op de daken
Op 27 januari 1939 herhaalde de koningin haar eerdere oproep in een radiorede die ook naar Nederlands-Indië werd uitgezonden. In Den Haag luisterden duizenden via luidsprekers op de daken (o.a. van de Bonneterie) op straat naar de boodschap. Ze ging in die rede in op de vele reacties die ze na haar eerste oproep gehad had. ‘Waar de gedachte der geestelijke en moreele herbewapening in het middelpunt der belangstelling is komen te staan en Mij gebleken is dat er nog veel verschil van meening bestaat omtrent haar toepassing, wil Ik trachten u nader toe te lichten, hoe Ik haar zie.’ Ze riep mensen op oog te hebben voor elkaars noden. Eén van de noden die volgens haar aangepakt dienden te worden was de grote werkloosheid. Ook riep ze op tot saamhorigheid in verband met ‘het gebrek aan brandstoffen, kleeding en dekking’. Het is duidelijk dat de koningin de morele en geestelijke herbewapening heel praktisch ingevuld wilde zien. Vooral de werkloosheid moest aangepakt worden. Ze spoorde haar commissarissen in de diverse provincies aan om met plannen te komen. Wilhelmina belegde zelfs een conferentie hierover met hen in paleis Noordeinde [2-18]. Locale comités bogen zich over het vraagstuk van de werkloosheid. In NRC-Handelsblad plaatste de Rotterdamse bankier mr. Herman Hintzen namens een commissie voor bijzondere noden een oproep aan bedrijven om meer personeel in dienst te nemen en een werkfonds te steunen [2-19]. Herman Hintzen was een liberale vrijdenker geweest. Geloof was voor zwakken, vond hij. Maar de Oxfordgroep had zijn nieuwsgierigheid gewekt. Om het zijne ervan te weten, was hij in 1934 twee weken naar Oxford gegaan. Zijn vrouw Lily kon niet mee, omdat ze hun zevende kind verwachtte. In Oxford ontmoette hij mensen uit zijn eigen wereld, die christen waren en voor wie dit betekenis had voor hun levenswandel. Dit maakte indruk op hem. Hij kwam als een ander mens terug en dochter Betty herinnert zich dat er grote blijdschap in het gezin kwam. Het hele gezin ging samen stille tijd houden. Gezien dit alles is het aannemelijk dat Hintzen niet alleen een oproep plaatste maar zelf ook in zijn bedrijf het goede voorbeeld gaf [2-20]. De koningin had ook haar Belgische collega koning Leopold enthousiast gemaakt. Tijdens zijn staatsbezoek aan Nederland in november 1938 onderstreepte hij in een tafelrede de noodzaak van morele en geestelijke herbewapening. Tijdens het tegenbezoek van Koningin Wilhelmina aan Brussel in mei 1939 was het weer onderwerp van gesprek. Leopold hoopte dat dit ‘edel initiatief ook op het internationaal vlak zou worden beproefd’. Het vredesinitiatief dat hieruit voortvloeide zou op niets uitlopen [2-21]. Morele Herbewapening was, vooral door de oproepen van de koningin, een begrip geworden. Het was algemeen geaccepteerd om ermee in te stemmen, hoewel er ook kritiek was. In socialistische kring was men tot aan de toespraak van de koningin tamelijk sceptisch over de Oxfordgroep en MH. Maar met haar oproep konden de socialisten getuige de Arbeiderspers van 30 januari 1939 wel instemmen. Alleen wilden ze veel verder gaan in de uitvoering van de ideeën. Dit blijkt ook uit het boekje Geestelijke Herbewapening dat dr. W. Banning, religieus socialist en hoofdbestuurslid van de SDAP, publiceerde naar aanleiding van de oproep. Zijn kritiek was dat de gewenste verandering niet alleen persoonlijk, maar ook structureel zou moeten zijn. De oproep voor verandering kwam van de geprivilegieerden in de samenleving, maar zij zagen die verandering vooral persoonlijk, en niet dat het ook kon betekenen dat zij afstand van hun bevoorrechte posities zouden moeten doen. Hier klonk het wantrouwen van de SDAP in door, omdat zij in de leiders van MH mensen zag die al jarenlang in machtsposities waren en die de socialisten buiten regeringsverantwoordelijkheid hadden gehouden. Het is opvallend dat het kantoor van MH in Den Haag een overdruk maakte van deze brochure, waarin alleen de positieve passages werden opgenomen en niet deze kritiek. Zo werd ten onrechte de indruk gewekt dat Banning alleen maar positief over MH zou hebben geoordeeld. De Loor vraagt zich in zijn onderzoek af wat alle instemming en mooie woorden opgeleverd hebben. Hij kan geen voorbeelden vinden, waar morele herbewapening in de praktijk blijkt te zijn getoetst. Hij stelt vast dat hoe groter de beweging werd en hoe meer grote namen zich ermee verbonden, hoe minder er de nadruk gelegd werd op de persoonlijke verandering met als gevolg een nieuw en ander gedrag [2-22]. Dit laatste kan zeker het geval zijn geweest voor zover Morele Herbewapening een begrip in het publieke domein was. Maar wat betreft het werk in de persoonlijke sfeer, daar werd wel degelijk de nadruk gelegd op de verandering die bij ieder mens kon beginnen. Het Nederlandse team organiseerde tal van bijeenkomsten. Er werd onder andere gebruik gemaakt van de in Canada en Engeland gemaakte film ‘De opmars der jeugd’ (‘Youth marches on’), een film van jongeren over jongeren. In Aemulatio Varietate Eget, het schoolblad van het ‘s-Gravenhaagsche Christelijke Gymnasium, schreef een zekere Ficrit in december 1938 over deze film als over ‘een oase in de woestijn van banale gemeenplaatsproducten.’ Volgens de recensie was de film het ‘bewijs, dat er een filmkunst is die de mensen opbouwt. Want filmkunst moet niet alleen waar zijn, maar positief waar. Niet de mensen in de modder laten steken, maar ze eruit helpen. Deze film heeft indruk gemaakt op vakmensen. We wachten nu op hun antwoord. Komt er een herbewapende filmindustrie?’[2-23] De jongerenbijeenkomsten mondden uit in drie tien-daagse zomerkampen in Oud-Leusden, Mariënberg en Gilze-Rijen, in het midden, het oosten en in het zuiden van het land dus. Tegelijkertijd werd er ook nog een twaalf-daags familiekamp in Soest gehouden, waarvoor tweehonderdzesentachtig mensen kwamen. Daartoe werd in een natuurgebied een heel tentendorp opgebouwd [2-24].
Mobilisatie
Na de zomer, op 1 september 1939, brak de Tweede Wereldoorlog uit en werd het Nederlandse leger gemobiliseerd. De vrouwen in het Nederlandse team reageerden hierop door een manifest op te stellen dat ondertekend werd door vooraanstaande vrouwen en dat in de kranten van 12 oktober 1939 verscheen. De oproep aan de vrouwen van Nederland begon zo: ‘De oorlog met al zijn gevolgen is een feit geworden. Velen vragen zich af waarom deze ramp over ons gekomen is, terwijl toch iedereen vrede wenst. Oorlog is een gevolg van oneerlijkheid, zelfzucht, heerszucht, hebzucht en angst. Wij allen hebben in ons leven deze vernietigende krachten toegelaten. De schuld ligt niet alleen bij andere mensen of volkeren, maar bij ieder van ons.’ De mobilisatie waartoe vrouwen werden opgeroepen, was om een positieve kracht te zijn in eigen kring, door bijvoorbeeld geen zelfbeklag toe te laten en niet te gaan hamsteren. In de week na de oproep ontving het kantoor in Den Haag duizendvijfenveertig instemmende brieven [2-25]. Ik begon dit hoofdstuk met de redevoeringen van Frank Buchman. Die redes werden over de hele wereld gevolgd. Op 1, 2 en 3 december 1939 werd een serie radio-uitzendingen over morele herbewapening wereldwijd uitgezonden. In Nederland leidde dat tot bijeenkomsten in twaalf steden, waarvan de grootste die in Amsterdam was (drieduizend mensen in de Appollohal). Verder werd er op vele plaatsen in groepen op 2 december geluisterd naar de radiorede van Buchman getiteld ‘Listening millions’: ‘Te midden van de ruïne der menselijke wijsheid is nog steeds de eeuwige Bron aanwezig, waaruit allen nieuwe kracht, nieuwe hoop en nieuw licht kunnen ontvangen. God spreekt rechtstreeks tot het hart van iedere man en iedere vrouw die bereid is te luisteren en te gehoorzamen’ [2-26]. De Oxfordgroep en daarna Morele Herbewapening was een sociale beweging in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. In zijn tweehonderdachtentachtig pagina’s tellende boek heeft De Loor dat uitvoerig gedocumenteerd. Fasseur noemt de belangstelling destijds voor morele herbewapening een hype. ‘De verleiding is groot’, schrijft hij, ‘met een zekere meewarigheid terug te zien op de lichte massahysterie, die zich in het laatste vooroorlogse jaar van een groot deel van de Nederlandse samenleving meester maakte.Toch zou dat niet juist zijn. Veeleer was de bijval voor de beweging van de geestelijke of morele herbewapening een wanhoopskreet, een roep om hulp vanuit een wereld die snel afgleed naar een grote oorlog en zich daarvan bewust was; een oorlog die geen volk wenste, behalve misschien het Duitse, het Nederlandse volk wel het allerminst’ [2-27]. Men dacht dat de oorlog voorkomen kon worden, als maar genoeg mensen zich moreel en geestelijk zouden wapenen, en vooral als mensen op sleutelposities met deze boodschap bereikt konden worden. Met name de eerder genoemde mr. Hintzen heeft zich daar met anderen voor ingezet [2-28]. Op verzoek van een joodse vriend stelden Herman en Lily Hintzen-Pels Rycken van augustus 1939 tot oktober 1940 hun buitenplaats ‘Hof van Moerkerken’ in Mijnsheerenland (Hoeksche Waard) ter beschikking voor de opvang van gevluchte joodse kinderen uit Duitsland [2-29]. Toen ondanks alles de oorlog toch uitbrak en ook Nederland bereikte was men diep teleurgesteld.
Noten
[2-1] ‘Frank Buchman houdt, mede door de explosieve ontwikkelingen in de wereldpolitiek, in dit jaar (1938) het grootste aantal redevoeringen uit zijn hele carrière, namelijk elf, met 1939 als een goede tweede, te weten tien.’ (dr. H. D. de Loor, Nieuw Nederland loopt van stapel, 1986). De redevoeringen zijn te vinden in Herbouw van de wereld, Toespraken van Frank N.D. Buchman, Kemink en Zoon N.V., Utrecht, 1956.
[2-2] De volledige oproep van minister Patijn in De vloed komt op luidde: ‘In een tijd, dat de wereld vervuld is van oorlog en burgeroorlog, dat niet-vechtende, ongewapende menschen bij duizenden worden gedood, dat alle volkeren zich wapenen en door oecumenische scheidsmuren afzonderen, treedt de Oxford Groep op, die als eenig doel in haar vaandel voert de boodschap van Christus. Het schijnt een wanhopige taak, maar de Groep is vol vertrouwen, gedragen als zij wordt door de overtuiging, dat alleen langs dezen weg de menschheid tot bezinning kan komen. Zij die groote dingen willen, wijken niet voor de moeilijkheden der verwezenlijking. De Oxford Groep wil, dat het gansche Nederlandsche volk luistert naar God. Wie zijn land liefheeft en geen God-loochenaar is, werke hiertoe mede.’ In Nederland werd dit tijdschrift uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar NV, Rotterdam.
[2-3] Buchman zegt hierin o.a.: ‘ De genezing zou kunnen liggen in de terugkeer tot de eenvoudige oude waarheden welke sommigen van ons op moeders schoot hebben geleerd, maar zeker weer vergeten hebben: eerlijkheid, reinheid, onzelfzuchtigheid en liefde. De huidige crisis is in feite een morele crisis. De volkeren moeten moreel herbewapenen... We hebben een kracht nodig sterk genoeg om de menselijke natuur te veranderen en bruggen van mens tot mens, van groep tot groep te bouwen; dat begint daar waar ieder zijn eigen fouten toegeeft in plaats van die van anderen te belichten. God alleen kan de menselijke natuur veranderen.’ De gehele rede is te vinden in Herbouw van de wereld, Toespraken van Frank N.D. Buchman, Kemink en Zoon N.V., Utrecht, 1956, p.56 e.v.
[2-4] De verjaardagsrede (als antwoord op de uit de hele wereld toegestroomde gelukstelegrammen) en de toespraak te Visby staan in Herbouw van de Wereld, p. 63 e.v.
[2-5] De Loor, p.125 e.v.
[2-6] Interview met Nona de Brauw- van Tuyll van Serooskerken op 9 juli 2004. Pieter de Brauw was een zoon van Albert de Brauw.
[2-7] Garth Lean, Frank Buchman - a life, 1985, p.273 e.v.
[2-8] Albert de Brauw kwamen we in hoofdtuk 1 al tegen. Jonathan Sillem was ambassadeur in Portugal, broer van Albert Sillem, eveneens uit hoofdstuk 1, De Loor, p. 129.
[2-9] Een manuscript over de jaren 1938 en 1939 getiteld Moreele en Geestelijke Herbewapening, dat het kennelijk nooit tot boek gebracht heeft, begint met deze verklaring. Het manuscript, waarin geen auteur vermeld staat, is opgedragen aan koningin Wilhelmina, vanwege haar positieve reactie op de oproep van de elf. De oproep werd ondertekend door (in alfabetische volgorde): prof. Aalberse, lid van de Raad van State, Jonkheer Beelaerts van Blokland, vice-president van de Raad van State, Jonkheer Feith, president van de Hoge Raad, vice-admiraal Fürstner, chef van de marinestaf, Jonkheer De Jonge, oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, mr. Koolen, lid van de Raad van State, Jonkheer van Lidth de Jeude, oud-minister van Waterstaat, Jonkheer Loudon, president-commissaris van Shell, mr. Oud, oud-minister van Financiën, dr. Rutgers, lid van de Raad van State, luitenant-generaal Baron van Voorst tot Voorst, commandant van het veldleger.
[2-10] De gehele boodschap van de koningin staat in het hierboven genoemde manuscript. Hierna zal ik dit kortweg manuscript 38/39 noemen.
[2-11] In het archief van het kantoor van MH in Den Haag bevindt zich een Delftsblauwe tegel met de beeltenis van koningin Wilhelmina en de volgende tekst: Moreele en Geestelijke Herbewapening. ‘Eerlijkheid, vertrouwen en liefde, richtsnoer tusschen personen en volken’ H.M. Wilhelmina, 11-10-1938.
[2-12] Een aantal hiervan zijn te vinden in manuscript 38/39, dat in vijftien hoofdstukken laat zien hoe het idee van een morele en geestelijke herbewapening in het Nederland van vlak voor de oorlog gemeengoed geworden was. Een ander artikel werd ons in 2004 toegestuurd door een abonnee van Ander Nieuws, Iko Zijlstra uit Burgum in Friesland. Het artikel, door hem gevonden in een tweedehands boekenzaak, stond in het Geïllustreerd Christelijk Familie-weekblad De Stuwdam van 31 december 1938 op de pagina voor de huisvrouw: ‘Moreele Herbewapening, wat is dat eigenlijk? Er wordt zoveel over gesproken, zelfs vrouwen zouden een taak in dezen hebben…’. En dan volgt een pagina met uitleg, onder andere aan de hand van voorbeelden.
[2-13] Cees Fasseur, Wilhelmina - krijgshaftig in een vormeloze jas, uitgeverij Balans, Bilthoven, 2001, p. 247. In deze biografie wijdt de schrijver een aantal bladzijden aan de Oxfordgroep/ Morele Herbewapening.
[2-14] Het Nieuwsblad van het Noorden wijdt op 22 februari 1939 de hele voorpagina aan de oprichting van de Groninger Gemeenschap en ontvouwt de plannen die o.a. als doel hebben de werkloosheid te bestrijden en de hokjesgeest en de verzuiling te doorbreken. Het maandblad van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen wijdt het hele nummer van maart 1939 aan de Groninger Gemeenschap.
[2-15] De Loor, blz. 139; Het Vaderland, 1 december 1938.
[2-16] De Telegraaf van 15 december 1938 schrijft: ‘Wij beschouwen het als een gelukkig initiatief, dat het bestuur van den Regentenbond op speciale wijze adhesie zal betuigen aan de actie tot moreele herbewapening, die reeds zoovele goede gevolgen had.’ De krant noemt het opmerkelijk dat ‘ook in dezen loyalen kring van hooggeplaatste Inheemsche bestuursambtenaren het Koninklijk woord niet is misverstaan’.
[2-17] De rede van de regent van Bandoeng werd uitgegeven door de ‘Islam Studieclub’ te Bandoeng in 1939.
[2-18] De Loor, p. 140; Fasseur p. 249.
[2-19] De Loor, p. 148 en 149; NRC Handelsblad 10 maart 1939.
[2-20] Interview met Karel en Betty Gunning-Hintzen op 5 juli 2004.
[2-21] Fasseur, p. 258, 261 en 262. Fasseur: ‘De grotendeels door Leopold zelf geschreven vredesoproep kon na deze voorbereidingen op 23 augustus 1939 in een plechtige bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Scandinavische landen, België, Luxemburg en Nederland te Brussel worden besproken en goedgekeurd. Vervolgens werd de oproep in het bijzijn van de ministers diezelfde avond door de Belgische koning in een radiotoespraak bekend gemaakt. Wilhelmina luisterde mee en betuigde Leopold telegrafisch haar warme instemming. Het bleek allemaal vergeefse moeite.’
[2-22] De Loor, p. 140, 149 en 150.
[2-23] In manuscript 38/39 bevindt zich deze recensie, gedateerd 17 december 1938.
[2-24] De Loor schrijft: ‘Om de 286 gasten te kunnen onderbrengen huurde men tenten: men kwam bijeen in een meetingtent, er was een eettent, een magazijntent en een voorbereidingstent. Men huurde kookpotten en keukengerei, men liet een elektrische installatie aanleggen voor de verlichting van het terrein en de tenten. Ook waterleiding en telefoon moesten worden aangelegd; men huurde een kok in met hulpkok en twee vrouwen uit Soest als hulp in de huishouding voor de groenteschoonmaak. Kortom, er werd een grote inventiviteit en durf getoond om op een wild natuurterrein een groot kamp op te bouwen. Het zegt ongetwijfeld iets over het grote engagement dat tientallen gewone mannen en vrouwen aan de dag legden voor deze idee van morele en geestelijke herbewapening.’ (p. 158)
[2-25] De oproep was geïnitieerd door de dames Van Beuningen, Van Walré de Bordes, Patijn, Philips en Van der Veen, en onder andere ook ondertekend door mevrouw Albarda (echtgenote van minister Albarda), de schrijfster Ina Boudier-Bakker, mevrouw De Geer (echtgenote van de minister-president), de pedagoge Cis Hijster, de echtgenote van Linthorst Homan (de oprichter van de Groninger Gemeenschap), de onderwijskundige Maria Montessori en de echtgenote van burgemeester Oud van Rotterdam (De Loor, p. 160 en 161).
[2-26] Herbouw van de Wereld, p. 144.
[2-27] Fasseur, p. 250.
[2-28] De Loor schrijft daar uitvoerig over onder het hoofdje ‘De bemiddelingspoging van (de Noorse bisschop) Berggrav, p. 165 e.v. Herman Hintzen was daarbij betrokken.
[2-29] De organisatie was in handen van de zionistische beweging Jeugd-Aliya. Dit 'Hof van Moerkerken' diende als doorgangshuis voor vertrek naar Palestina, hetgeen inderdaad voor 27 van hen nog mogelijk was, tot daar in mei 1940 een eind aan kwam. Toch bleven de overigen in Mijnsheerenland tot het in oktober '41 verboden werd voor joden om dicht bij de kust te verblijven. Zij zijn toen naar een opvanghuis in het Gooi gegaan, samen met andere groepen.Toen het daar te gevaarlijk werd hebben ze naar onderduikgezinnen kunnen gaan. Een aantal van hen is zelfs toen nog clandestien via Spanje naar Palestina ontkomen. Zeven van de drieënvijftig hebben de oorlog niet overleefd. Bron: Frans van der Straaten: Max, een joodse vluchteling aan de Binnenmaas, 1995; ISBN 90-802451-1-9.
Hoofdstuk 3: Ervaringen in oorlogstijd
De Oxfordgroep/Morele Herbewapening als informeel georganiseerde nationale beweging verdween in de oorlog in de anonimiteit. Individuele teamleden deden wat ze konden. Ze probeerden op de plek waar ze waren in de moeilijke omstandigheden hun positieve levensvisie uit te dragen. In dit hoofdstuk zal ik er een paar voor het voetlicht brengen. Dit kan ongetwijfeld aangevuld worden met andere voorbeelden. Pas na 5 mei 1945 werd het contact landelijk hersteld en begon een nieuwe fase.
Op de fiets
Een actief lid van het team in Friesland was Johannes de Boer. Hij was er, net als zijn teamgenoten, van overtuigd geweest dat zij door hun inspanningen de vrede konden bewaren. Toen bleek dat ze gefaald hadden, was De Boer uit het veld geslagen. Hij schreef in zijn privé memoires: ‘Toen de oorlog uitbrak en de Duitsers ons land binnenvielen was dat voor mij en velen een grote schok. Het greep me zo aan, dat ik drie dagen op bed lag en dacht: de oorlog komt omdat wij God niet gehoorzaamd hebben.’ Op dat moment besloot hij om zijn baan op te zeggen en zich fulltime voor Morele Herbewapening in te gaan zetten. Hij had eigenlijk al langer met dat idee gespeeld, maar wachtte met zijn besluit tot zijn vrouw er ook achter stond. Het betekende een hele omschakeling voor het gezin, omdat De Boer vanaf dat moment geen vast inkomen meer had. Zijn dochter Rinske Windig-de Boer herinnert het zich nog als de dag van gisteren: ‘We woonden in een zonnig huurhuis met een grote moestuin. De huur was vier4 gulden per week. Toen mijn vader fulltime ging werken moesten we verhuizen naar een goedkoper huis, een gemeentewoning, die niet zo zonnig was, maar wel ook een moestuin had. We moesten zuinig leven, maar hadden ook niet veel nodig dankzij de moestuin. En af en toe kregen we een zak met tweedehands kleren van een rijke familie uit Rotterdam’ [3-1]. Johannes de Boer was één van de mensen die in Friesland door toedoen van ds. H. van Schothorst [3-2] geïnteresseerd was geraakt in de Oxfordgroep/Morele Herbewapening. Zijn dochter Rinske vertelt over die tijd in 1934: ‘Het begon eigenlijk met mijn tante. Er was een vete tussen haar en mijn vader, omdat zij vond dat hij en mijn moeder hun vijf kinderen niet goed opvoedden. Na mijn tantes ontmoeting met de Oxfordgroep maakte ze een bekering door. Zij is toen naar mijn moeder gegaan en heeft haar vergeving gevraagd voor haar kritische houding. Mijn vader was daardoor zo geraakt dat hij is gaan praten met ds. Van Schothorst. Mijn vader had zich toen inmiddels opgewerkt van boerenknecht tot verzekeringsagent bij de Vrijwillige Ouderdoms Verzekering (VOV). Op de fiets haalde hij het geld op bij de boeren. Hij had van dat geld geleend met het idee dat later terug te betalen. Dit heeft hij toen opgebiecht bij het hoofdkantoor. Hij hoefde niet de gevangenis in. Zijn zwager en zijn broer hebben het geld voorgeschoten. Hij kon in zijn baan blijven’ [3-3]. In 1939 had De Boer van 6 tot 12 november de ‘Sneekweek voor Morele Herbewapening’ georganiseerd, wat een groot succes was, mede door publiciteit vooraf in de plaatselijke en landelijke bladen [3-4]. Tijdens de oorlogsjaren hield het werk van Johannes de Boer vooral in dat hij op de fiets teamleden in het hele land opzocht om hen een hart onder de riem te steken. Vaak deed hij dat met collega’s, zoals Romo Gunning en Albert de Brauw. Gunning was burgemeester geweest van Yerseke. In 1933 ontmoette hij de Oxfordgroep. Toen hij thuis kwam na een house-party was hij zo anders dat het zijn kinderen opviel. Hij was veel minder autoritair en driftig. Een andere merkbare verandering was dat het hele gezin, er waren zes kinderen, de gewoonte aannam om voor het ontbijt stille tijd houden. In 1942 werd hij door de Duitsers als burgemeester afgezet en week het gezin uit naar Doetinchem [3-5]. Grote bijeenkomsten mochten niet meer georganiseerd worden, maar Rinske Windig herinnert zich wel dat haar vader kleine huisbijeenkomsten belegde. De Oxfordgroep/Morele Herbewapening werd in de oorlog verboden. Deze beweging was volgens de bezetter gericht tegen het nationaal-socialisme en de NSB [3-6]. Dat was de reden dat De Boer werd opgepakt door de Gestapo. Hij werd gevangen gezet in Sneek en daarna overgebracht naar Leeuwarden. De Boer schrijft hierover:’s Nachts in de gevangenis kreeg ik de gedachte: heb geen angst, God zal zijn woorden in je mond leggen. Je kunt morele herbewapening ook aan de Duitsers geven.’ Het verhoor begon met de vraag: ‘Wat wil je met die MH?’ Johannes de Boer antwoordde: ‘Een nieuwe wereld bouwen.’ Vraag: ‘Wat voor een wereld?’ Antwoord: ‘Een wereld zonder angst, zonder haat, zonder hebzucht.’ Vraag: ‘Waarom ben je geen nationaal-socialist?’ Antwoord: ‘Omdat het jullie nooit lukt, omdat het niet ver genoeg gaat.’ Vraag: ‘Wat bedoel je daarmee?’ Antwoord: ‘Dat je nooit een nieuwe wereld kunt bouwen, als je niet de rotte plek in je eigen hart uitsnijdt.’ Hij werd anderhalf uur ondervraagd en daarna naar huis gestuurd [3-7].
Brieven uit gevangenschap
Voor andere teamleden liep de confrontatie met de bezetter minder goed af. Pim van Doorn had als Leids corpsstudent de Pinksterbijeenkomst van de Oxfordgroep ‘Nieuw Nederland loopt van stapel’ in 1937 in Utrecht bijgewoond. Deze gebeurtenis veranderde zijn leven. Tot 1940 gaf hij al zijn tijd aan de Oxfordgroep/ Morele Herbewapening. In 1940 en 1941 deed hij twee vergeefse pogingen naar Engeland te ontkomen. Daarna ging hij in het voorjaar van 1941 voor de illegale organisatie de Ordedienst (OD) spionagewerkzaamheden doen. Hij werd in Frankrijk opgepakt en bracht een tijd in gevangenschap door in ‘het Oranjehotel’, de Scheveningse strafgevangenis, en in de kampen Amersfoort en Vught. Na een proces tegen de leiding van de OD werd hij samen met 16 andere leden van die organisatie op 29 juli 1943 op de Leusderheide gefusilleerd. De brieven die hij uit gevangenschap schreef zijn bewaard gebleven. Bert de Loor had voor zijn boek de beschikking over het archief van Van Doorn. Na lezing van deze brieven concludeert De Loor dat Pim van Doorn zijn Oxfordgroepidealen tot het einde toe ongebroken heeft gehandhaafd. Hij moedigde zijn familie en vrienden die hij schreef, aan niet toe te geven aan de druk van de bezetter. Iemand die Pim van Doorn tijdens zijn gevangenschap meegemaakt had, was Floris Bakels, schrijver van het boek Nacht und Nebel. Bakels schreef na zijn terugkeer uit gevangenschap op 20 augustus 1945 aan de vader van Van Doorn: ‘Naderhand zag ik uw zoon terug in het Huis van Bewaring te Utrecht, waar ik acht maanden vertoefde. Ik had daar enige bewegingsvrijheid, omdat ik er verpleger was. Zo kwam ik uw zoon nogal tegen. Telkens wanneer ik met Pim sprak, trof mij zijn buitengewone gelovigheid. Hij had zijn vertrouwen op God gesteld, verloor in genen dele zijn gebruikelijke opgewektheid en ging volkomen rustig tegemoet wat hem te wachten stond’ [3-8]. In een afscheidsbrief aan zijn vader schreef Pim van Doorn: ‘Mijn werk kwam niet voort uit haat, zoals ik ook thans geen haat voel, aan niemand. Wanneer het God behaagd had dat ik was blijven leven, zou mijn werk erop zijn gericht geweest een verhouding van liefde en gerechtigheid op te bouwen tussen ons en de omliggende volkeren. Ook nu ik daar op aarde niet aan mee kan werken, ben ik overtuigd dat het werk door anderen ten uitvoer zal worden gebracht en speciaal voor het Nederlandse volk, waar ik zoveel van houd, ligt een prachtige taak weggelegd’ [3-9].
Recrutenschool
In hoofdstuk 1 kwamen we de naam van de journalist-dichter Herman Salomonson tegen, schrijver van het lied ‘Wij luiden nu juichend Nieuw Nederland in’ ter gelegenheid van de Pinkstermanifestatie in Utrecht. Salomonson was hoofd van ANETA, het Nederlandsch-Indische persbureau, dat in het gebouw van het ANP zetelde. Op 15 mei 1940 werd hem op last van de Duitsers de toegang tot het ANP-gebouw ontzegd. Hij was ook schrijver en gebruikte daarvoor het pseudoniem Melis Stoke. In de meidagen had hij als reservekapitein een aantal berichten van de Luchtwachtdienst over Duitse parachutisten omgeroepen via radio Scheveningen. Daarom, en omdat ze ook ontdekten dat hij jood was, werd hij begin juni gearresteerd en gevangen gezet in de cellenbarakken bij ‘het Oranjehotel’ in Scheveningen. Daar werd hij ook ondervraagd over de Oxfordgroep. In 1941 werd hij naar het concentratiekamp Buchenwald overgebracht [3-10]. Gedurende zijn gevangenschap schreef hij gedichten die tijdens de oorlog voor zover mogelijk ondergronds werden verspreid. Daarin lees je van zijn worsteling, maar ook van zijn groot Godsvertrouwen. Hij schreef over de dagelijkse reële dingen: een brief van thuis, de lange stille uren in eenzaamheid, het luchten met de medegevangenen. In meerdere gedichten komt de smalle lichtstreep voor, waardoor het daglicht naar binnenvalt. Na de oorlog werden de gedichten uitgegeven in de bundel Rekrutenschool op initiatief van Albert de Brauw, die ook het voorwoord schreef [3-11]. Twee gedichten uit de bundel Rekrutenschool: Cel 595
Mijn cel heeft aan den binnenkant geen grendel en geen knop. Wordt ze van buiten losgemaakt of met een sleutel aangeraakt, dan schrik ik hevig op.
Ik heb geen sleutel en geen macht en wacht hier stil mijn lot… De wil is niet aan dezen kant… de sleutel is in ’s Heeren hand. Die mij bewaart is God!
Daglicht
Hoe is mijn hart zóó licht en zóó bevrijd, in ’t wonder van den aangebroken dag, die ‘k door dit hooge raam ontluiken zag met tralies voor zijn blauwe heerlijkheid?
Belofte van het toegezegde land, waarvan mij dit gemetseld ijzer scheidt. ‘t Zijn tralies van mijn eigenzinnigheid en ’t metselwerk van mijn beperkt verstand.
Maar desondanks, en desalniettemin, en schoon ik ’t wonder niet bevatten kon, viel, als de zegening van deze zon, ’t genadelicht mijn hartewoning in.
En in die vreugde wist ik louter dit, dat ‘k niet begreep maar met mijn oogen zag: dit Heere, is Uw nieuw gewijde dag, die ‘k in Uw naam beheer, maar niet bezit.
Een medegevangene uit Buchenwald zond na de oorlog een brief aan een familielid van Salomonson. Daaruit blijkt dat hij na enige tijd meer vrijheid had gekregen, omdat hij als Flurwärter eten moest uitdelen en het luchten verzorgen. Zo kon hij meer voor zijn medegevangenen betekenen. Door de etensklep in de deur sprak hij hen opbeurend toe. ‘Hij heeft ook eenvoudige gedichtjes geschreven over het dagelijkse leven in de gevangenis - gedichtjes, die de ronde deden van cel tot cel en die diepen indruk maakten - soms geestig, maar meestal een zacht heimwee verwekkend naar de omgeving en sfeer, die wij verloren hadden.’ Aldus deze briefschrijver die door De Brauw in zijn voorwoord wordt aangehaald. Herman Salomonson werd in oktober 1942 in één van de buitenkampen van Buchenwald doodgeschoten [3-12].
Voedselhulp voor kamp Vught
Een opmerkelijk initiatief was de actie van Charlotte (Lotty) van Beuningen-Fentener van Vlissingen voor de gevangenen in kamp Vught. Wat haar in 1935 nieuwsgierig had gemaakt op een bijeenkomst van de Oxfordgroep in Den Haag was het verhaal van Digna Vlielander Hein-Mijer, wier oudste zoon, 29 jaar oud, het jaar daarvoor bij het bergbeklimmen was verongelukt. Het feit dat zij door haar nieuwgevonden Godsvertrouwen deze enorme slag te boven was gekomen, trof Lotty van Beuningen diep. Zij besloot stille tijd te gaan houden en kocht een wekker, die ze de volgende dag, tot schrik van haar man, een half uur vroeger dan normaal liet afgaan! Twee jaar later was zij een van de motoren achter de grote Pinkstermanifestatie in Utrecht. In die tijd woonden haar man en zij in Vught. Zij was al boven de zestig toen daar het concentratiekamp gevestigd werd. Via de arbeiders die in het kamp werkten hoorde zij over de vreselijke toestanden in het kamp. Er was gebrek aan alles. Wat kon er gedaan worden? Zij kreeg de gedachte om dagelijks klaargemaakte boterhammen - aan bederf onderhevig en dus niet geschikt om door de bezetter naar Duitsland te worden gestuurd - met een boerenkar naar het kamp te sturen. Zij begon met een paar pakjes, maar het gerucht ging snel door het hele land, en van familieleden van gevangenen en mensen uit de buurt stroomden de bijdragen - in natura - binnen. Soms kwam iemand uit de ondergrondse haar een pakket voedselbonnen brengen, die waren buitgemaakt tijdens een overval op een gemeentehuis. Van alle kanten kreeg zij wat zij nodig had, ook de praktische hulp bij het smeren van het brood. Tevens zorgde zij voor warme kleding, geschonken door textielfabrikanten in Oost-Brabant. De pakketten gingen vergezeld van een lijst namen, die weer terugkwam met daarop aangegeven wie er in het kamp zat en wie was overleden of op transport gesteld. Dankzij het dagelijkse contact met het kamp kwam men ook te weten wanneer er gevangenen per trein zouden vertrekken om ondervraagd te worden. Zij werden dan met een lege maag op transport gesteld, om hen minder weerbaar te maken. Op die dagen stapte een dame van Lotty’s comité een station eerder de trein in, met eten en drinken dat zij de mensen kon uitdelen, oogluikend toegestaan door de marechaussee die hen begeleidde. Natuurlijk moest Lotty van Beuningen toestemming krijgen van de Duitse commandant om de pakketten het kamp binnen te brengen. In haar boek Een nieuwe wereld voor mijn kleinkinderen [3-13] vertelt zij het fascinerende verhaal hoe zij tot driemaal toe steeds een nieuwe commandant wist te overtuigen. Haar strategie was hun harten te raken door hen niet als vijand te behandelen. Tenslotte wist Lotty van Beuningen eind augustus 1944, toen het kamp werd opgeheven en de gevangenen op transport naar Duitsland zouden worden gesteld, de commandant ervan te overtuigen tenminste de gijzelaars vrij te laten, die hadden immers geen strafbare feiten gepleegd. Het argument wat zij hiervoor gebruikte was: ‘Straks is de oorlog voorbij en dan wordt u berecht voor dat u hier gedaan heeft. Uw clementie zal u dan kunnen redden.’ Dit is ook inderdaad gebeurd.
Meisjes van de koekfabriek
Een heel ander initiatief werd in de oorlogsjaren ontplooid door Ans Jansse, dochter van een fabrikant uit Rotterdam. Zoals zovelen had zij kennisgemaakt met de Oxfordgroep tijdens de nationale Pinkstermanifestatie in 1937. Het luisteren naar God in de stille tijd betekende voor haar niet alleen een persoonlijke verandering, maar zij begon ook na te denken over de meisjes die in de brood- en koekjesfabriek van haar vader werkten. Hoe kon zij hun een perspectief voor hun leven meegeven? Haar idee was zomervakantiekampen voor hen te organiseren. Tijdens de bezetting was slapen in tenten verboden, maar zij slaagde erin deze meisjes onder te mogen brengen op de hooizolder van een boerderij in de buurt van Breda. Zij kregen maar één week vakantie, dus kwam er een groep de eerste helft van de week, met een vrachtwagen van de fabriek, die hen weer ophaalde als de volgende ‘lading’ gebracht werd. Dit gebeurde vijf zomers achter elkaar. Toen er geen benzine meer was ging men op de fiets. De basis van deze onderneming was dat allen, leiding en deelnemers, ‘s morgens samen in stilte probeerden te luisteren naar de stem in hun hart, nadat de leiding had verteld over de betekenis hiervan voor hun eigen leven. Tijdens een van de kampen kwam de boswachter vertellen dat hij geen eieren meer kon rapen omdat die allemaal waren weggehaald. Ans Jansse dacht toen aan een verhaal over een leraar die Frank Buchman vroeg: ‘Wat doe ik met een leerling die oneerlijk is en steelt?’ Het antwoord was: ‘Vertel hem wanneer u het laatst gestolen hebt.’ Zittende rond het kampvuur vertelde Ans Jannse die avond de meisjes over een voorval uit haar jeugd waarbij zij een achtergelaten portemonnee uit een kleedhokje had meegenomen en vertelde daarbij: ‘Om te voorkomen dat jullie in je leven iets moeten meedragen, vertel ik jullie dit…Wie eieren heeft meegenomen, kan deze terugleggen in deze mand.’ Een heel stel van de meisjes ging naar de schuur waar iedereen sliep om de door hun meegenomen eieren in de mand te doen. Voor velen van hen heeft dit geleid tot een echte verandering in hun leven en met enkelen heeft Ans Jansse haar leven lang contact gehouden [3-14]. Een van de leidsters van de zomerkampen was Betty Hintzen. Zij volgde een opleiding aan de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam - een tweede keus, omdat de universiteiten alleen toegankelijk waren voor wie een zogenaamde loyaliteitsverklaring aan de bezetter ondertekende. In de hongerwinter kwam alles stil te liggen. Er was geen vervoer en ook in de koekjesfabriek was geen werk meer bij gebrek aan ingrediënten. Betty Hintzen zat noodgedwongen thuis in Rotterdam en deed haar maatschappelijk werk in de praktijk. Zo gaf zij samen met Ans Jansse cursussen in hygiëne en andere praktische zaken voor de nu werkloze fabrieksmeisjes [3-15].
Een student, een verpleegster en een burgemeester
Al gauw na het begin van de oorlog werd het joodse studenten verboden colleges te volgen. Studenten in Leiden verzamelden handtekeningen en stelden een protestbrief op voor Seyss-Inquart. Onder andere Dick van Tetterode had daar als bestuurslid van zijn faculteitsvereniging een actief aandeel in. Hij was in 1938, op zijn achttiende, door zijn tante geattendeerd op een bijeenkomst van Morele Herbewapening in een restaurant in het Haagse Bos. Daar ontmoette hij Bert Wolvekamp die hem vertelde over de stille tijd. Een gewoonte die hij vol hield toen hij in Leiden medicijnen ging studeren. Na het verbod voor studenten volgde het verbod voor joodse professoren om college te geven. Op 26 november 1940 hield professor R.P. Cleveringa zijn beroemde protestcollege tijdens het college van zijn geschorste joodse collega-professor E.M. Meijers. Daarop werd de Universiteit van Leiden door de bezetter gesloten. In eerste instantie studeerde Van Tetterode thuis door en later kon hij in Amsterdam verder gaan. Maar in februari 1943 werden hij en zijn medestudenten bij een razzia opgepakt en naar kamp Vught gebracht, als reactie op de moord op een Duitse generaal. Na zes weken werden ze weer vrijgelaten, maar ze mochten alleen verder studeren als ze een loyaliteitsverklaring aan Duitsland zouden tekenen. De meesten deden dat niet en moesten of onderduiken of op transport naar Duitsland. Ook Van Tetterode tekende niet en dook twee jaar onder bij boer Van het Oever in Kamperveen, waar hij als boerenknecht werkte [3-16]. In Amsterdam was een actief jongerenteam. Mede door de verduistering konden er geen grote bijeenkomsten georganiseerd worden. Maar het team kwam wel geregeld bij elkaar om te overleggen, hun gedachten met elkaar te delen en elkaar tot steun te zijn. Een van hen was Biny Hopman. In het begin van de oorlog werkte ze als leerling verpleegster in het Wilhelmina gasthuis. Soldaten, zowel Nederlandse als Duitse, kwamen gewond terug uit de oorlog. Biny merkte dat ze veel had aan wat ze geleerd had door haar contact met de Oxfordgroep. Ze hielden met een groepje van zeven verpleegsters ‘s morgens stille tijd en stonden daarvoor om zes uur op. In 1943 trouwde zij met Bert Wolvekamp die fulltime met Morele Herbewapening werkte. Omdat Wolvekamp gevaar liep opgepakt te worden, ging hij werken bij een azijnfabriek in Haarlem. Tegelijkertijd gingen hij en zijn vrouw door met hun werk voor een betere wereld. In de avonden ontvingen ze jonge mensen en maakten ze plannen voor na de oorlog en op de fiets ging Bert er op uit, niet alleen om eten te halen, maar ook om de teamleden die hij bezocht te bemoedigen [3-17]. Al had de gezamenlijke inspanning van de Oxfordgroep de oorlog niet kunnen voorkomen, toch is haar invloed, zoals ook blijkt in dit hoofdstuk, op individuele mensen van ingrijpende aard geweest. Mensen bleven stille tijd houden en soms was er een ingeving die levens redde, zoals in het geval van de burgemeester van Middelburg in 1940. Jan van Walré de Bordes was, toen hij nog bij de volkenbond in Genève werkte, in contact gekomen met de Oxfordgroep. Hij besloot toen schoon schip te maken, wat een betere verhouding met zijn vrouw tot gevolg had. Maar hij herinnerde zich ook dat hij, nota bene als secretaris van de financiële afdeling, declaraties had opgevoerd voor maaltijden die hij niet genuttigd had. Ook dit zette hij recht. Terug in Nederland werd hij burgemeester van Middelburg. In mei 1940 was de rest van Nederland al bezet, maar Zeeland nog niet. Een Duitse aanval was dus te verwachten. Op een ochtend had hij de ingeving dat de stad die middag gebombardeerd zou worden en hij liet bekendmaken dat vrouwen en kinderen beter de stad konden verlaten – een advies dat ook door veel mannen is opgevolgd. Inderdaad hebben de Duitsers die middag gebombardeerd en zo werden vele mensen gered [3-18]. In 1942 legde hij op eigen initiatief zijn ambt als burgemeester neer en na de bevrijding werd hij majoor bij het Militair Gezag.
Op het scherpst van de snede
Ook voor Frits en Sylvia Philips-van Lennep had de kennismaking met de Oxfordgroep verstrekkende gevolgen. In 1934 waren ze voor het eerst op een house-party. Dit betekende allereerst een nieuwe openheid tussen hen als echtpaar en vervolgens het besluit iedere dag te beginnen met het lezen van een stukje uit het Nieuwe Testament en het opschrijven van de gedachten die daarna bij hen opkwamen. Die lazen zij dan aan elkaar voor. Vaak ging het over dagelijkse dingen, vooral over de kinderen, die hun gezin in de jaren dertig kwamen verrijken – nummer zes werd begin 1940 geboren. Met de oorlogsdreiging en de daarop volgende bezetting werd dat anders. Toen de Raad van Bestuur van de Philips Gloeilampen Fabrieken naar Engeland vertrok om de bedrijven in de rest van de wereld te kunnen besturen, kreeg Frits Philips (35 jaar) duidelijk de gedachte dat zijn taak in Nederland lag. Dit betekende strijden voor het behoud van de fabrieken in Eindhoven, en daardoor een zekere samenwerking met de Duitsers. Indien hij dit geweigerd had, zouden mensen en machines immers afgevoerd zijn naar Duitsland. Dat deze ‘samenwerking’ op allerlei listige manieren vertraagd en gesaboteerd werd, lijdt geen twijfel. Radiotoestellen werden bijvoorbeeld zo gemaakt dat ze na een maand niet meer werkten. En elk plan moest ter goedkeuring naar Berlijn gestuurd worden. In die plannen werden opzettelijk fouten gemaakt, zodat ze weer teruggestuurd werden. Zo werd de ontwikkeling van nieuwe producten getraineerd [3-19]. Dikwijls moest Frits Philips opereren op het scherpst van de snede: gewoon weigeren of toegeven aan een verzoek van de Duitse bezetters met daaraan gekoppeld voorwaarden die opwogen tegen de ‘schade’. Een sprekend voorbeeld hiervan was het verzoek een werkplaats in te richten in het kamp Vught, hetzelfde kamp waar Charlotte van Beuningen voedsel, medicijnen en kleding heen bracht. Alle vaderlandse gevoelens druisten in tegen een dergelijk voorstel. Tenzij… het een kans was om daar zeggenschap over te houden, er onaangekondigd bezoeken af te leggen, daar mensen van eigen keuze te werk te stellen en hun de warme maaltijd te geven die de arbeiders in Eindhoven ook kregen - al gauw in de volksmond tot ‘philiprak’ gedoopt. Op al deze gedurfde voorwaarden werd ingegaan. Dit betekende dat de joodse gevangenen en anderen die gevaar liepen te worden weggevoerd, daar geplaatst konden worden. Later kwam hier ook het joodse contingent Philips employees uit Eindhoven. Dankzij grote inspanningen van Philips managers (ir. R.E. Laman Trip en anderen) werden zij meerdere malen als ‘onmisbaar voor de productie van belangrijk materiaal’ voor deportatie behoed. Toen dit uiteindelijk niet meer mogelijk bleek, kreeg dit contingent toch een uitzonderingspositie. Als technische krachten werden zij van de ene Duitse fabriek naar de andere gesleept, maar de meeste van hen ontliepen de gaskamers. In 1996 nam Frits Philips, in naam van zijn toenmalige medewerkers, uit handen van de Israëlische ambassadeur Yossi Gal, de Yad Vashem onderscheiding in ontvangst, als eerbetoon voor het redden van driehonderdtweeëntachtig joodse levens [3-20]. Na de bevrijding van het zuiden van Nederland in het najaar van 1944 maakte Frits Philips deel uit van de delegatie van zeventien personen uit de zuidelijke provincies waarmee koningin Wilhelmina in februari 1945 in Engeland twee dagen overleg pleegde [3-21].
Met honderd vrouwen
Omdat de bezetter had besloten de Nederlandse reserveofficieren als krijgsgevangenen naar Duitsland af te voeren, vonden er in het hele land stakingen plaats. Als gevolg daarvan werd Frits Philips gearresteerd. Hij zat vijf maanden vast, eerst in Haaren, later als gijzelaar in St. Michielsgestel. Hoezeer de bezetter zijn invloed op het moreel van de Philips medewerkers vreesde, blijkt uit het feit dat zij hem tijdens zijn gevangenschap het aanbod deden dat hij onmiddellijk vrijgelaten zou worden indien hij zich in Arnhem zou vestigen en zich niet meer met 'Eindhoven' zou bemoeien - iets waar voor hem geen sprake van was. Na vijf maanden kwam hij toch vrij, maar in juli 1944 waren er geruchten dat de sabotage en tegenwerking bij Philips de bezetter zo irriteerde, dat hij weer zou worden opgepakt, en ditmaal zou het menens zijn. Frits Philips ontsnapte ternauwernood toen de Duitsers hem op 20 juli op kantoor kwamen halen en dook onder. Enige weken lukte het Sylvia de Duitsers om de tuin te leiden: haar man had een zenuwinstorting gekregen van alle druk die op hem was uitgeoefend en daarom was hij in Friesland gaan zeilen. Maar toen hij niet meer kwam opdagen arresteerden ze haar. Op een vroege ochtend in augustus werd zij samen met drie Philips ingenieurs naar het kamp in Vught gebracht. In het boek 45 jaar met Philips vertelt zij hier zelf over: ‘De eerste nacht bracht ik in een cel door. De volgende morgen werd ik naar een barak gebracht met een kleine honderd vrouwen, die overdag aan lange tafels touw zaten te vlechten. Ik werd bijzonder hartelijk ontvangen door degenen die uit Eindhoven kwamen. Het was een wonderlijke ervaring daar ‘s avonds naar bed te gaan in zo’n lange rij van ijzeren bedden, twee naast elkaar met twee er bovenop, die allemaal aan elkaar vastzaten, zodat de hele rij schokte als iemand zich omdraaide. Natuurlijk kwam er die eerste nacht niet veel van slapen. Ik zag een verpleegster, medegevangene, langs de bedden lopen en de vrouwen verzorgen. Wat heerlijk, dacht ik, dat zij iets voor anderen kan doen. Onmiddellijk flitste de gedachte door mij heen: “Jij kunt ook iets voor hen doen, jij kunt ze naar Mij leren luisteren.” Dat was een hoopvolle gedachte. Overdag onder het werk praatten we fluisterend (spreken was namelijk verboden, maar wie kan honderd vrouwen verbieden om samen te praten!) en ‘s avonds als er geen bewaking was verzamelden we ons in een hoek bij de bedden. In onze barak was een Nieuw Testament, verboden, maar een grote hulp bij gebrek aan priester of dominee. Des te belangrijker zou de ervaring zijn, dat God zelf in ons hart kan spreken. Ik vertelde hun hoeveel verandering dat luisteren in mijn eigen leven had gebracht, in mijn verhouding tot mijn man, mijn kinderen, eigenlijk tot iedereen. Maar hoe ik nu, in dit concentratiekamp pas besefte dat mijn levensdoel geleidelijk, haast ongemerkt, was uitgegroeid tot: het bouwen aan een wereld zoals God die bedoeld heeft, zeker zonder oorlog en concentratiekampen. Vroeger was dat geweest: het hebben van een gelukkig gezin. Maar nu had ik een levensdoel dat niet van mij kon worden afgenomen, wat er ook gebeurde. Steeds weer kwamen onze gesprekken terug op die nieuwe wereld en ieders aandeel in de realisatie daarvan....’ [3-22] Later heeft Sylvia Philips gezegd dat haar geloof hierdoor op de proef was gesteld en dat zij dankbaar was dat het had stand gehouden. Na een week werd zij samen met de drie anderen vrijgelaten, door toedoen van een figuur die met de Duitsers sympathiseerde en die zich, in afwezigheid van Frits Philips, tot directeur van Philips had laten benoemen. Hij wilde een daad stellen om populariteit in Eindhoven te verwerven. Dit laatste is niet gelukt (de bevrijders waren in aantocht en hij verdween naar Den Haag), maar het was haar redding: een week later werd het hele kamp ontruimd en weggevoerd naar Duitsland. Van de honderd vrouwen uit Sylvia Philips’ barak overleefden slechts zeventien het kamp in Ravensbrück, maar geen enkele zonder een chronische kwaal aan longen, nieren of iets anders. Een aantal van hen nam de moeite Sylvia Philips later te komen opzoeken om haar te bedanken voor wat zij hun had meegegeven. Een van hen had in gevangenschap een kind gebaard, dat kort na de geboorte gestorven was. Zij had het meisje Sylvia genoemd. Op 18 september 1944 werd Eindhoven bevrijd, maar de avond van de dag daarop vond er een bombardement van de Duitsers plaats. Dochter Digna Hintzen-Philips zegt hier later over: ‘De volgende morgen zaten we daar met z’n allen verslagen in die kelder, terwijl het huis boven ons behoorlijk kapot was. En toen.... kwam mijn vader ineens binnen! Hij was die nacht door de linies gekomen na een hele omzwerving vanuit zijn onderduikadres in de Betuwe. Het was niet alleen een onvergetelijk moment van blijdschap en weerzien, na alles wat we meegemaakt hadden. Voor mij was het ook doorslaggevend. Ik was net veertien jaar en als oudste voel je je verantwoordelijk voor het hele gezin. Ik dacht: nu zijn we weer allemaal samen, we hebben het overleefd! God heeft ons gespaard omdat Hij iets met ons vóór heeft: iets meer dan het gewone leven van een gegoede familie.’
Noten
[3-1] Interview met Rinske Windig-de Boer op 8 februari 2002.
[3-2] Zie hoofdstuk 1, De kerken, p. 8.
[3-3] Interview met Rinske de Boer-Windig op 8 februari 2002.
[3-4] Dankzij de inspanningen van Bert Wolvekamp en de fotograaf Ad Windig, die ook fulltime met MH werkte, verscheen in de Leeuwarder Courant van 5 november een artikel van minister Patijn met een oproep vooral naar deze week te gaan. In zijn privé memoires vertelt Bert Wolvekamp hoe een boer en zijn vrouw naar de eerste bijeenkomst kwamen. De volgende dag namen ze een paar zoons mee. De dag daarop kwamen ze met een hele bus vol. De boer legde een vete bij met een buurman met wie hij in geen jaren gesproken had. Ook De Loor, p. 162
[3-5] Interview met Karel en Betty Gunning-Hintzen op 5 juli 2004.
[3-6] In het dagblad Volk en Vaderland verscheen op 11 april 1941 een verklaring van Mussert van enkele dagen ervoor (9 april) getiteld ‘Oxford tegen Nationaal-Socialisme’. Hierin werden zeven redenen genoemd die er volgens de Nazi’s op wezen dat de Oxfordgroep tegen het nationaal-socialisme was en het ook daadwerkelijk tegenwerkte. (Een ervan was: ‘Het ontkennen van elk rassenonderscheid werd ijverig bedreven.’) Volgens dit bericht zou er een nauwgezet onderzoek volgen naar de oorsprong, wezen en uiteindelijke bedoeling van de groep (Archief kantoor Amaliastraat 10, Den Haag). Overigens werd er al eerder in Gestapokringen gewaarschuwd tegen de Oxfordgroep getuige een Gestapodocument uit 1939, dat door J.P Thornton-Duesbery in Open kaart over Morele Herbewapening (Uitgeverij Sijthoff, Leiden, 1964) wordt aangehaald (p. 67-75 en 138-151). Hierin wordt de toenmalige voorzitter van het Noorse parlement aangehaald die de haat van de Gestapo voor de Oxfordgroep als volgt verklaarde: ‘…Zij haatte haar (de Oxfordgroep) zoals mensen de idealen die zij verloren hebben en verkracht en het geloof dat ze verraden hebben, kunnen haten en vrezen…’ (zie ook Herbouw van de wereld, Toespraken van Frank N.D. Buchman, p. 292 en 293 en Peter Howard, The world rebuilt, Duell, Sloan and Pearce, New York, 1951, p.186-188).
[3-7] Uit de privé memoires van Johannes de Boer.
[3-8] De Loor, p. 207-209.
[3-9] De Loor, p. 209. Ook Peter Howard schreef in Ideeën hebben benen (A.W. Sijthoff’s Uitgeversmaatschappij, 1948), p.180-182, over Van Doorn en noemde ‘zijn leven en dood een symbool van de nieuwe geest van de jeugd, die Europa weer uit de puinhopen zal doen herrijzen’
[3-10] Dr. H.W. van der Vaart Smit schrijft hierover in Wetenschappelijke Kritiek 1 op het geschiedwerk van prof. dr. L. de Jong: het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog, uitgeversbedrijf De Pauw c.v., Amsterdam, 1975: ‘Toen Hermann Göring weldra in Den Haag verscheen en vernam dat circa 200 parachutisten hier spoorloos waren verdwenen, waarbij hem werd voorgelegd wat er via de radio in die dagen was omgeroepen, was de boot duchtig aan, vooral toen Göring ook nog vernam, dat de omroeper een Jood was.’ Aldus Van der Vaart Smit in hoofdstuk 9, waarin hij verder uiteenzet hoe hij als hoofd van het Haagse ANP geprobeerd had Salomonson te helpen.
[3-11] Rekrutenschool en andere gevangenisverzen van Herman Salomonson (Melis Stoke) met een inleiding van jhr. mr. A.K.C. de Brauw, uitgever A.A.M. Stols in Den Haag, 1946.
[3-12] Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4, 1972, p.281-282.
[3-13] Charlotte van Beuningen, Een nieuwe wereld voor mijn kleinkinderen, 1969, Ten Have N.V. Amsterdam, p. 231.
[3-14] Ans Jansse, Enkele herinneringen, 2001.
[3-15] Interview met Karel en Betty Gunning-Hintzen op 5 juli 2004.
[3-16] Interview met Dick en Agatha van Tetterode-van Walré de Bordes op 7 juni 2004.
[3-17] Interview met Biny Wolvekamp-Hopman op 19 april 2002.
[3-18] Interview met Dick en Agathe van Tetterode-van Walré de Bordes op 7 juni 2004.
[3-19] Dr. ir. F. J. Philips, 45 jaar met Philips, Uitgeverij Ad. Donker BV, Rotterdam, 1976. Hoofdstuk 7 t/m 13.
[3-20] I. J. Blanken, Geschiedenis van Koninklijke Philips Electronics NV, Eindhoven, 2002. Hoofdstuk 7, deel 4. Naast de dankbaarheid van talloze mensen wordt hier ook de kritiek behandeld, als zou Philips dit project uit winstbejag hebben opgezet. De cijfers spreken echter overtuigende taal: deze twee jaar durende operatie heeft het bedrijf een miljoen gulden gekost.
[3-21] Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10a, Het laatste jaar – Tweede helft, bladzijde 943 en volgende. Op foto 108 poseert de hele delegatie met koningin Wilhelmina.
[3-22] Philips, 45 jaar met Philips.
Hoofdstuk 4: De naoorlogse periode
1945. Voor velen is het een jaartal uit de geschiedenis. Voor anderen is het een ervaring om nooit te vergeten. Voor Nederland het jaar van de bevrijding. Het einde van vijf jaar bezetting. Het einde van de oorlog, de ineenstorting van nazi-Duitsland. Hitler en zijn naaste medewerkers dood of gevangen. In 1944 was het zuiden van ons land al bevrijd. Maar na de slag bij Arnhem, ‘een brug te ver’, begon voor Nederland boven de rivieren de hongerwinter en zouden nog velen het leven laten. Bij de bevrijding van het zuiden kwamen enkele Engelse militairen die betrokken waren bij de Oxfordgroep/Morele Herbewapening Eindhoven binnen met in hun ransel boeken en brochures en het huisadres van de familie Philips. Toen zij daar aan de bel trokken, wachtte hen een uitgelaten welkom. Een onuitwisbare indruk maakte het op de oudste zoon Ton, hij was toen twaalf jaar, dat op de dag na de bevrijding ineens een Britse militair met een grote motorfiets op de stoep stond. Zo werden de eerste contacten gelegd tussen hen die zich voor MH hadden ingezet in de geallieerde landen en zij die de oorlog in bezet Nederland hadden meegemaakt en doorstaan. In 1942 had de Duitse bezetter iedere activiteit van de Oxfordgroep/Morele Herbewapening evenals die van andere internationale organisaties en bewegingen, zoals de padvinderij, verboden. Zoals ik al schreef bleven informele contacten tussen mensen wel bestaan. Het ontbreken van een formele verenigingsstructuur en het gewend zijn zelf het initiatief te nemen kwamen hierbij goed van pas. Maar van openlijke activiteiten was geen sprake meer geweest. Onder de lectuur die in Eindhoven aankwam waren brochures [4-1] die tijdens de oorlog op grote schaal in Engeland en de Verenigde Staten waren gebruikt om de eenheid van het thuisfront te versterken en de inzet in de industrie die essentieel was voor de geallieerde oorlogsvoering te vergroten. Het team in het bevrijde zuiden van Nederland besloot deze brochures te vertalen, waar nodig aan de Nederlandse situatie aan te passen en op zo groot mogelijke schaal te verspreiden. De brochures riepen op tot saamhorigheid om, gelet op de noodzaak van de wederopbouw, alle verdeeldheid achter te laten en samen de schouders te zetten onder de taak die wachtte. Dit sloot goed aan bij de sfeer die heerste in Nederland. Men begreep dat na de jaren van bezetting en oorlog een zo eensgezind mogelijke inspanning van iedereen nodig was.
Nederland zal herrijzen
Zo verscheen in 1944 in Eindhoven de brochure Nederland zal herrijzen. In het voorwoord lezen we: ‘In de bezettingstijd hebben velen leren samenwerken, velen voor wie dat vroeger onmogelijk was. Op allerlei gebied komt de wens naar eendracht tot uiting. Dit boekje wil laten zien, hoe wij tot eendracht kunnen komen en hoe ieder van ons op dit ogenblik aan de wederopstanding van Nederland kan medewerken.’ Kort samengevat was het thema: ‘Voor het herrijzen van Nederland zijn nodig: Gezonde gezinnen, samenwerking bij de arbeid, een eensgezind volk. Zullen we dat bereiken? Dat hangt af van u! Word anders, schep eenheid, vecht er voor!’ [4-2]. In 1944 en 1945 vonden in de Verenigde Staten verschillende conferenties plaats op Mackinac Island (Michigan) waar Frank Buchman en zijn naaste medewerkers bijeen waren. Op de agenda stond: ‘Het gaat nu om de oorlog van ideeën, de strijd tegen het materialisme; laten we God vragen ons gezamenlijk te laten zien wat ons aandeel is in de wederopbouw van de wereld’. Al in 1944 kwamen enkele Zwitsers naar deze conferentie. In 1945 weer en bovendien voegden zich toen ook kleine delegaties uit andere Europese landen zoals België, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen en Nederland bij Frank Buchman en de zijnen [4-3]. Bert Wolvekamp, een van de Nederlanders schreef later hierover: ‘De ontvangst in Mackinac was heel emotioneel. Alle aanwezigen stonden in de entreehal opgesteld en zongen in goed Nederlands het Wilhelmus. De andere Europese delegaties werden eveneens ieder met hun eigen volkslied ontvangen. Ook kwamen er Britse en Amerikaanse militairen die eerder fulltime met MH hadden gewerkt. Zij werden in een aantal gevallen vervroegd gedemobiliseerd, omdat de betreffende regeringen het werk van Morele Herbewapening nuttig en nodig vonden.Voor de mensen uit het door de oorlog verarmde Europa waren de Verenigde Staten een andere wereld. Vlak voor hun terugkeer konden de Nederlanders met geld dat ze gekregen hadden in New York spullen kopen die in Nederland nog niet te krijgen waren.’ Deze conferenties waren belangrijk omdat hier, al voordat de oorlog voorbij was en meteen daarna, plannen werden gemaakt voor het naoorlogse Europa. Een centrale rol speelde hierin een groep Zwitsers.
Zwitsers initiatief
Zwitserland was niet direct bij de oorlog betrokken geweest, maar de tragedie in Europa had de Zwitsers niet onberoerd gelaten. Sinds de dertiger jaren was daar een groeiende groep mensen die zich had ingezet voor de geestelijke en morele herbewapening van hun land en de buurlanden. Een van hen was Philippe Mottu, een diplomaat die tijdens de oorlog twee bombardementen had meegemaakt, in Helsinki door de Russen en in Berlijn door de geallieerden. Hij had contact gehad met het Duitse verzet tegen de nazi’s en een van zijn vrienden, Adam von Trott, was omgebracht vanwege diens aandeel in een mislukte aanslag op Hitler. In 1940 richtte hij met anderen de Zwitserse verzetsbeweging de Gothard Liga op. Tijdens een bijeenkomst met Pasen in 1942 van zo’n zestig leden van het Zwitserse team van MH in het Zwitserse Macolin, had Philippe Mottu een ingeving die verregaande consequenties zou hebben. ‘Als Zwitserland gespaard blijft, is het onze taak om een plaats beschikbaar te maken waar de Europeanen, die verdeeld zijn door haat, lijden en wrok samen kunnen komen. Die plaats is Caux.’ Mottu schrok zelf zo van die gedachte dat het even duurde voor hij hem aan anderen, zelfs zijn vrouw, vertelde. Twee jaar later hadden Philippe Mottu en zijn vrouw Hélène de gelegenheid Frank Buchman deelgenoot te maken van hun overtuiging toen ze voor de eerder genoemde conferentie in Mackinac waren [4-4]. Een jaar later, meteen na de oorlog, keerden ze terug naar Mackinac met een groepje Zwitsers. Plannen werden gemaakt hoe de enorme taak van wederopbouw en verzoening ter hand genomen zou kunnen worden. Mottu deed het concrete voorstel om hiervoor een groot hotel in Caux-sur-Montreux, dat leeg stond na gebruikt te zijn geweest als opvangcentrum voor vluchtelingen, als conferentieoord te gebruiken. Er had al vóór de oorlog een MH-conferentie plaatsgevonden. Men wilde weten wat Frank Buchman en zijn team daarvan vonden. Het idee vond algemene instemming op voorwaarde dat de Zwitsers die zich voor MH inzetten, er helemaal achter stonden en de financiën en mensen konden vinden om dit mogelijk te maken. Met Pasen 1946 werd in Interlaken de eerste internationale bijeenkomst van MH gehouden in het vrije Europa. Er namen ook enkele Nederlanders aan deel [4-5]. In een verslag van deze conferentie schreef Philippe Mottu aan Frank Buchman: ‘Wij Zwitsers voelen ons Europeanen en wij willen alles doen om Europa weer groot te maken.’ [4-6] Het idee om het hotel Caux Palace voor de hereniging van Europa te gebruiken werd tijdens deze conferentie besproken. Meteen daarna ging een groep Zwitsers vergezeld door Bert Wolvekamp er een kijkje nemen. Op die koude lentedag troffen ze een volkomen verwaarloosd en vervuild gebouw aan met een zwart geblakerde keuken. Maar het uitzicht was schitterend, vooral toen de zon door de wolken brak en het meer van Genève bescheen. Na afloop bespraken ze de situatie onder het genot van een warme kop koffie in het stationscafé. Na een tijd van stilte en bezinning kwamen ze tot de eensgezinde conclusie dat dit een avontuur was dat ze samen in geloof aan moesten gaan. Daar werd het besluit genomen dit verwaarloosde hotel tot een thuis voor de wereld te maken. Eerst dacht men het te kunnen huren, maar de bank die eigenaar was (het beroemde hotel was failliet gegaan) dacht erover het gebouw te slopen en wilde alleen maar verkopen. Door giften van vijfennegentig Zwitserse gezinnen lukte het om het Caux Palace te kopen. Bovendien besloot een aantal van hen hun baan op te geven om het centrum op poten te zetten. In dit avontuur namen drie echtparen, alle dertigers, de leiding: de eerder genoemde Philippe en Hélène Mottu, Robert en Dorli Hahnloser en Erich en Emmy Peyer. Hahnloser en Peyer waren beiden ingenieur. Eind mei 1946 kon men het gebouw betrekken. Er moest heel veel gerepareerd worden en bovenal schoongemaakt. Samen met een Zwitserse architect verzorgde een Nederlandse bouwkundige, Jap de Boer [4-7], enkele verbouwingen, met name van de ingangshal. Een honderdtal Zwitserse vrijwilligers en velen uit andere landen onder wie ook enkele Nederlanders, slaagden erin met de schoonmaak en inrichting zover te komen dat er in juli 1946 de eerste naoorlogse internationale conferentie voor Morele Herbewapening kon worden geopend [4-8]. Caux Palace werd vanaf dat moment omgedoopt tot Mountain House. Maar deze naam wordt niet zoveel gebruikt. Meestal wordt de naam van het dorp Caux gebruikt om het conferentiecentrum aan te duiden.
‘Waar zijn de Duitsers?’
Op 15 juli 1946 kwam Frank Buchman met een groot team uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in Caux aan. Hij trof daar naast de Zwitsers vele mensen uit landen die door Duitsland bezet waren geweest. Het verhaal gaat dat na een hartelijke verwelkoming Buchman de vraag stelde: ‘Waar zijn de Duitsers? Sommigen van jullie denken dat Duitsland moet veranderen; en dat is waar. Maar jullie zullen nooit in staat zijn Europa weer op te bouwen zonder Duitsland.’ Die vraag veroorzaakte een schok bij de aanwezigen. Mannen en vrouwen die in de oorlog geleden hadden onder de Duitsers zouden in Caux geconfronteerd worden met hun voormalige vijanden? In feite hadden Philippe Mottu en de zijnen van meet af aan de overtuiging gehad Duitsers te betrekken bij de wederopbouw van Europa. Die eerste zomer lukte het een vijftiental Duitsers naar Caux te laten komen [4-9]. Ook op de conferentie eerder dat jaar in Interlaken waren vier Duitsers aanwezig geweest, allen uit de Franse zone. Dit was mogelijk gemaakt door de hulp van de hoofdaalmoezenier van het Franse bezettingsleger [4-10]. Een van de Duitsers die in 1946 naar Caux kwam was Hans Stroh, studentenpredikant van de Universiteit van Tübingen. Hij had in de geneeskundige dienst van het Duitse leger gediend in Italië en daarna aan het Russische front waar hij krijgsgevangen was gemaakt. Na enkele maanden in Russische en Poolse gevangenkampen werd hij vrijgelaten. In Caux zei hij: ‘Vandaag voel ik een zware schuld op mijn schouders. Ik heb niet genoeg moed gehad en niet gedaan wat ik had moeten doen. Dus deel ik de schuld van mijn volk. Ik wil me verontschuldigen tegenover allen die geleden hebben onder het Duitse juk’ [4-11]. Uit de zones in Duitsland die door de Britten en de Amerikanen bezet waren, was het toen nog niet mogelijk Duitsers naar Caux te laten komen. De vraag van Buchman leidde tot een verhoogde activiteit met name in Washington en Londen, zodat met volle medewerking van de geallieerde militaire autoriteiten het jaar daarop een delegatie van honderdvijftig Duitsers toestemming kreeg Duitsland te verlaten en de internationale conferentie in Caux bij te wonen. Dat was bijzonder, want alhoewel vele delegatieleden als niet-nazi onder Hitlers bewind geleden hadden, waren vlak na de oorlog Duitsers - ongeacht hun achtergrond - nergens in het Westen welkom [4-12]. Een van de Franse deelnemers in 1947 was Irène Laure, parlementslid en secretaris van de socialistische vrouwenbond. Zij had in het verzet gewerkt en persoonlijk geleden. Toen ze hoorde dat ook een Duitse delegatie in Caux werd verwacht, was haar onmiddellijke reactie: dan vertrek ik meteen! Na een innerlijke worsteling besloot ze echter, denkend aan de toekomst van Europa, te blijven. Haar eerste gesprek was met Clarita von Trott, wier echtgenoot na de aanslag op Hitler was terechtgesteld, en die haar, ondanks dat zij zelf zo geleden had, om vergeving vroeg voor wat Duitsland had aangericht. Later op een bijeenkomst met deelnemers uit de hele wereld vertelde Irène Laure over haar leven. Zij had de vernietiging van Duitse steden toegejuicht. Nu was ze haar haat gaan zien als een barrière voor de toekomst van Europa en als een begin van een nieuwe oorlog. Voor die haat vroeg ze vergeving. Haar voorbeeld bracht Duitsers en anderen tot bezinning en verandering. Ook voor de Nederlanders die toen in Caux waren, was deze confrontatie met Duitsers niet gemakkelijk. De eerste woorden werden gesproken, ervaringen uitgewisseld en langzaam drong het besef door dat men om een nieuw democratisch Europa op te bouwen Duitsland niet kon negeren. Evenals die van anderen, had men de verandering en inzet van Duitsers nodig. Later zou dit stapje voor stapje gemeengoed worden. Maar Caux was de eerste plaats waar voor Duitsers de deur naar de internationale gemeenschap werd geopend [4-13]. Als vervolg hierop zouden ook vanuit MH in Nederland initiatieven worden genomen om bruggen naar Duitsland te slaan en de prille democratie in dat land te steunen. De conferenties die vanaf 1946 elk jaar in de zomer en op kleinere schaal met Pasen en in de winter in Caux zouden worden gehouden, trokken deelnemers uit de hele wereld: staatslieden en studenten, werkgevers en werknemers, mannen en vrouwen met alle mogelijke beroepen en achtergronden. Er ontstond zo een wisselwerking tussen wat er in Caux werd besproken en ervaren en wat er in eigen land en werelddeel werd ondernomen. Ook wat Nederland betreft bleek dat er een vruchtbare uitwisseling met Caux ontstond. Mede als gevolg van de ontmoetingen die daar plaatsvonden, waren in de loop der jaren veel Nederlanders werkzaam in het kader van Morele Herbewapening in Afrika, Azië, Australië en Nieuw-Zeeland, Latijns- en Noord-Amerika. Soms was dit voor een bezoek van enkele weken, soms voor een of meer jaren.
Toneelstukken en musicals
In 1948 kwam een internationaal team van MH met de revue The Good Road, na voorstellingen in Duitsland, naar Nederland. Het stuk was een uitnodiging aan het publiek om de goede weg van verandering, verzoening en samenwerking te kiezen in plaats van die van verdeeldheid en materialisme. Onder de spelers waren ook enkele Nederlanders. De première vond plaats in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. De belangstelling was groot. Musicals waren een nieuw fenomeen. Het internationale aspect was op zichzelf al heel bijzonder in die tijd. Naast allerlei autoriteiten kwamen ook veel jongeren. Het opende een visioen van een mogelijke nieuwe toekomst van samenwerking van de volkeren. Cynische studenten werden er diep door getroffen. Na de opvoering mengde het toneelgezelschap zich onder het publiek. Er werd lang nagepraat. De tournee van The Good Road was in Europa het begin van het gebruik van toneelstukken en musicals om de boodschap van verandering en vernieuwing die MH voorstond uit te dragen, zoals dit tijdens de oorlog in de Verenigde Staten was gebeurd. Met dit oogmerk werd in Londen in 1946 het Westminster Theater gekocht. Het benodigde bedrag hiervoor was onder andere bijeengebracht door Britse militairen met het geld dat zij bij hun demobilisatie hadden ontvangen. Het toneelstuk The Forgotten Factor van de Engelsman Alan Thornhill dat tijdens de oorlog in Amerika was geschreven en opgevoerd, beleefde hier zijn Europese première. Het stuk beschrijft een conflict in de industrie en de persoonlijke aspecten die daarin meespelen. Het ging daarna op tournee in de Engelse mijnstreek en industriegebieden. Later werd het in vele landen in verschillende talen door amateurs opgevoerd. In Rotterdam werd dit stuk onder de titel De Vergeten Factor in het Nederlands opgevoerd en wel in 1953 door de Toneelgroep van de personeelsvereniging van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) en Scheepsbouw Maatschappij ‘Nieuwe Waterweg’. De opvoeringen vonden plaats in Ons Huis en in Musis Sacrum. Het initiatief hiertoe was genomen door verschillende werknemers van de RDM, die het stuk eerder in Engeland of in Caux gezien hadden en zichzelf erin herkenden. Een van hen was Piet Dinkelaar, voorzitter van de personeelsvereniging. Zijn vrouw Toni was enthousiast lid van de toneelgroep. Andere Nederlanders speelden in het toneelstuk De Baas (The Boss) van de Britse journalist en schrijver Peter Howard dat ook in kleine ruimten gespeeld kon worden. Een van die privé-voorstellingen in het huis van MH in Wassenaar [4-14] werd bijgewoond door de toenmalige minister-president Willem Drees en zijn echtgenote. In het stuk komt ter sprake dat de directeur geen andere weg ziet dan het ontslag van duizend werknemers. Aan het eind van het stuk zegt deze directeur dat hij zich zal inspannen om een andere oplossing te vinden en dat hij daarover met de regering wil gaan overleggen. Iets wat in die tijd niet voor de hand lag. Drees zei na afloop dat hij het stuk met belangstelling had gevolgd, maar dat het wel typisch Amerikaanse toestanden waren. Het ontslag van duizend mensen zou in het naoorlogse Nederland beslist niet meer mogelijk zijn. Veel later zou blijken dat ook Europa met zulke problemen te kampen zou krijgen. De Baas werd als hoorspel door de AVRO-radio uitgezonden.
Het verdwijnende eiland
De manier waarop de boodschap in musicals en toneelstukken werd gebracht sprak vooral ook jongeren aan. Een toneelstuk kon iemands leven een andere richting geven. Dit was de ervaring van Annejet Philips, dochter van Frits en Sylvia Philips. Zij was als 20-jarige in 1954 enigszins tegen haar zin naar Caux gekomen op weg naar Parijs in verband met haar carrière als modeontwerpster. Op de laatste avond van haar verblijf werd We are tomorrow (Wij zijn morgen) opgevoerd. Het stuk, geschreven door Peter Howard begin jaren vijftig, speelt in een Engelse universiteit. Een stel studenten wordt voor de keuze gesteld op te komen voor vrijheid van geweten met gevaar voor eigen leven, of zich gedeisd te houden en zo de weg te banen voor een dictatuur. Dit stuk maakte diepe indruk op haar. Zij kon zich de bezettingstijd nog goed herinneren, toen eerst haar vader en later haar moeder gevangen waren gezet. De keuze drong zich aan haar op: ' Wil ik later alles verliezen in een wereld die ik niet wil, of ben ik bereid nu alles te geven voor een toekomst die ik wèl wil?' Na een innerlijke strijd besloot zij voor het laatste. Zij maakte schoon schip in haar leven, liet Parijs liggen en nam de uitnodiging aan om in Amerika mee te werken aan de kostuums voor de nieuwe musical The Vanishing Island (Het verdwijnende eiland) [4-15]. Dit stuk, dat in 1956 in Nederland opgevoerd werd met een schriftelijke vertaling, is een wervelende musical van Peter Howard over het welvarende eiland Eiluph'mei ( I love me) dat bedreigd wordt door het relatief arme dictatoriaal geregeerde land Weiheit'tiu (We hate you). De leider van dit land spreekt een vloek uit: deel jullie rijkdom met ons of we laten jullie eiland verdwijnen. En inderdaad, men ziet hoe het eiland langzaam begint te verdwijnen! Uiteindelijk is het de eerlijkheid en nederigheid van de koning van Eiluph'mei die zijn benarde landgenoten voorgaat in het inzicht dat zij moeten veranderen, wat ook hun belagers doet inzien dat niet alleen hebzucht, maar ook haat een struikelblok is voor de opbouw van een rechtvaardiger wereld. Met een gezelschap van tweehonderdvijftig mensen en begeleid door politici uit diverse landen, de zogeheten Statesmen’s Mission (in elf landen was het gezelschap uitgenodigd door de regering), trok dit stuk in 1955/56 door Azië, Afrika en Europa. Dit vereiste een ongelooflijke organisatie. Ton Philips, toen 22 jaar, werkte achter het toneel. Hij was een natuurkundestudie in Delft begonnen met het idee daarna in het bedrijf van zijn vader te gaan werken en daar de ideeën van Morele Herbewapening toe te passen, vooral op het gebied van werkgever-werknemer relaties, zodat Philips daarmee een positieve uitstraling zou hebben. Maar na drie jaar was hij gaan twijfelen. De abstractie van natuurkunde interesseerde hem eigenlijk weinig. En zou tegen de tijd dat hij zover was, dat hij invloed had op de gang van zaken bij Philips, het bedrijf nog wel bestaan? Zo reëel was de dreiging van het communisme. Toen hij in de zomer van 1954 in Caux was, kwam hij tot dezelfde conclusie als zijn zus Annejet en besloot hij fulltime met MH te gaan werken. Achteraf vraagt hij zich af of hij niet beter had kunnen overstappen naar de meer concrete studie werktuigbouwkunde en dan toch als ingenieur bij Philips gaan werken. ‘Dan had ik misschien meer kunnen doen met mijn leven,’zegt hij nu. Maar in die tijd was het gevoel van urgentie zo groot, dat fulltime werken met MH de beste optie leek. En jongelui werden door de leiding van MH ook niet aangemoedigd liever hun studie af te maken. Als lid van de groep van decorbouwers en toneelknechten van de Vanishing Island reisde Ton Philips van juni tot en met juli 1955 door de VS en Azië. ‘In de periode dat ik meereisde gaven wij voorstellingen in Washington, Los Angeles, Hawaï, Japan, de Filippijnen, Thailand, Birma, Sri Lanka en India. We waren soms maar een paar dagen in een land,’ vertelt hij. ‘De hele laadruimte van een vliegtuig zat vol decors en andere toneelbenodigdheden. Het opbouwen en afbreken van het toneel en dan weer inladen naar het volgende land, was keihard werk. Het doel was om met dit toneelstuk aan de landen te zeggen: Je hoeft niet te kiezen tussen de VS en Rusland, er is een derde weg. Na de voorstellingen spraken ervaringsdeskundigen, zoals bijvoorbeeld een Tunesische politiek leider, die vertelde hoe zijn land zonder bloedvergieten onafhankelijk geworden was. Het geheel stond onder leiding van Peter Howard die contacten had met al die regeringsleiders. Overal waren we de gast van de regering.’ Ton Philips herinnert zich een bijzonder moment, toen een aantal Japanse senatoren na een voorstelling in Manilla excuses aanbood voor het Japanse oorlogsverleden [4-16].
Twee weken werden negen jaar
Ook Joty van Os zette alles opzij om mee te werken met de musicals van MH. In 1951 was zij met haar doctoraal Indisch Recht op zak als au pair in Parijs aangekomen, waar ze in contact kwam met Morele Herbewapening. Ze was geboren in het toenmalige Nederlands-Indië en had als Indische Nederlander tijdens de Tweede Wereldoorlog drie jaar in een Japans interneringskamp gezeten. Op eigen gelegenheid was ze daarna naar Nederland gekomen. Ze betaalde voor haar overtocht door op het repatriëringschip de Johan van Oldenbarneveld te werken. Met een renteloos voorschot van het ministerie van Onderwijs kon ze studeren. De ontmoeting in Parijs met het idee ‘Verander de wereld en begin bij jezelf’ betekende voor Joty het antwoord op vele vragen die ze meedroeg na drie jaar concentratiekamp. Ze kreeg hoop dat de neergaande spiraal van wantrouwen en macht die altijd uitmondt in conflict en oorlog, naar boven kan worden bijgesteld. ‘Ik was 24’, zegt ze, ‘ik wilde dat geloven, het betekende hoop en vertrouwen in een nieuwe toekomst.’ Joty ging daarop voor twee weken naar Caux. Daar trof ze de wereld aan. Wat ze bijzonder vond, was dat mensen van allerlei rangen, standen, rassen en klassen vrijuit spraken over persoonlijke zaken. Ze ontdekte dat sommige mooie, lelijke en verdrietige ervaringen ook door anderen werden meegedragen. Eerlijkheid was het geheim dat een vrij mens van je kon maken. De twee weken in Caux werden negen jaar. Joty werd gevraagd mee te helpen met de theaterstukken en films, die in die jaren in razend tempo geproduceerd werden. Het enthousiasme van vooral jongeren uit de hele wereld om hieraan mee te werken was overweldigend. Zo vloog zij met tweehonderd mensen uit vijfendertig landen het jaar daarop naar Azië om daar in de net onafhankelijk geworden landen als India, Ceylon en Pakistan toneelstukken en musicals, waaronder Jotham Valley en The Forgotten Factor, op te voeren. Jotham Valley was een musical gebaseerd op een waar gebeurd verhaal uit het westen van de VS over twee broers die in conflict waren over water in hun droge dal. Een conflict dat door verzoening werd opgelost. In 1955 schreven Afrikanen in Caux een toneelstuk getiteld Freedom, waarvan de boodschap was dat het niet alleen gaat om vrijheid van vreemde overheersers, maar ook om vrijheid van rivaliteit en corruptie. Joty hielp met de opvoering ervan in Caux en reisde later met het stuk door Amerika. Er is een film van gemaakt, en later een video, die nog steeds vertoond wordt in Afrika en Zuid-Amerika en nog niet z’n actualiteit verloren heeft [4-17]. Aan het eind van de negen jaar, waarvan ze vier jaar in de VS werkte, begon het feit dat ze al die jaren helemaal geen privacy gehad had, aan haar te knagen. Het gevoel werd sterker dat ze geleefd werd door de groep, door de ideologie en geen ruimte had gehad zich te ontplooien. Terugkijkend ziet ze dat mensen aan de leiband gingen lopen van diegenen, die in hun ogen de leiders waren. Bovendien drukte de koude oorlog een steeds groter stempel op Morele Herbewapening, dat immers het antwoord had op het voortschrijdend communisme. Althans zo dacht men toen. In de begin jaren zestig merkte zij dat er verwarring heerste in het team waarmee ze toen in Washington werkte. Er was een duidelijke richtingenstrijd uitgebroken, die uiteindelijk heeft geleid tot een scheuring tussen het Amerikaanse en Europese ( vooral Engelse) team van Morele Herbewapening. Er werden zondebokken gezocht. Joty begeleidde het nichtje van de toenmalige President Diem van Vietnam en een andere jonge vrouw uit het toenmalige Formosa. Toen beide dames besloten MH te laten voor wat het was en te gaan studeren aan een Amerikaanse universiteit, werd Joty daarvoor verantwoordelijk gesteld en werd ze gevraagd naar Nederland terug te keren. De negen jaar kwam zo tot een abrupt eind. Desalniettemin kijkt ze met grote dankbaarheid terug op die tijd. ‘Het was een nooit te vergeten levensles. En dan niet te vergeten,’schrijft Joty, ‘de vriendschappen daar gesmeed die de jaren hebben overleefd’ [4-18].
In het bedrijfsleven
In die naoorlogse jaren gingen veel werknemers van verschillende bedrijven naar het Zwitserse Caux. Voor hen was deze internationale reis een nieuwe ervaring. Het betrof vooral mensen uit de Rotterdamse scheepsbouw en haven, maar ook uit de Hoogovens in IJmuiden, Philips in Eindhoven, de KLM, de NS en de Limburgse mijnen. Vaak waren het mensen die actief waren in de vakbeweging, maar er kwamen ook personen uit het middenkader en de directie. Met name de groep Rotterdamse haven- en scheepsbouwarbeiders trad op de voorgrond [4-19]. Een van hen was de Rotterdamse kraanmachinist Jan van Komen. Na zijn ontmoeting met MH kreeg hij de overtuiging dat de kraanmachinisten zich moesten verenigen als aparte groep, die zijn stem kon laten horen binnen de vakbond NVV. Deze groep is tot stand gekomen en had zijn eigen inbreng in de CAO-onderhandelingen. Hij trok er op uit, niet alleen naar het conferentiecentrum van MH in Caux, maar ook naar collega’s in andere havens om bij te dragen aan betere verhoudingen in de havens. Evert Kupers, voorzitter van het NVV (voorloper van het FNV), nam in 1950 deel aan een conferentie in Caux. Hij schreef het voorwoord in een brochure over de internationale arbeidersbeweging en MH, getiteld World Labour and Caux. Hierin schrijft hij dat Caux een gevoel van geestelijke stabiliteit kan geven aan een verdeelde wereld [4-20]. In 1951 hield hij voor de VPRO-radio een toespraak van 20 minuten waarin hij een beeld schetste van Morele Herbewapening en haar verhouding tot de vakbeweging. ‘Morele Herbewapening en de vakbeweging zijn beide voor een revolutionaire verandering’, zei hij. ‘Door MH gaan werkgevers hun arbeiders meer als medewerkers zien dan als ondergeschikten, en arbeiders gaan zich meer verantwoordelijk voelen voor het bedrijf’ [4-21]. In Limburg waren er contacten met de Katholieke Mijnwerkersbond van Frans Dohmen (de voorzitter) en zijn medewerkers. Dohmen ging naar Engeland om een voorstelling van The Forgotten Factor bij te wonen en te overleggen met Britse mijnwerkers. Hij was bereid mee te werken aan de sluiting van de Limburgse mijnen zoals o.a. Joop den Uyl, toen minister van Economische Zaken, voorstelde, maar eiste dat er dan nieuwe werkgelegenheid moest komen en dat de sociale gevolgen voor de mijnwerkers en hun gezinnen zouden worden opgevangen. Hetgeen ook inderdaad is gebeurd. Cor de Pous, die we in hoofdstuk 1 al tegenkwamen, ging in 1951 werken in de betonfabriek de Meteoor in Rheden. Hij wilde daardoor ook meer betrokken raken bij de arbeidersbeweging. Vier jaar eerder was hij met zijn gezin naar De Steeg verhuisd. In dit dorpje, gelegen aan de Veluwezoom, stond het huis Rhederoord, waar de Oxfordgroep in Nederland begonnen was. Na de oorlog waren er plannen om dit huis en het bijbehorende koetshuis, waar al veel activiteiten van MH plaatsvonden, te gaan gebruiken als conferentiecentrum. Met het oog hierop besloten Cor en Sijtje de Pous, met hun gezin van inmiddels vier kinderen, Aalsmeer te verlaten en zich in een huis op het landgoed Rhederoord te vestigen. Cor de Pous kreeg er een baan als tuinman. Hij hoopte in zijn vrije tijd mee te kunnen werken aan de opbouw van het geplande centrum. De plannen voor het conferentieoord liepen echter op niets uit. Na vier jaar verplaatste hij zijn stiel naar de betonfabriek, waarvan hij de directeur kende. Door zijn toedoen stuurde ook de Meteoor delegaties arbeiders naar Caux. Het verhaal van Cor en Sijtje de Pous laat zien hoe betrokkenheid bij Morele Herbewapening alle standen- of klassenverschillen doorbrak. Het echtpaar had zowel goed persoonlijk contact met arbeiders als met directeuren. Mensen vonden in hun huis in De Steeg altijd een gewillig oor. Na vier jaar raadde Marinus Ruppert, de toenmalige voorzitter van het CNV, Cor de Pous aan te solliciteren als districtbestuurder van het CNV. Die baan kreeg hij en zijn ervaringen bij de betonfabriek kwamen hem daarbij goed van pas. Het echtpaar De Pous was hun getrouwde leven begonnen met het motto: Zoek eerst Gods koninkrijk en al het andere zal u bovendien geschonken worden. Terwijl broers en zusters goedlopende bloemenkwekerijen hadden, vonden Cor en Sijtje de Pous andere dingen belangrijker dan geld verdienen. Dit betekende wel dat het vooral in de beginjaren, vóór de baan bij het CNV, voor het gezin met inmiddels zes kinderen moeilijk was om rond te komen. Gelukkig was Sijtje de Pous heel creatief met naald en draad en maakte ze de mooiste kleren van de vele tweedehandsjes die ze kreeg. Geld voor speelgoed was er nauwelijks, maar de kinderen maakten hun eigen speelgoed en hadden een heel bos tot hun beschikking. Cor en Sijtje de Pous hadden nooit een eigen carrière nagestreefd, maar toen enkele van hun kinderen besloten ook geen carrière te maken om fulltime met Morele Herbewapening te gaan werken, waren ze in eerste instantie teleurgesteld. Ze waren wat trots op hun goed lerende kinderen voor wie een academische loopbaan leek te zijn weggelegd. Hun diepste gevoel was echter achter de beslissingen van de kinderen te staan [4-22].
De universiteiten
Ook aan de universiteiten en in de NCSV (Nederlands Christen Studenten Vereniging) bestond belangstelling voor Morele Herbewapening. Studenten van de universiteiten van Amsterdam, Delft (TH), Leiden en Utrecht gingen in deze jaren regelmatig naar de conferenties in Caux, die mede interessant waren vanwege de internationale contacten die je er kon leggen. Uit Leiden lieten zowel ‘kroegtijgers’ uit Sociëteit Minerva als leden van de katholieke vereniging Augustinus en van de gereformeerde studentenvereniging SSR zich in Caux zien. Voor sommige studenten was dit een korte kennismaking. Voor anderen leidde dit tot persoonlijke veranderingen en een actieve inzet in het kader van MH die soms een leven lang zou duren. Tony Roodvoets, die in die tijd medicijnen studeerde in Utrecht schreef hier later over: ‘In 1949 nam een aantal leden van de Senatenvergadering (waarin de besturen van de studentencorpora overlegden) deel aan de zomerconferentie te Caux. Op sommigen maakte dit zoveel indruk dat zij de gehoorde ideeën actief gingen propageren. Een door Frank Buchman geadviseerde aanpak was om de moeilijkste persoon te benaderen. Dat was in dit geval zonder twijfel de rector van de Utrechtse Senatus Veteranorum (de voorzitter van het Utrechtse studentencorps), een student theologie. De praeses collegii (voorzitter van het Leids studentencorps) en een lid van de Amsterdamse senaat (bestuur van het Amsterdamse studentencorps) togen daarom prompt na terugkeer naar Utrecht om hem voor het staartje van de conferentie in Caux uit te nodigen. Zelf was hij verhinderd, maar, enigszins verbaasd over deze ‘bekeringen’, wees hij een redacteur van het Utrechtse studentenblad Vox Studiosorum aan om in zijn plaats te gaan. Het motief om naar Caux te gaan was aanvankelijk vaak oppervlakkig – het was voor de meeste studenten in die tijd de eerste kans om een internationale conferentie bij te wonen. Toch leidde de kennismaking soms tot ingrijpende ervaringen. Een en ander vloeide voort uit het besef dat de gewone mens door zijn opvattingen en zijn dagelijks handelen, vele malen vermenigvuldigd, bepalend is voor de gang van zaken in de wereld’ [4-23]. In die tijd studeerde Bas Woltjer theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 1950/51 was hij rector van het studentencorps. In die hoedanigheid was hij ook lid van de Nederlandse Studentenraad. Een paar leden van deze raad, die in Caux waren geweest, besloten de hele studentenraad uit te nodigen. Woltjer vertelt dat hij met een zeker wantrouwen naar Caux ging. Is MH niet een ontsporing, was de gedachte die bij hem en zijn medestudenten leefde. Maar Caux maakte indruk, vooral door de toneelstukken van Peter Howard. Dit is de verbinding tussen je praktische leven en je geloof, dacht Woltjer. Toen hij terugkwam in Amsterdam meldde hij zich bij het meubelmagazijn Eden van Jan Bijl – een van de trefpunten van Morele Herbewapening in Amsterdam in de jaren vijftig. Jan Bijl werkte daar samen onder andere met zijn zwager Bert Wolvekamp en met Kees Tolk, een toegewijd lid van team van MH, die vele bijeenkomsten opvrolijkte met zijn geestige zelfgeschreven liedjes en sketches. Ze probeerden vanuit de beginselen van MH de zaak op te bouwen. De medewerkers van Eden die dat wilden, begonnen hun werkdag met samen te komen en hun gedachten uit hun stille tijd te delen. Bas Woltjer was daar geregeld bij [4-24].
Over de grenzen van sociale klassen heen
De inzet voor MH beperkte zich niet tot het studentenleven. Studenten, toen meer dan nu voor het merendeel afkomstig uit de zogenaamde hogere kringen in de maatschappij, kwamen voor het eerst van hun leven over de vloer bij arbeidersgezinnen. Ook voor hen was een dergelijk bezoek een nieuwe ervaring. Vele van de arbeiders die op deze manier in contact kwamen met MH waren actief in de vakbeweging en links tot zeer links. Onder hen waren ook aanhangers van het communisme. Het waren vruchtbare kennismakingen die wederzijds een beter besef gaven van elkaars omstandigheden en gedachten. Bas Woltjer herinnert zich de bezoeken die hij met een groep studenten bracht aan werknemers bij de Hoogovens. Het doel was op deze manier een antwoord te geven op de klassenstrijd [4-25]. Toen Age van Randen in 1950 als student in Delft aankwam was dat voor hem een hernieuwde kennismaking met Morele Herbewapening. Op de middelbare school in Leeuwarden was hij er al mee in aanraking gekomen door het boek Ideeën hebben benen van de Engelse journalist en latere leider van MH Peter Howard [4-26]. Dit populaire boek, in Nederland beleefde het drie drukken, deed de ronde op zijn school. Het sprak hem aan, omdat het hem, komend uit een socialistisch nest en sociaal bewogen als hij was, enthousiast maakte mee te werken aan een betere wereld. Op bijeenkomsten bij de familie Van der Veen in Leeuwarden werd de kennismaking met MH verdiept. In Delft kwam hij door medestudent Ton Philips opnieuw in aanraking met MH. Voor Van Randen, die altijd fel tegen de heersende klasse was geweest, betekende de ontmoeting met de zoon van een top industrieel een doorbraak. Het zijn ook gewone mensen, ontdekte hij. Mensen die net als hij bereid waren zich in te zetten voor de nodige verandering in de maatschappij. Er was een actieve groep studenten in Delft die bijeenkomsten organiseerde en bezoeken bracht aan de havenarbeiders in Rotterdam. De groep kwam geregeld bijeen bij professor Henk Dorgelo thuis om stille tijd te houden en de gedachten met elkaar te delen. Zijn dochter Ineke, die later met Age van Randen trouwde, herinnert zich dat haar vader altijd bezig was met mensen, hij wilde een goede atmosfeer creëren waar hij was en vond de zorg voor mensen minstens zo belangrijk als het doceren van zijn vak natuurkunde. De hoogleraar aan de Technische Universiteit in Delft (toen nog Technische Hogeschool genoemd) was een van de deelnemers aan het overleg te Interlaken geweest, waar het besluit werd genomen het conferentiecentrum te Caux te starten. In 1955 werd Dorgelo door de regering gevraagd de eerste rector magnificus van de nieuwe Technische Universiteit (toen ook nog Hogeschool genoemd) in Eindhoven te worden. Bij zijn overlijden in maart 1961 wijdde Diskus, het officiële orgaan van het Eindhovens studentencorps, een speciaal herdenkingsnummer aan hem waarin zijn verdiensten en toewijding voor de TH, als eerste rector magnificus, en zijn overtuiging voor MH werden geschetst [4-27]. Over de grenzen van sociale klassen heen werd dus samengewerkt bij acties en in toneelstukken. Ook werden in deze jaren contacten gelegd met in ons land studerende buitenlanders uit Indonesië, het Midden-Oosten en Suriname. Lid van het studententeam was bijvoorbeeld de latere minister-president van Suriname Jules Sedney. In de jaren vijftig maakten studenten uit het Schotse Edinburgh met een toneelstuk een tournee door Nederland. Zij voerden het toneelstuk We are Tomorrow op. De Schotten speelden ook een rugbywedstrijd tegen een team van Delftse studenten (die de Schotten wonnen). De gesprekken met deze groep vormden voor Nederlandse studenten soms een uitdaging. Een student die zich zeer negatief en oppositioneel uitgelaten had, vertelde enkele dagen later dat het gesprek voor hem aanleiding was geweest om gehoor te geven aan een door hem reeds langer gevoelde priesterroeping, waartegen hij zich tot nu toe had verzet [4-28]. Waar hielden de mensen die bij Morele Herbewapening betrokken waren zich in de naoorlogse periode mee bezig? Wat trok hun belangstelling en wat waren hun prioriteiten? Het valt op dat zij zich allereerst deel voelden van een internationale actie, van een wereldomvattende zaak. Dat valt aan de ene kant te verklaren uit het doel van MH: herbouw van de wereld, verandering van de wereld, maar zeker ook uit de nog recente ervaringen uit de oorlog waarin strijd geleverd werd op een wereldfront. Men ondernam dus wel allerlei activiteiten op het lokale en nationale vlak, maar probeerde dit zoveel mogelijk in een internationaal kader te plaatsen en mensen uit andere landen en werelddelen erbij te betrekken. Ook was men bereid eigen plannen opzij te zetten om buiten Nederland, zowel in Europa als in andere continenten, aan conferenties en andere activiteiten deel te nemen wanneer men daarvoor werd gevraagd. Er waren onderwerpen die speciaal de aandacht vroegen omdat ze in die jaren in verband met de wederopbouw, o.a. het Marshall Plan en de defensie, een belangrijke rol speelden. Het waren vaak ook terreinen waarop de communistische partijen, aangevuurd door het Kremlin, probeerden vaste voet aan de grond te krijgen, bijvoorbeeld de havens, de steenkoolmijnen en staalbedrijven, maar ook de universiteiten. Verder was er de vraag hoe de naoorlogse betrekkingen met Duitsland en die met onze vroegere koloniën zich zouden ontwikkelen.
In het leger
De internationale actie strekte zich ook uit tot het leger. In 1950 hadden twee generaals uit Frankrijk samen met hoge officieren uit andere landen een conferentie in Caux georganiseerd voor ruim honderd vertegenwoordigers van de strijdkrachten uit de vrije wereld. De militairen concludeerden dat ze door deze conferentie een beter begrip gekregen hadden van de aard en reikwijdte van de ideologische strijd. De koude oorlog moest gewonnen worden in de havens, in de fabrieken en in de mijnen. Men besloot samen te werken op dit front en was de overtuiging toegedaan dat de ideologie van Morele Herbewapening de verenigende kracht was om een antwoord te geven op het militante materialisme. De Nederlandse Generaal Kruls haalt de conclusies van deze conferentie aan in zijn boek Vrede of Oorlog. ‘Morele Herbewapening’, schrijft hij, ‘wil ons de gezamenlijke ideologie geven om sterk te staan tegenover een wereld die zich het communisme als ideologie zag opgelegd. Door vele leiders der strijdkrachten is zij gezien als de beweging die het Westen naast zijn militaire een ideologische paraatheid kan verschaffen, die het een sterke positie verzekert in de oorlog der ideeën’ [4-29]. Om de ‘ideologie’ van Morele Herbewapening ook in het leger te laten doordringen hadden militairen in Caux een trainingscursus ontwikkeld. Al tijdens de oorlog was deze cursus gegeven aan eenheden in de legers van de Verenigde Staten en Engeland. In Nederland heeft Dick van Tetterode geprobeerd die trainingscursussen voor het leger te organiseren. Na zijn studie medicijnen vervulde hij zijn dienstplicht als officier van gezondheid en was gedurende het laatste jaar daarvan kapitein-adjudant van generaal Wilkens. Deze functie had hij door een samenloop van omstandigheden gekregen. Annie Hoogendoorn, die zich actief inzette voor MH, werkte als militair geneeskundige in het militair hospitaal in Utrecht. Voordien was zij daar als docente werkzaam geweest. De manier waarop zij haar werk deed trok de aandacht van generaal Wilkens. Als stafmedewerkster vroeg hij haar of ze iemand wist die zich even enthousiast inzette voor het leger als zij. Hij zocht namelijk iemand voor de functie van kapitein-adjudant. Zij noemde de naam van Van Tetterode. Tijdens een eerdere functie als officier van gezondheid bij het regiment Grenadiers en Jagers in Amersfoort, bewerkte hij samen met majoor Van Rhede, die werkzaam was bij de landmacht in Den Haag, de bovengenoemde cursus ‘Ideologische Paraatheid’ voor de Nederlandse strijdkrachten. De commandant van het regiment vroeg hem een proeve van de cursus voor zijn officieren te geven. Daarna adviseerde hij hem contact op te nemen met de overste Koning, commandant van de opleidingsschool voor onderofficieren op de Veluwe. Deze nodigde Van Rhede en Van Tetterode uit de cursus voor de onderofficieren-in-opleiding te geven. Kort daarop kwam de officier van gezondheid Johan Oosters terug in Nederland na zijn diensttijd in Indonesië. Vanaf hun studietijd waren Van Tetterode en hij door hun inzet voor MH goede vrienden. Zij hebben toen samen getracht de cursus als onderdeel van het scholingsprogramma in de strijdkrachten te laten opnemen. Ze werden uitgenodigd dit plan toe te lichten voor een commissie waarin ook de hoofden van de geestelijke verzorging zitting hadden. Enige van hen bleken theologische bezwaren te hebben. Een daarvan was dat er in de cursus in te vage termen over God werd gesproken. Een overste, ook lid van de commissie, stelde de twee officieren voor over de cursus te spreken met de chef van de Generale Staf, generaal Kruls. Deze vroeg hen hierover een uiteenzetting te geven op de jaarlijkse bijeenkomst die de Generale Staf voor alle topofficieren van de strijdkrachten organiseerde. Dit is niet doorgegaan, doordat er onenigheid ontstond tussen Generaal Kruls en de minister van Defensie, wat resulteerde in het ontslag van de generaal. Spoedig daarna verlieten Oosters en Van Tetterode het leger, omdat hun dienstperiode ten einde was gekomen [4-30]. Annie Hoogendoorn werd later aan de staf van generaal Wilkens toegevoegd als verantwoordelijke voor de verpleegopleidingen. Ook zij probeerde wat zij geleerd had in MH door te geven in het leger, in termen die mensen konden begrijpen, zegt ze zelf. Het contact met MH had haar manier van werken veranderd. Ze durfde zich, ook tegenover meerderen, onafhankelijk op te stellen en te zeggen wat ze dacht [4-31]. Er waren dus mensen die positief stonden tegenover de plannen om het leger een ideologie te geven, maar er was ook kritiek. De hierboven genoemde kritiek bijvoorbeeld dat er in MH wel over God werd gesproken, maar dat men niet definieerde welke God men bedoelde. Ook was er kritiek op het woord ideologie. Voor velen had dit een negatieve klank. En het was natuurlijk nogal pretentieus om Morele Herbewapening als hét antwoord op het communisme te brengen. Waarom zou er slechts één antwoord zijn op het communisme? Was het kenmerk van de democratie juist niet dat er verschillende ideologieën, wellicht beter geformuleerd ideeën en overtuigingen, naast elkaar konden bestaan?
Ideologie en Coëxistentie
Bovenstaande actie heeft slechts een klein bereik gehad. Het initiatief eind 1959 met het manifest Ideologie en Coëxistentie daarentegen trok landelijke aandacht. Gelijktijdig met een aantal andere landen werden in Nederland huis-aan-huis 3 miljoen exemplaren van dit smalle boekje, 32 pagina’s dik, verspreid. De felle stellingname tegen elke vorm van coëxistentie met het communisme deed veel stof opwaaien en werd in de pers bekritiseerd. Maar in die tijd van de koude oorlog, toen volgens velen het communisme een reële bedreiging inhield, waren er ook veel positieve reacties op deze opstelling, o.a. in een hoofdartikel in de Volkskrant (19 december 1959). In toneelstukken die Peter Howard schreef voor Morele Herbewapening als ‘Het verdwijnende eiland’, ‘Wij zijn morgen’ en ‘De pantoffels van de dictator’, werd naar voren gebracht dat de democratie een geïnspireerde ideologie nodig had, wilde men de totalitaire ideologie van het communisme het hoofd kunnen bieden en een beter alternatief hebben voor Oost en West [4-32]. Sommigen beschouwden dit als anticommunisme, in die tijd lang niet voor iedereen een scheldwoord. Desgevraagd zei Joop den Uyl in een interview dat hij zich als anticommunist beschouwde en hij was niet de enige sociaal-democraat die er zo over dacht. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ‘anti’ zijn voldoende is. In de kringen van MH vond men een ideologie van geestelijke en morele verandering een betere weg dan zowel het communisme als het westerse materialisme. Ook nu weer bleek dat het begrip ideologie bij velen in het verkeerde keelgat schoot. Men was bang dat dit geen neutraal begrip was, maar een totalitaire kant had. Anderen hielden vast aan hun geloof en vonden ideologie maar een seculier of heidens begrip. Genoemde activiteiten in Nederland waren overigens maar een klein onderdeel van een wereldwijde actie waar veel mensen bij betrokken waren. Van de kant van de communisten en van hen die het communisme in bepaalde landen het voordeel van de twijfel gaven, werden deze initiatieven van MH veelal schamper bejegend en tot een karikatuur gemaakt. De CPN zag wel een grote invloed weggelegd voor ‘de zogenaamde morele herbewapening’[4-33]. Dat het effect zo groot is geweest als het CPN-bestuur meende, zouden mensen van MH overigens niet voor hun rekening willen nemen. Achteraf alles afwegende kan men zeggen dat het negatieve effect van het manifest waarschijnlijk groter geweest is dan het positieve.
Inspiratie vanuit de stilte
Het uitgangspunt van Morele Herbewapening was en bleef de persoonlijke verandering. Wat men verder ook op nationaal of internationaal niveau ondernam, die persoonlijke aanpak had prioriteit. ’s Morgens vroeg vóór het ontbijt nam men ruim de tijd ( men streefde naar een uur) om te luisteren naar God, naar het geweten, naar de innerlijke stem. Dit om inspiratie op te doen en ook heel concrete ideeën te vinden over hoe men in het dagelijks leven te werk moest gaan. Het was iets heel individueels waarbij de bijbel en gebed een rol konden spelen. Je kon natuurlijk ook op andere momenten van de dag stille tijd houden, maar de tijd ’s morgens was het begin. Men nam tijd de op papier opgeschreven gedachten met elkaar te bespreken en te proberen op één lijn te komen om ook samen als ‘team’ iets te ondernemen. Stille tijd houden was dus aan de ene kant iets heel individueels, maar het kon ook iets zijn dat je als groep deed. We hebben bijvoorbeeld gezien dat Delftse studenten samen met hun professor stille tijd hielden. Dit is ook de ervaring van Pauline van der Zee-Lugard. Ze zat in Eindhoven op de meisjesschool op algemeen christelijke grondslag, die na de oorlog door Sylvia Philips-van Lennep opgericht was. De directrice Ina van Santen had van Sylvia Philips de kans gekregen naar de VS te gaan om daar nieuwe onderwijsmethodes te bestuderen. Ze eindigde op een conferentie van MH, waar ze een persoonlijke verandering doormaakte. Zodoende kon ze niet alleen niet alleen moderne onderwijsmethodes op school introduceren, maar wist ze ook de meisjes hoop voor de toekomst te geven. En dat was in die jaren vlak na de oorlog echt nodig, vertelt Pauline van der Zee. Ze had het gevoel achter een muur te zitten. Maar op de dag dat Ina van Santen een bijeenkomst organiseerde over de vraag ‘Is wereldvrede mogelijk?’, gingen voor mij de ramen open, zegt ze. Met een groepje leerlingen hield ze samen stille tijd [4-34]. Ook in gezinnen hield men samen stille tijd, zo blijkt uit meerdere interviews. Daartoe kwam men dan voor het ontbijt bij elkaar. Inspiratie uit de stille tijd kon richtingbepalende gevolgen hebben. Het bracht Age van Randen als beginnend architect bijvoorbeeld ertoe de minder lucratieve richting van de volkshuisvesting te kiezen. ‘Ik wilde doen wat juist is, en niet waar je het meeste geld mee verdient’, zegt hij. Er was in die tijd, rond 1963, een enorme woningnood. Er moesten honderdvijftigduizend woningen per jaar gebouwd worden. Hij was de overtuiging toegedaan dat ook in de sociale woningbouw mensen inspraak moesten kunnen hebben. Hoe de discrepantie op te lossen tussen de pretentie van de inspraak en de eenvormigheid die de productie voorschreef, was een vraag die hem bleef bezig houden. Het was ook het onderwerp op grond waarvan hij in 1973 hoogleraar in Delft werd. Hij was mede initiatiefnemer voor de oprichting van de Stichting Open Bouwen in 1983. Het huidige IFD-programma (industrieel, flexibel en demontabel bouwen) van de Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV) is daar een voortzetting van [4-35]. Uit dit voorbeeld blijkt dat stille tijd houden niet iets vaags of verhevens was, maar een heel duidelijke maatschappelijk betrokken invulling kon hebben. Het doel was immers een betere, meer rechtvaardige wereld. In veel plaatsen in Nederland waren er teams ontstaan. Het waren een soort actiegroepen voordat dit woord in omloop kwam. Er was geen bestuur, geen formeel lidmaatschap, het was een manier van leven, vrijwilligerswerk, maar met een hoge prioriteit en een flinke inzet. Behalve de mensen die dit in en naast hun baan deden, was er een vijftiental, vooral jonge mensen, dat zich fulltime, ongesalarieerd beschikbaar stelde om allerlei taken te vervullen waarvoor de anderen te weinig tijd hadden.
Noten
[4-1] Battle together for Britain en You can defend America.
[4-2] Citaat uit de 5e gewijzigde druk.
[4-3] Uit Nederland kwamen pater Frits van der Meer (lector en later hoogleraar van de Katholieke Universiteit van Nijmegen) en Bert Wolvekamp. Iets later voegden zich bij hen: G. Berkhof van de Staatsmijnen, Rien Deenen , ook werkzaam bij de mijnen in Limburg, Nico Halbertsma en Leen de Wit, respectievelijk staflid en productiemedewerker van Philips in Eindhoven.
[4-4] Deze reis van het echtpaar Mottu, waar Duitse toestemming voor nodig was, werd mogelijk door de hulp van Adam von Trott, hoge ambtenaar van het Duitse regime en tegelijkertijd een leidende verzetsman. Via Philippe Mottu wilden Von Trott en de zijnen geheime informatie over hun voorbereidingen voor de straatsgreep aan Washington doorgeven. Helaas waren de gesprekken met de Amerikanen pijnlijk, zegt Mottu. President Roosevelt geloofde niet dat er een Duitse oppositie tegen Hilter was. De geheime informatie die Mottu doorgaf werd niet serieus genomen. ‘De Amerikanen waren de gevangene van hun eigen propaganda en beschouwden alle Duitsers als nazi’s.’ Na de mislukte aanslag op Hitler werden Von Trott en zijn medestanders ter dood veroordeeld en opgehangen. (Uit ‘Caux is the place’, lezing van Philippe Mottu, ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van Mountain House in Caux op 30 juni 1996.)
[4-5] Onder hen Bert Wolvekamp en zijn vrouw Biny, de Delftse hoogleraar Henk Dorgelo en zijn vrouw Herna, De Friese gedeputeerde Dirk de Loor en zijn vrouw Josien.
[4-6] Uit een tot dusver ongepubliceerd manuscript van Andrew Stallybrass getiteld ‘The Caux palace – witness to a century’. Mottu hield Buchman per brief op de hoogte van de ontwikkelingen. Voor zijn manuscript putte Stallybrass uit de correspondentie van Mottu aan Buchman.
[4-7] Zoon van Johannes de Boer.
[4-8] De gegevens in het stuk ‘Zwitsers initiatief’ komen uit ‘Caux is the place’, lezing van Philippe Mottu, ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van Mountain House in Caux op 30 juni 1996. En uit ‘The old lady on the mountain – 50 years of Mountain House at the service of the world’, lezing Andrew Stallybrass in Caux op 21 augustus 1995.
[4-9] Het is niet duidelijk of deze Duitsers er al waren, toen Frank Buchman zijn vraag stelde, of dat ze nog onderweg waren. Wel staat vast dat de vraag niet voor iedereen een nieuw idee was en dat de Zwitsers al voorbereidingen hadden getroffen voor de komst van Duitsers uit de Franse zone.
[4-10] Het was de Franse bisschop Sturm, aalmoezenier van het Franse leger in Duitsland die de vier hielp toestemming te krijgen het land te verlaten. De vier waren: dr. Siegfried Ernst en zijn vrouw, dominee Eberhard Stammler en dr. Erich Winter. Uit ‘Mit Gott im Rückspiegel’ door Siegfried Ernst, Gerhard Hess Verlag, Ulm 1998.
[4-11] Informatie via een e-mail op 30 mei 2005 van Pierre Spoerri, die een goede vriend van wijlen Hans Stroh was. En van Waltraut Stroh (op 5 juli 2005), dochter van Hans Stroh. Zij werkt als studentenpredikant in Den Haag en getrouwd is met een Nederlandse predikant.
[4-12] Zie noot 8. En ‘The Caux palace – witness to a century’ door Andrew Stallybrass.
[4-13] Zie E. Luttwak in Religion, the Missing Dimension of Statecraft, Oxford University Press, 1994, p.37-57. In hoofdstuk 12 ga ik hier verder op in.
[4-14] Het huis in Wassenaar waar Charlotte van Beuningen vanaf 1948 woonde, werd gebruikt voor de activiteiten van MH. In 1955 gaf ze het huis aan Morele Herbewapening.
[4-15] Annejet trouwde in 1957 met de Canadees Paul Campbell, internist en sinds 1943 arts en naaste medewerker van Frank Buchman. Hij overleed in 1995. Van haar hand verschenen twee boekjes Listen to the Children (Open Oor voor de Kinderen) en Listen for a change. Beide bevatten vaak ontroerende ervaringen van eerlijkheid en verandering van ouders en grootouders en, in het laatste boek, van echtparen.
[4-16] Interview met Ton Philips op 3 juni 2005.
[4-17] De film Freedom werd ook in het Swahili nagesynchroniseerd, de taal die gesproken wordt in oostelijk Afrika. Ton Philips reisde in 1962 en 1963 met deze film, vlak voor de onafhankelijkheid, in Kenia rond samen met zwarte en blanke Kenianen. De brede vertoning van deze film heeft er, aldus Philips, toe bijgedragen dat elkaar bestrijdende partijen zich met elkaar verzoenden en de onafhankelijkheid op vreedzame wijze tot stand kwam. Deze geschiedenis is beschreven door Inge Bryan in ‘De Rol van Morele Herbewapening in de overgang van kolonie naar republiek in Kenia (1960-1963)’, doctoraal scriptie Algemene Geschiedenis Universiteit Leiden, 30 augustus 1999.
[4-18] Uit twee brieven van Joty ter Kulve-van Os, oktober 2000. Op de richtingenstrijd kom ik in hoofdstuk 6 terug.
[4-19] Om enkele namen te noemen: Piet Dinkelaar, Jan van Komen, Henk van Nieuwkerken, Cees Rigters, Evert van der Schee, Marinus Streefkerk, Jan Vlot.
[4-20] De tekst van dit voorwoord is ook te vinden in Peter Howard, The world rebuilt, Duell, Sloan and Pearce, New York, 1951.
[4-21] Morele Herbewapening - radiorede door Evert Kupers op 5 oktober 1951 van 20.40-21.00 uur, Hilversum 2, de VPRO.
[4-22] Interview van Bert de Loor met Cor en Sijtje de Pous, bandopname van begin jaren 80.
[4-23] Dr. A. P. (Tony) Roodvoets in een brief aan Aad Burger, 30 maart 2001.
[4-24] Interview met Bas en Joos Woltjer- Dorgelo op 11 juni 2004.
[4-25] Idem
[4-26] Ideeën hebben benen door Peter Howard, A.W. Sijthoff’s uitgeversmaatschappij n.v., Leiden, derde druk, 1948. Oorspronkelijke titel Ideas have legs. Meer over Peter Howard in hoofdstuk 6.
[4-27] Interview met Age en Ineke van Randen-Dorgelo op 14 december 2004. Het ongedateerde herdenkingsnummer van Diskus, dat zich in de archieven van MH bevindt, bevat behalve een grote foto van Hendrik Berend Dorgelo op de voorpagina, artikelen van collega’s en vrienden uit Delft en Eindhoven. In enkele daarvan wordt de betekenis belicht die zijn ontmoeting met de Oxfordgroep heeft gehad op zijn werk. ‘Zijn leven was het scheppen van een klimaat, waarin het samen zijn van mensen kon uitgroeien tot samen gaan, tot samen leven in één grote gemeenschap ‘, aldus de redactie van Diskus.
[4-28] Dr. A. P. (Tony) Roodvoets in een brief aan Aad Burger, 30 maart 2001.
[4-29] Peter Howard, The world rebuilt, Hoofdstuk 8. Total Preparedness, blz. 94-101 en generaal mr. H.J. Kruls, Vrede of oorlog – De wereld, West-Europa en de Benelux onder de dreiging van onze tijd, Zuid-Hollandse Uitgeversmaatschappij, Den Haag, p.171-173.
[4-30] Interview met Dick en Agathe van Tetterode- van Walré de Bordes op 7 juni 2004.
[4-31] Interview met Annie Hoogendoorn op 18 juni 2004.
[4-32] Jeroen van der Kris, Morele Herbewapening in de jaren vijftig – een idee waarvoor de tijd gekomen was, afstudeerscriptie, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 1994, p 53-61. Meer over Peter Howard in hoofdstuk 6.
[4-33] ‘De multinationale ondernemingen oefenen een beslissende invloed uit op de burgerlijke politieke partijen, waar zij hun vertrouwelingen op sleutelposities neerzetten. Ook in de Partij van de Arbeid, waar Unilever en Shell hun eigen historie hebben. Deze grote monopolies complotteren voortdurend tegen de communistische partij en houden zich intensief bezig met het organiseren van anticommunistische groepen. Zo waren bijvoorbeeld alle revisionistische personen en groepen, die sinds de Tweede Wereldoorlog uit de rijen van de Communistische Partij Nederland werden verwijderd, verbonden met de zogenaamde morele herbewapening, een beweging die openlijk door het Philips-concern gesteund wordt.’ Uit: Multinationale ondernemingen – moderne roofburchten in Europa, Instituut voor politiek en sociaal onderzoek (IPSO), Amsterdam, 1971, p 11.
[4-34] Interview met Pauline van der Zee-Lugard op 22 december 2004.
[4-35] Interview met Age en Ineke van Randen-Dorgelo op 14 december 2004.
Hoofdstuk 5: Een naaste buur en een verre vriend
Duitsland
De eerste contacten met Duitsland in de geest van Morele Herbewapening waren gelegd door jongeren. Zij hadden zich aangesloten bij de internationale actiegroep die vanuit het conferentiecentrum in Caux door nieuwe democratische bestuurders en politici uitgenodigd was naar Duitsland te komen. Wat de Nederlanders betreft ging dit vooral om studenten [5-1]. Sommigen hadden hun studie en opleiding daarvoor onderbroken. Velen zouden zich ook later op allerlei plaatsen voor MH blijven inzetten. Peter Hintzen geeft in een boek over Duitsland [5-2] dat hij in de jaren negentig schreef, een persoonlijke beschrijving van dit veldwerk: ‘Ons team kwam er op uitnodiging van de nieuwe voorlieden van West-Duitsland, zoals Karl Arnold, minister-president van de deelstaat Noordrijn-Westfalen. We kwamen met muzikale revues en toneelstukken; er waren (discussie)bijeenkomsten. Makkelijk was het niet. Hoe groot mijn goede wil ook was, ik was vol ressentiment. De bezetting, het bombardement van mijn eigen stad Rotterdam, de hongerwinter, het feit dat mijn broer in het concentratiekamp Buchenwald had gezeten, bepaalde mijn houding. Wanneer ik een dikke Duitser of een mooie Mercedes zag, dacht ik: Zie je wel, daar heb je ze weer! Na enige tijd realiseerde ik mij dat het zo niet ging. Met dit soort minachting kon ik onmogelijk goed functioneren. Ik had mij als het ware op de hemeltroon geplaatst en keek neer op Duitse “ondermensen”. Ik nam toen een simpel besluit: de Duitsers voortaan het beste te wensen. Dat veranderde mij. Toen ik mijn hart en oren had geopend, hoorde ik wat ik eerder niet had willen weten: wat vele Duitsers hadden doorgemaakt.’ Hintzen vertelt dat hij jarenlang in het Roergebied heeft gewoond en gewerkt. Ook leerde hij als 21-jarige student leeftijdgenoten kennen met wie hij samenwerkte, onder wie jongens die in de Hitlerjugend hadden gezeten. Zij hadden vaak in het laatst van de oorlog nog als jonge rekruten mee moeten vechten en waren nu op zoek naar iets nieuws.
Roergebied
Vooral in het Roergebied, toen het industriële hart van Duitsland, werden vele contacten gelegd, zowel met de mijnwerkers en staalarbeiders als met de vakbonden, de werkgevers en de overheid. De oorlogsschade was enorm, maar er werd keihard gewerkt om er weer bovenop te komen. De communistische aanhang onder de arbeiders was groot en algemeen werd aangenomen dat geprobeerd zou worden dat naast Oost-Duitsland ook West-Duitsland en met name het Roergebied zich bij de Sovjet-Unie zou aansluiten of althans neutraal zou worden en niet de kant van West-Europa en de Verenigde Staten zou kiezen. We kunnen dat ons nu nauwelijks meer voorstellen, maar de wereldoorlog was toen net voorbij en er was veel onzekerheid over welke kant het op zou gaan. Een mijnbouwmaatschappij stelde een groot historisch huis in Castrop-Rauxel vrij ter beschikking zodat het mogelijk werd daar conferenties en bijeenkomsten te houden over de vraag hoe de democratie vorm kon krijgen, hoe communistische en niet-communistische arbeiders een gemeenschappelijke basis konden vinden en hoe er samenwerking tussen werknemers en werkgevers bij de opbouw van het land kon komen. Een ander bedrijf verschafte in Gelsenkirchen ruimte voor een kantoor. Veel jongeren van het MH-team logeerden wekenlang bij Duitsers thuis, vaak in heel eenvoudige omstandigheden, op een matras in de keuken of op een bank in de huiskamer. Meer was er vaak niet. Betty Hintzen, de oudere zuster van Peter Hintzen, was daar bij. Het was heel indrukwekkend, vertelt ze, om bij Duitsers te logeren die hun kleine huizen met hen deelden. Toen ze zag hoe zij ook geleden hadden, durfde ze eerst haast niet over de oorlog te praten. Maar toen ze later moed vatte om dat wel bespreekbaar te maken, bleek dat veel Duitsers geen idee hadden wat de Nederlanders geleden hadden. Ze moesten uitgelegd krijgen wat het voor Nederland betekende bezet te zijn geweest. Ze waren verbaasd dat de Nederlanders hen als vijanden zagen. Ze hadden geen benul van de diepte van de gevoelens. Er moest dus veel gepraat worden om elkaar te vinden [5-3]. Iedereen besefte dat er een grondige verandering in de verhouding tussen beide landen nodig was en ook op persoonlijk vlak. Dat mensen uit de hele wereld naar Duitsland kwamen om hieraan mee te doen, maakte indruk. In de jaren daarna werd dit voortgezet. Zo vermeldt Jeroen van der Kris in zijn doctoraalscriptie [5-4] dat van 28 december 1953 tot 3 januari 1954 een internationale studentenbijeenkomst in het Roergebied werd gehouden: ‘De Nederlandse studenten kwamen uit Amsterdam, Utrecht, Leiden en Delft. Een groot aandeel in de voorbereiding hadden Paul van den Broek, zoon van de directeur van de Wereldomroep Henk van den Broek, Bert de Loor, zoon van de Delftse burgemeester en Ton Philips, zoon van Frits en Sylvia Philips’[5-5].
Duitse toneelstukken
Het was de bedoeling de uitwisseling wederkerig te maken. Verschillende toneelstukken van Morele Herbewapening werden in een Duitse versie met Duitse amateurs als spelers, uitgenodigd naar Nederland te komen. Op 19 en 20 mei 1954 vonden op initiatief van burgemeester Dirk de Loor van Delft twee voorstellingen plaats. Waarschijnlijk zijn het de eerste openbare voorstellingen in het Duits na de oorlog geweest. Eind 1956 volgde eveneens in Delft een opvoering van ‘Der Chef’ (De Baas). De media besteedden er ruim aandacht aan en signaleerden veel prominente gasten van verschillende politieke signatuur. Later volgden voorstellingen van ‘Der Chef’ in Amsterdam en Utrecht. In 1959 voerde een groep mijnwerkers uit het Roergebied in Rotterdam (Rijnhotel) en Den Haag (Kurhaus) het door henzelf geschreven toneelstuk ‘Hoffnung’ (Hoop) op. De toegang was gratis en iedere aanwezige kon via een Philips-apparaatje naar de vertaling van de Duitse tekst luisteren. Een van de spelers, Richard Bladeck, ex-communistisch veteraan, zei dat zij ‘volledig de verantwoording’ op zich wilden nemen ‘voor alle leed dat dit land en deze stad vanuit het Oosten hebben ondervonden.’ Na afloop van deze voorstelling sprak Dirk de Loor, wiens vader, oud-havenarbeider, tijdens de hongerwinter in Rotterdam was omgekomen: ‘Ik begrijp dat velen van u met wantrouwen naar de Duitsers kijken. […] Maar ik heb mijn wantrouwen en haat tegen de Duitsers verloren, omdat ik weet dat het mogelijk is dat er een nieuw Duitsland ontstaat, dat gebouwd wordt op de mensen die hier achter mij op het toneel staan’[5-6]. Het communistische partijdagblad De Waarheid was er niet mee ingenomen. Onder de kop ‘Hai-li-hai-lo in Rotterdam’ sprak het blad over ‘kostbare advertenties’, ‘slechts een 250-tal mensen’, ‘zogenaamde mijnwerkers’, ‘een anticommunistisch stuk en snorkende liederen’. Andere bladen daarentegen spraken van een geestdriftig publiek, dat de mijnwerkers een staande ovatie gaf nadat de Duitsers om vergeving voor hun oorlogsdaden hadden gevraagd. De Waarheid ‘onthulde’ ook dat de schrijver van ‘Hoffnung’, Hans Hartung, een oud-SS-er was. Daar werd overigens geen enkel geheim van gemaakt. Het doel van de acties in Duitsland was juist geweest fascisten en communisten op een beter idee te brengen dan de totalitaire ideologieën die ze hadden aangehangen [5-7]. Waar dat mensen ertoe bracht eerlijk te zijn over het verleden en zich nu in te zetten voor een betere weg, werd dit positief beoordeeld. Niet alleen De Waarheid en de CPN waren het hier mee oneens. De commandant van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda wilde in deze periode een keer een met MH werkende oud-communist uit het Roergebied laten spreken voor de cadetten. Toen de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) daar lucht van kreeg, werd dit op het laatste moment verboden. Iemand die eens communist was geweest, was volgens de BVD blijkbaar nooit te vertrouwen en het werd staatsgevaarlijk geacht de cadetten met hem kennis te laten maken.
Concrete resultaten?
Men kan zich afvragen wat de concrete resultaten van deze en andere activiteiten op het punt van de Duits-Nederlandse betrekkingen zijn geweest. Jeroen van der Kris schrijft: ‘Verder dan het over en weer aanbieden van excuses kwam men niet. Politiek was de relatie met Duitsland – anders dan die met Indonesië – na de oorlog immers snel genormaliseerd. In 1954 trad de Bondsrepubliek toe tot de NAVO, waardoor Nederland en Duitsland aan dezelfde kant (van het IJzeren Gordijn) kwamen te staan.’ Het moge zo zijn dat politiek gezien de relatie snel werd genormaliseerd, persoonlijk en psychologisch bleven er veel tegenstellingen gedurende de hele vorige eeuw. Zo vond in 1998 minister-president Kok het nog verstandig bondskanselier Kohl naar Rotterdam uit te nodigen waar deze de gelegenheid aangreep heel uitdrukkelijk vergeving te vragen voor het Duitse optreden in de oorlog en met name het bombardement op Rotterdam. De bijdrage vanuit MH en de kerken (en van vele anderen) aan verwerking van het oorlogsverleden en verzoening moet dan vooral op dit vlak gezien worden. In hoeverre dit ook indirect heeft bijgedragen aan de politieke en economische samenwerking van na de oorlog is moeilijk te beoordelen en zeker niet te kwantificeren. Aan de andere kant kan men zich afvragen of zonder deze inspanningen de onderlinge verhouding niet een (veel) negatiever karakter zou hebben gehad. Een concrete stap om vanuit Nederland kort na de oorlog een bijdrage te geven aan de voedselvoorziening van de Duitse bevolking kan hier nog genoemd worden. Prof.dr.ir. Egbert de Vries, hoogleraar aan de Landbouwhogeschool (voorloper van de huidige universiteit) te Wageningen had al voor de oorlog in het toenmalige Nederlands-Indië deelgenomen aan de Oxfordgroep/Morele Herbewapening. Toen hij na zijn verblijf in Japanse kampen naar Nederland terugkeerde, bleef hij zich in deze geest inzetten. Op een gegeven ogenblik was er in ons land waar schaarse artikelen nog gerantsoeneerd waren, een overschot aan groente. Zou dit net als vóór de oorlog worden doorgedraaid? Bij onze oosterburen was de voedselvoorziening nog slecht. De Vries kwam op het idee dat de groente naar Duitsland zou moeten gaan. Dit stuitte op fel verzet. Iets voor de Duitsers te doen, daar dacht op dat moment nog bijna niemand aan. De Vries liet zich echter niet uit het veld slaan. Henk van den Broek, die als ‘De Rotterdammer’- bekend van radio Oranje - regelmatig radiotoespraken hield in het programma Nederlandse Strijdkrachten, wijdde er op 18 april 1948 een uitzending aan onder de titel ‘Weggooien of weggeven’. Sicco Mansholt, toen minister van Landbouw, werkte mee. De regering nam het idee over, en zo gebeurde het.
Indonesië
Zoals hier al eerder beschreven is, hadden de ideeën van de Oxfordgroep en Morele Herbewapening vóór de oorlog ook in Nederlands-Indië bij velen weerklank gevonden. De belangstelling van koningin Wilhelmina had daartoe bijgedragen. Het betrof vooral de Nederlanders daar, maar ook Indonesiërs uit het bestuur en het onderwijs werden erbij betrokken. Door de Japanse bezetting werd iedere uiterlijke activiteit op dit terrein weggevaagd. Maar in deze uiterst moeilijke omstandigheden, en met name in de Japanse kampen, heeft een aantal mensen uit hun ervaringen en hun daardoor versterkte geloof kracht geput. Een voorbeeld daarvan waren Trudes en Gusta Voorhoeve. Trudes Voorhoeve had al ruim elf jaar als bouwkundig ingenieur in Nederlands-Indië gewerkt, toen de Japanse bezetting kwam en hij en zijn vrouw Gusta in verschillende kampen geïnterneerd werden. Na vier en een half jaar van ontberingen in de kampen, vonden ze elkaar terug. Ze kregen in Jakarta als woonruimte de garage van een huis toegewezen. In het woonhuis woonde de familie Yusuf. Hij was majoor in het leger van de republiek. Dit was de omgekeerde wereld vergeleken met de vooroorlogse verhoudingen. Hun jarenlange gewoonte om naar hun innerlijke stem te luisteren, die hen door de kamptijd heen tot steun was geweest, hielp hen ook nu. Ze besloten vriendschap te sluiten met de bewoners van het hoofdgebouw. Die vriendschap had een kettingreactie tot gevolg. De Yusufs raakten geïnteresseerd in Morele Herbewapening. Hij was bestuurslid van een sanatorium en hij ontdekte dat geld dat voor de patiënten bestemd was in de zakken van sommige bestuursleden verdween. Hij heeft die corruptie aangepakt. De Voorhoeves gingen terug naar Nederland, maar de vriendschapsband met de Yusufs heeft hun hele leven standgehouden. De Voorhoeves en anderen hebben na hun terugkeer in Nederland actief aan het werk van MH deelgenomen. Zij vroegen aandacht voor de verhouding met Japan. Ondanks het leed dat hen was aangedaan in de Japanse interneringskampen, wilden zij niet blijven stil staan bij wrok en haat jegens dit land. Dit werd vooral duidelijk toen de Japanse keizer Hirohito, voor velen het symbool voor de Japanse wreedheid, in 1971 Nederland een bezoek zou brengen. In de golf van verontwaardiging die over Nederland spoelde, durfden enkelen een ander geluid te laten horen. Op een bijeenkomst in Musis Sacrum in Arnhem over ‘Europa en Azië – partners in de bouw van een nieuwe wereld’ spraken drie ex-gevangenen zich uit voor het bezoek van de keizer: mevrouw De Savornin Lohman- Bakker, wier man omgekomen was in het kamp, Trudes Voorhoeve en Bas Woltjer. Met hetzelfde thema vond ook een bijeenkomst plaats in het Nederlands Congresgebouw in Den Haag. Hier sprak een andere ex-gevangene, Clara Schimmelpenninck-de Brauw, die haar zoontje verloor in het kamp. Ze vertelde dat ze haar haat tegen Japan was verloren toen ze Japanners ontmoet had die in grote nederigheid haar vergeving vroegen voor wat hun land haar en anderen in Indonesië had aangedaan. ‘Wij zijn allen min of meer gewond uit de oorlog gekomen,’ zei ze, ‘maar ik weet dat deze wonden geheeld kunnen worden, mits wij bereid zijn, degenen die ze ons toebrachten te vergeven en niet steeds de littekens open te maken’[5-8]. Niet alleen voor de verhouding met Japan, maar ook voor de verhouding met Indonesië vroegen Nederlanders die in Indonesie gewoond hadden op conferenties in Caux en in Nederland aandacht. Men probeerde contact te leggen met de Indonesische nationalisten die voor studie en voor onderhandelingen met de Nederlandse regering naar ons land kwamen. Met name aan de universiteiten in Nederland spanden studenten en anderen die met MH in contact waren gekomen, zich in om contacten te leggen met Indonesische studenten.
Rondetafelconferentie
Bij het leggen van contacten met Indonesië speelde het huis van Charlotte van Beuningen, Berkenlaan 1 in Wassenaar een rol. Na de dood van haar man had zij hun huis in Vught verkocht en dit grote huis gekocht om te gebruiken als centrum voor het werk van Morele Herbewapening. Met de grote hal bood het veel mogelijkheden voor ontvangsten en ontmoetingen. In 1949 werd in Nederland een rondetafelconferentie gehouden om de voorwaarden voor de Indonesische onafhankelijkheid te bespreken. Het bleek dat voor de echtgenotes van de Indonesische ministers en diplomaten die in Nederland waren voor de onderhandelingen weinig was geregeld. Samen met anderen organiseerde Charlotte (Lotty) van Beuningen een programma voor hen dat begon met een thee in haar huis op de Berkenlaan, waarna ze er in een gehuurde autobus op uit trokken om hen iets van Nederland te laten zien. Lotty van Beuningen schreef hierover later: ‘De verhouding tussen onze landen was, na twee politionele acties, uiterst stroef en het kostte dan ook moeite dit alles voor elkaar te krijgen, maar juist daardoor maakten deze blijken van hartelijkheid en respect diepe indruk op onze gasten. Als gevolg hiervan werd ons comité uitgenodigd de laatste zitting van de conferentie bij te wonen. Hier werd openlijk gezegd, ik meen door dr. Mohammed Hatta, hoezeer de ontvangst die men de dames had bereid, had bijgedragen tot het scheppen van een sfeer waarin vriendschappelijk overleg mogelijk was.’ Deze actie leidde in enkele gevallen tot vriendschapsbanden die vele jaren zouden duren, o.a. met mevrouw Hatta, de vrouw van de vice-president van het onafhankelijke Indonesië [5-9]. Op deze en allerlei andere manieren werd gepoogd bruggen te slaan tussen Nederlanders die veel moeite hadden Indonesië op een volwaardige wijze onafhankelijk te laten worden en Indonesiërs die ook persoonlijk vaak bittere ervaringen hadden doorgemaakt, maar aan de andere kant nog sterke banden hadden met Nederlanders.
Ophef in Baguio
In Delft, waar hij in 1953 burgemeester werd, raakten Dirk de Loor en zijn gezin door contacten met Indonesiërs ook betrokken bij dat land. Dit bereikte een hoogtepunt toen hij in 1958 deelnam aan een internationale conferentie van MH te Baguio op de Filippijnen. Daar boden voor het eerst Japanse politici en hoge ambtenaren hun verontschuldigingen aan voor het Japanse optreden in de oorlog. Op de conferentie was ook een Indonesische delegatie aanwezig. Hoewel deze Indonesiërs heel goed Nederlands konden spreken, weigerden ze met de aanwezige Nederlanders in die taal te praten. Het was een duidelijk signaal dat men het koloniale verleden en de politionele acties niet was vergeten en niet had vergeven. Dirk de Loor worstelde hier als christen en sociaal-democraat mee. Wat zou Gods leiding op dit punt kunnen zijn, wat gaf zijn geweten hem in? Duidelijk kreeg hij de gedachte dat wij als Nederlanders vaak trots zijn op wat ons land goed heeft gedaan, ook al is het niet onze persoonlijke verdienste. We zouden ons dan ook betrokken moeten voelen bij wat verkeerd is geweest. Op de volgende zitting van de conferentie sprak hij hierover en vroeg hij de aanwezige Indonesiërs vergeving voor de hooghartige houding van Nederlanders en voor wat er aan zwarte bladzijden door Nederland was geschreven in de geschiedenis van Indonesië. ‘Samen kunnen wij de zwarte bladzijden van de geschiedenis weer wit maken,’ zei hij. Woorden die de voorzitter van de Eerste Kamer, H.D. Tjeenk Willink, bij de herdenking na zijn overlijden in maart 1992 zou citeren. Op hun beurt boden Indonesiërs hun verontschuldigingen aan voor gevoelens van bitterheid. De Filippijnse radio zond het bericht uit en de Indonesische ambassadeur spoedde zich naar Baguio om met De Loor te spreken. In Nederland leidden zijn woorden tot een storm van protest, gedeeltelijk veroorzaakt door onjuiste persberichten waarin gesteld werd dat De Loor Nederland beschuldigd had van betrokkenheid bij een opstand op Sumatra. Maar al gauw spitste de discussie zich toe op de vraag of een land moreel fouten kan maken en of je daarvoor vergeving kan vragen. Voor- en tegenstanders lieten zich horen, waarbij ter sprake kwam dat wij dit wèl verwachtten van Duitsers en Japanners. Sommigen eisten dat De Loor zou worden afgezet als burgemeester van Delft, maar regering noch parlement ging daarop in. Wel moest hij op vele plaatsen, inclusief de Eerste Kamer waar hij van 1955 tot 1969 voor de PvdA lid van was, zijn houding toelichten. Hij werd ook bij minister Struycken van Binnenlandse Zaken ontboden om zich nader te verantwoorden [5-10]. Later moest minister-president Drees (bij afwezigheid van minister van Buitenlandse Zaken Luns) vragen hierover van het CHU-Tweede Kamerlid Beernink beantwoorden [5-11]. De in 2001 verschenen publicatie van de PvdA, Tijden van doorbraak en opbouw, De PvdA-fractie van 1948-1952, van de hand van de Tweede-Kamerleden Gerritjan van Oven en Gerrit Valk, en van Eric de Rijk, historicus en ambtelijk secretaris van de fractie, geeft een beschrijving van dit optreden van De Loor, ondanks het gegeven dat de gebeurtenissen niet tijdens zijn Tweede Kamerlidmaatschap plaatsvonden. Het stuk wordt afgesloten met de volgende woorden: ‘Voor zover bekend heeft deze kwestie, die het alleszins verdient om aan de vergetelheid te worden ontrukt, de verdere loopbaan van onze hoofdpersoon niet geschaad.’ Toen kort na de conferentie in Baguio de verhouding Nederland - Indonesië wegens uitzetting van vijftigduizend Nederlanders die daar nog woonden, een absoluut dieptepunt bereikte, kreeg De Loor samen met Charlotte van Beuningen en Jap de Boer, de bouwkundige die mee had geholpen het Mountain House in Caux te verbouwen, een visum om het land te bezoeken. Lotty van Beuningen werd bij die gelegenheid door mevrouw Hatta en de andere dames, die ze tijdens de eerder genoemde rondetafelconferentie in Nederland gastvrijheid had verleend, als dank daarvoor thuis uitgenodigd. De ontvangst die deze groep kreeg was heel bijzonder, omdat op dat tijdstip geen Nederlander in Indonesië welkom was! Door gesprekken met leidende Indonesiërs konden zij iets bijdragen aan verzoening en betere betrekkingen in de toekomst. Frits Philips en anderen probeerden eveneens op hun terrein bruggen te slaan. Ook van deze en dergelijke initiatieven kan ook gezegd worden dat ze geen direct aanwijsbare resultaten hebben opgeleverd. Maar op persoonlijk terrein zijn zeker banden aangeknoopt en wonden geheeld en wie kan de indirecte gevolgen daarvan overzien? Men kan stellen dat mensen die betrokken waren bij MH op verschillende punten de publieke opinie vóór waren en eerder dan de meeste mensen bereid waren Nederlandse tekortkomingen ten aanzien van Indonesië onder ogen te zien en openlijk te erkennen.
Noten
[5-1] Peter en Betty Hintzen, Dick van Tetterode, Harro Begeman, Jap de Boer, Wim van Dam, Jannie Hopman, Riek Leistra en Johan Oosters, om enkele namen te noemen.
[5-2] P. Hintzen, Duitsland – bewogen hart van Europa, een beknopte geschiedenis, Nijmegen, Sun, 1996, p. 224-226.
[5-3] Interview met Betty Gunning-Hintzen op 5 juli 2004.
[5-4] Jeroen van der Kris, Morele Herbewapening in de jaren vijftig – een idee waarvoor de tijd gekomen was, afstudeerscriptie, de Erasmus Universiteit, Rotterdam, 1994, p 41 en 42.
[5-5] Wat de betrekkingen met Duitsland betrof traden vooral op de voorgrond Henk van den Broek, tijdens de oorlog een van de voormannen van Radio Oranje in Londen en in bezet Nederland bekend van zijn toespraken als ‘de Rotterdammer’, nu directeur van de Wereldomroep; Dirk de Loor, lid van de Tweede Kamer (PvdA) en later burgemeester van Delft en lid van de Eerste Kamer; Frits Philips uit Eindhoven, in die tijd een van de directeuren van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken.
[5-6] Jeroen van der Kris, p. 43.
[5-7] Evert Kupers haalde op de eerder genoemde radiorede voor de VPRO op 5 oktober 1951 de voorzitter van de communistische partij in Duitsland aan, die kort daarvoor verklaard had ‘dat Morele Herbewapening de gevaarlijkste ideologie is waarmede de communistische partij in aanraking komt.’
[5-8] Nieuw Wereld Nieuws (NWN), 1971, nummers 6 en 8 en 1972, nummers 7 en 8.
[5-9] Een nieuwe wereld voor onze kleinkinderen, Charlotte van Beuningen, p.110-111.
[5-10] Jeroen van der Kris, p. 44.
[5-11] Idem, p. 45-53.
Hoofdstuk 6: De kentering van de jaren zestig
De jaren zestig betekenden een keerpunt na de jaren van wederopbouw. De vooroorlogse generatie die hier saamhorig aan had gewerkt, werd afgelost door een meer pragmatische. Na jaren van zuinig beleid was er ineens een algemene welvaart. De televisie deed haar intrede, wat onder andere tot gevolg had dat politici van hun voetstuk vielen. Als je ze op de tv zag, bleek dat het heel gewone mensen waren. En dan was er de kwestie ‘Vietnam’. In deze oorlog, die op de tv te volgen was, kwam een heel andere Verenigde Staten van Amerika naar voren dan het land dat ons gered had uit de Tweede Wereldoorlog. De Nederlandse gezagsdragers werden gezien als medeplichtig aan die Amerikaanse schuld. Kortom, mensen gingen anders kijken naar oude waarden en zekerheden. Ontkerkelijking, deconfessionalisering en de secularisering van de samenleving waren ontwikkelingen die menigeen met zorg vervulden. Er waren veel acties van jongeren, die uit ontevredenheid met het heersend gezag in opstand kwamen. De generatie van na de oorlog die in welvaart was opgegroeid, stond kritisch tegenover diezelfde welvaart. De wereld moet veranderen en wij zullen dat wel eventjes fiksen, zo was het gevoel dat onder veel jongeren heerste. In het buitenland, zoals in Frankrijk en Duitsland, leidde die onvrede tot fellere acties dan in Nederland. Hier voerden de provo’s ludieke acties en scholieren en studenten hielden ‘sit-ins’ en ‘teach-ins’ [6-1]. Het was de tijd dat Mao Tse Tung de ontevredenheid mobiliseerde door de jongeren tot breekijzer van zijn eigen verstarde bureaucratie te maken: de Culturele Revolutie, die talloze levens heeft gekost en een ramp voor de ontwikkeling van China is gebleken. Ook in Morele Herbewapening veranderde geleidelijk de sfeer en de toon. Deze verandering viel samen met een wisseling in het internationale leiderschap. Frank Buchman stierf in 1961. Na zijn dood nam de Engelsman Peter Howard, voormalig journalist van The Daily Express, het leiderschap over. Al vanaf 1950 werkte Howard met Buchman samen. De manier waarop Howard met hem in aanraking was gekomen was opmerkelijk. Howard wilde de waarheid over Morele Herbewapening boven tafel krijgen en er een vernietigend artikel over schrijven. Daartoe interviewde hij Garth Lean, een van Buchman’s naaste medewerkers, en probeerde hij de beweging van binnen uit te leren kennen. Maar wat hij niet verwachtte gebeurde. Hij raakte steeds meer geïnteresseerd. Hij, de agnost, vond een geloof in God en ging een leidende rol spelen in Morele Herbewapening. In het boek Innocent men beschrijft hij deze ontwikkeling [6-2]. De publicatie van dit boek kostte hem zijn goedbetaalde baan bij de Daily Express. Howard heeft zijn schrijftalent ten volle gebruikt om de boodschap van Morele Herbewapening voor een breed publiek toegankelijk te maken. Zijn boeken werden graag gelezen. Zijn bestseller Ideas have legs werd in dertien landen uitgegeven, in Nederland onder de titel Ideeën hebben benen. Hij schreef toneelstukken en musicals, waarvan enkele ook verfilmd zijn [6-3]. Helaas maakte zijn plotselinge dood in 1965 een vroegtijdig einde aan dit creatief leiderschap.
Verlangen van jongeren
In het begin van de jaren zestig werkte Peter Howard veel in de Verenigde Staten. Na een serie spreekbeurten op Amerikaanse universiteiten was hij getroffen door het verlangen van jongeren om iets zinvols met hun leven te doen. Hij besefte dat de gangbare werkwijze van MH daar niet genoeg aan tegemoet kwam. De enigszins deftige stijl waarin de conferenties in Caux, Zwitserland en in het conferentiecentrum op Mackinac Island (een eiland in het meer van Michigan) in de Verenigde Staten werden gehouden stond veel te ver af van de realiteit waarin jongeren leefden. Dus werden er op zijn aandringen in Mackinac in 1964 en de jaren daarop grote jeugdconferenties georganiseerd: in de eetzaal maakten de kleine tafels plaats voor lange tafels op schragen en zelfbediening kwam in de plaats van keurige ‘restaurant’-bediening. De hele sfeer had meer weg van een jeugdkamp, met een bonte avond tot besluit. Daar werden liedjes en sketches gecreëerd, onder andere door drie country zangers: The Colwell Brothers. Een Nederlander die dit van nabij heeft meegemaakt is Maarten de Pous, zoon van Cor en Sijtje de Pous. Eigenlijk had hij natuurkunde zullen studeren in Delft. Hij had goede eindexamencijfers en een beurs. Maar na zijn middelbare schooltijd besloot hij tijdens de zomerconferentie in Caux zijn studie eraan te geven. ‘Het was 1959, midden in de koude oorlog. Morele Herbewapening werd gezien als het alternatief voor het communisme. Iedereen was nodig om dit alternatief handen en voeten te geven’, zegt hij later. Zo vertrok hij op 18-jarige leeftijd naar Mackinac Island, waar hij ging helpen een filmstudio te bouwen. Daar was behoefte aan omdat MH met toneel en film haar boodschap dichter bij de mensen wilde brengen. De bouw duurde twee jaar. Daarna werd hij assistent-cameraman en hielp mee toneelstukken en conferenties te verfilmen. De Pous beschrijft de sfeer in de Verenigde Staten in die tijd als zeer enthousiast en idealistisch. Peter Howard had een visie voor de Amerikaanse jeugd. Hij zag de Amerikaanse vrijheid en democratie - maar wel met een morele ruggengraat - als het alternatief voor het marxisme.
Maak je eigen Sing-Out
In de zomer van 1965 hadden zich meer dan duizend jongeren verzameld voor een conferentie op het eiland Mackinac. Uit deze bundeling van talenten en creativiteit ontstond onder aanvoering van de Colwell Brothers de show Sing-Out, waarin de hit Up with People (Leve de mensen) een enorm succes werd. Het jaar daarop waren er al drie Sing-Outs, waarvan er twee in de Verenigde Staten rondreisden en een naar Japan ging. De hele voorbereiding hiervan, zoals het zoeken van sponsors en van gastgezinnen, werd door de deelnemers zelf gedaan. De bedoeling was ook dat jongeren zelf aan de slag konden, via een boek met teksten en muziek: Maak je eigen Sing-Out! Maarten de Pous begeleidde van 1965 tot 1968 Sing-Outs in de Verenigde Staten, waar toentertijd honderdvijfitg plaatselijke groepen actief waren. Zo was hij twee jaar in de staten New Mexico en Arizona, waar hij nauw samenwerkte met jongeren en leiders uit de Indiaanse bevolkingsgroep. Zijn taak en die van andere begeleiders was de Sing-Outs inhoud te geven. De show en de liederen hadden een algemene, positieve boodschap. Het idee was dat je met muziek en een grote dosis optimisme mensen zou inspireren zich in te zetten voor een betere wereld. Onder de meer ervaren MH-ers waren er vooral in Engeland gefronste wenkbrauwen bij deze nieuwe aanpak. Men vreesde dat er niet adequaat werd uitgelegd waar MH voor stond. Dit verschil van inzicht kreeg een extra dimensie na het plotselinge overlijden op 56-jarige leeftijd van Peter Howard. Het ging toen niet meer alleen over de inhoud, maar ook over de vraag wie het nu voor het zeggen had. Wie was de opvolger van Peter Howard en ‘erfgenaam’ van MH? Blanton Belk, leider van de Sing-Outs in de Verenigde Staten of Roland Wilson, de leider van Morele Herbewapening in Engeland? En waar zou het hoofdkwartier komen? In de Verenigde Staten werd er vanaf 1968 gewerkt onder de naam Up With People. De Pous vertelt dat er simpelweg op een dag werd meegedeeld dat men in de Verenigde Staten verder ging onder deze naam. Er werd met nadruk bij gezegd dat alleen de naam veranderde, niet het doel: ‘A change of name, not a change of aim.’ Ter wille van het succes werden de banden met het gedachtegoed van Morele Herbewapening steeds losser. Zo groeiden Up With People en Morele Herbewapening uit elkaar. Bij deze scheuring hebben eigenlijk beide partijen verloren, vindt Maarten. Als de twee samen waren gebleven, had Up with People Morele Herbewapening van het vaak te strakke morele keurslijf kunnen afhelpen, en andersom had Morele Herbewapening Up With People kunnen helpen met de inhoud [6-4]. De breuk was aanleiding voor een aantal jongeren dat fulltime met Morele Herbewapening werkte, hun eigen weg te gaan. Vaak was er binnen MH, ter wille van de ‘goede zaak’, te weinig aandacht geweest voor de eigen gaven en ontwikkeling van de jongeren. Het vinden van werk na zoveel jaren van vrijwilligerswerk zonder een gerichte opleiding, ging dan ook niet van een leien dakje. Toch kwamen zij door hun internationale ervaring, hun dienstvaardigheid en mensenkennis toch wel vaak op verantwoordelijke posities terecht. Anderen bleven zich, gesalarieerd, voor Up With People inzetten. Dit werd een educatieve onderneming, waarbij jongeren tegen betaling van een flinke som een jaar meetrokken om de show op te voeren en ook vrijwilligerswerk te doen in verre landen. Het was een groot succes, zodat er op een bepaald moment vijf verschillende spelersgroepen actief waren in alle werelddelen. In januari 2001 werd het bestuur van Up With People gedwongen een punt achter dit programma te zetten vanwege de steeds hogere kosten. Maar andere Up With People-activiteiten zijn opgestart. Er is een zeer actieve internationale alumnivereniging en er vinden regelmatige reünies plaats. Rond 1975 werden er weer activiteiten van Morele Herbewapening ondernomen in de Verenigde Staten. Er is een krachtig werk ontstaan, waaruit verschillende belangrijke initiatieven resulteerden, zoals Hope in the cities en het Caux Scolars Programme [6-5].
Navolging
Sing-Out en Up with People vonden navolging in tal van landen. Vaak was dit met financiële steun vanuit de Verenigde Staten, maar niet altijd. In Latijns-Amerika richtten in 1969 een jonge advocaat en zijn vrouw uit Uruguay, Omar en Jeanette Ibargoyen, Viva la Gente op. Deze groep had weliswaar dezelfde naam als Up with people, maar vanaf het begin ontwikkelde ze een heel eigen programma. Qua inhoud bleef het dichter bij Morele Herbewapening. Het werd een educatief en cultureel programma voor jongeren dat geheel gericht was op Latijns-Amerika en dat vanaf het begin financieel onafhankelijk was. Om verwarring te voorkomen werd eind jaren negentig de naam veranderd in Gente que Avanza, wat betekent Mensen die vooruitgaan. Deze groep is nog steeds actief. Men probeert nu ook deelnemers van buiten Latijns-Amerika te werven. In 2004 namen twee Nederlandse meisjes deel aan het programma. In 1999 kwamen 40 leden van Gente que Avanza naar het wereldconferentiecentrum in Caux, op zoek naar hun wortels. Sindsdien is er weer samenwerking ontstaan tussen dit werk in Latijns-Amerika en de rest van de wereldfamilie van MH [6-6]. Ook in Zuid-Afrika en Kenia waren er soortgelijke groepen actief, namelijk onder de respectievelijke namen Springbok Stampede en Harambee Africa. In sommige landen bestaan nog steeds Sing-Outs zoals bijvoorbeeld in Zuid-Korea. De breuk tussen MH en de Sing-Outs heeft tot ver buiten de Verenigde Staten gevolgen gehad. Overal waar er in de wereld Sing-Outs ontstaan waren, moest men besluiten tot welk kamp men wilde horen. Soms leidde dat tot pijnlijke situaties, die decennia later nog het werk van MH bemoeilijkt hebben. In Duitsland bijvoorbeeld waar de Sing-Out het meest succesvol was, had de splitsing de meest ingrijpende gevolgen. In Nederland is er nooit een breuk geweest. Er was wel een Sing-Out, maar die was onderdeel van de activiteiten van Morele Herbewapening. Intussen zijn veel van de pijnlijke plekken tussen Up With People en Morele Herbewapening geheeld door hernieuwd contact van vroegere vrienden aan weerszijden van de Atlantische Oceaan die destijds hadden samengewerkt. Tenslotte had men teveel gezamenlijk meegemaakt in al die jaren van inzet in diverse situaties, om niet opnieuw toenadering te zoeken.
In Nederland
De Nederlandse Sing-Out was eigenlijk begonnen met een initiatief van Peter en Digna Hintzen [6-7] voor een ‘Filmfestival’ voor jongeren dat tijdens de herfstvakantie van 1964 plaatsvond. Hiervoor waren de leerlingenbesturen van alle middelbare scholen in het hele land uitgenodigd. In een afgehuurde bioscoop in Den Haag stroomde op een zaterdag een groot aantal jonge mensen binnen, die een - achteraf bekeken - vrij onverteerbaar menu van MH-films te zien kregen. Deze films waren op zichzelf indrukwekkend, zoals Freedom - over de strijd voor onafhankelijkheid in Afrika, opgenomen in Nigeria door een van Walt Disney’s cameramensen. Maar bij meerdere films achter elkaar lag de boodschap van vergeving vragen en verzoening er wel heel dik bovenop. Toch was de respons zodanig dat er als gevolg hierop in 1965 een jeugdconferentie werd georganiseerd in Haamstede, waarvan weer een aantal deelnemers naar een Nieuwjaarsconferentie in het internationale MH-centrum in Caux ging. Intussen waren de eerste liedjes van Sing-Out al bekend, gebaseerd op een aantal gedachten van Peter Howard: vrijheid krijg je niet voor niets, je moet er een prijs voor betalen door de manier waarop je leeft; je moet een doel hebben dat het waard is om voor te leven; mensen zijn het kostbaarste dat er is. Zo rees het plan om zelf een spelersgroep samen te stellen en opvoeringen te geven op Nederlandse scholen. Het enthousiasme was groot en het talent verrassend. Men bracht vrienden en vriendinnen mee en er werd eens per maand een weekend gerepeteerd in het centrum van MH in Wassenaar. Dankzij goede contacten met buren kon iedereen worden ondergebracht. De deelnemers kwamen vaak van ver: zo was er een groep meisjes van een kostschool in Noord-Limburg, die door een jonge Philips employee uit Eindhoven werden opgehaald met een gehuurd busje. Een levendige show met veel muziek en enige sketches was het resultaat, onder regie van Kees Driessen [6-8]. Daarnaast was dit alles waarschijnlijk nooit van de grond gekomen zonder de onvermoeibare inzet van Peter Wolvekamp, student medicijnen in Utrecht en zoon van Bert en Biny Wolvekamp, die de contacten met velen van de groep onderhield. Er kwamen uitnodigingen voor opvoeringen op zaterdagavond in de aula’s van diverse scholen in het land. Een hoogtepunt was een voorstelling in de zomer van 1966 op het Catshuis voor minister-president Cals en zijn vrouw, buiten op het gras, met prachtig weer. Een van de leerlingen die op zijn school, het Amersfoorts Lyceum, de Nederlandse Sing-Out zag, was Jan van Nouhuys, nu een zilversmid die ook elders in dit boek aan het woord komt. Op de vraag wat hem indertijd had aangetrokken was zijn antwoord: ‘Allereerst de plezierige sfeer. Na afloop stond ik mee te luisteren naar een gesprek van Nico Haasbroek, journalist van de Amersfoortse Courant, met Peter Hintzen. De relevantie van wat die zei en zijn betrokkenheid bij het verwerkelijken van de visie van een veranderde wereld, spraken mij bijzonder aan. Het merkwaardige is, dat Haasbroek hierna een vernietigend artikel schreef, maar dat ik voor het leven bij MH betrokken raakte. Een paar deelnemers waren bij ons thuis ingekwartierd. Met hen ging ik de volgende morgen naar het restaurant De Oude Tram, waar een paar mensen over hun ervaringen vertelden, o.a. de bejaarde Johannes de Boer die zijn eerste stappen op de weg van verandering had gezet als landarbeider in Friesland, tijdens de crisisjaren [6-9]. Die verhalen waren zo eenvoudig en zo steekhoudend, dat ik in contact ben gebleven. De volgende zomer kwam er een groep Indiase jongeren naar Nederland met hun show India Arise. Ik was zo onder de indruk van hun praktische ervaringen van verandering, terwille van de noden van hun land, dat ik dacht: “hierbij kan ik niet achterblijven.” Ik heb toen een besluit voor mijn leven genomen en ben begonnen dingen in orde te brengen, onder andere in een openhartig gesprek met mijn ouders’ [6-10]. Als vervolg op Sing-Out Nederland schreef Peter Hintzen een nieuw stuk, De Hollandse Kermis, met veel geestige vondsten. Hoofdpersonen zijn een dominee en een koopman, die te midden van kermisattracties discussiëren. De muziek werd door de deelnemers gecomponeerd en begeleid. In de zomer van 1967 werd het (met een schriftelijke vertaling) in het conferentiecentrum in Caux opgevoerd. Daar trof allen de grote slag van het overlijden van Peter Wolvekamp, op 21-jarige leeftijd, aan een slopende ziekte waar hij al jaren tegen gevochten had. Mede ten gevolge hiervan, viel de groep enigszins uit elkaar. Sommigen van hen zijn tot op de dag van vandaag nauwe medewerkers van MH gebleven.
Rondreizende shows
In 1968 was Europa, Parijs voorop, in de ban van studentenopstanden. Tegenover de revolutie van Marx wilde Morele Herbewapening een andere revolutie stellen. Het kwaad is niet te vinden in één klasse. Ieder mens heeft hebzucht en zelfzucht in zich. Als mensen bereid zijn de verandering die ze in de samenleving willen bij zichzelf te beginnen, is dat een grotere revolutie. Dit idee inspireerde Europese jongeren om een revue te schrijven geheten Anything to Declare waarin vijftig amateur acteurs uit negentien landen, waaronder Nederland, meespeelden. De naam Anything to Declare (Iets aan te geven?) sloeg op de vraag die de douane je stelt als je in een nieuw land komt. Maar ‘declare’ betekent ook verklaren, te kennen geven, uitroepen. Ja, we hebben iets te zeggen, riepen de spelers uit. Europa moet buiten zijn grenzen kijken, wil het uit zijn eigen moeilijkheden komen. Als onderdeel van de Europese toer werd de musical in november 1968 in het Luxor theater in Rotterdam opgevoerd. De groep reisde met de musical van 1969 tot 1971 door Azië en Australië. Je kunt je afvragen wie van deze tournee het meest opgestoken heeft, de vele duizenden toeschouwers of de spelers zelf. Waarschijnlijk het laatste. Deze vormden in de loop van de jaren een hechte gemeenschap, en een groot aantal van hen heeft daarna het werk van Morele Herbewapening op zich genomen en tot op vandaag daar een groot stempel op gedrukt. In 1997, 26 jaar na het einde van de tournee, kwamen velen van hen, met hun gezinnen, voor een reünie van vier dagen naar Caux. Een hoogtepunt was een ‘replay’ van de show, maar deze keer door hun kinderen. Die staken, gestoken in de toneelkostuums van hun vaders en moeders, de draak met de in hun ogen oubollige liedjes en choreografie van Anything to Declare [6-11]. De tournee door Azië inspireerde jonge mensen in dat werelddeel tot het creëren van de show Song of Asia. Deze musical ontstond in het centrum van Morele Herbewapening in Panchgani, India. De jonge regisseur van de musical, Suresh Chandra uit Fiji zei erover: ‘Het belang van Song of Asia ligt in het feit dat het echte gebeurtenissen laat zien waarbij haat werd opgelost.’ De show reisde enkele jaren over de hele wereld en bezocht 74 landen. In 1975 deed de show tijdens de Europese rondreis Nederland aan. Er waren optredens met uitverkochte zalen in Eindhoven, Den Haag en Amstelveen. De spelers ontmoetten middelbare scholieren, studenten en kamerleden en namen deel aan verschillende officiële ontvangsten. De redactie van Nieuw Wereld Nieuws, zoals de nieuwsbrief van Morele Herbewapening toen heette, schreef dat de boodschap van de musical om naar de stem in je hart te luisteren, iets kon betekenen voor het verdeelde en oververzadigde Europa. In verschillende dagbladen verschenen positieve recensies over de musical, zoals in de Volkskrant (26 januari 1976), Trouw (14 januari 1976) en de Telegraaf (13 januari 1976). In deze laatste krant schreef de recensent: ‘Ik kan mij het best aansluiten bij hetgeen de bekende lord Hailsham tegen hen (de spelers) zei: “Ik bewonder uw aanval op de bitterheid. De hoop ligt bij de gewone mensen van welke maatschappelijke klasse ook”. Hier wordt niet de polarisatie gepredikt, maar de verzoening en aan een dergelijke boodschap bestaat juist in Nederland veel behoefte’ [6-12]. Na de tournees van Anything to Declare en Song of Asia waren er andere groepen van jongeren die met een show met liedjes en sketches rondreisden, zoals de ‘Europese actiegroep’ en ‘Time to choose’. Deze initiatieven van jongeren in verscheidene Europese landen resulteerden in serie jeugdkampen en jongerenconferenties in Nederland, in Caux en elders in ons continent.
Zwart-wit boekje
Aanknopend bij het optimisme en idealisme van jongeren die zich wilden inzetten voor een betere wereld, bracht Morele Herbewapening het Zwart-wit boekje (ZWB) uit. Het werd op 30 oktober 1973 gepresenteerd in perscentrum Nieuwspoort [6-13]. De ondertitel van het boekje luidde: voor revolutionairen. Het boekje dat hetzelfde formaat had als het in die tijd populaire rode boekje van Mao, werd in het perscentrum in Den Haag als alternatief daarvoor gepresenteerd: ‘Het ZWB gaat over een revolutie van hoop. Het is gebaseerd op de ervaringen van gewone mensen die zich inzetten voor een onzelfzuchtige maatschappij.’ Met de doelstellingen in het boekje kon niemand het oneens zijn. ‘Wij willen een wereld waar iedereen werk, voldoende eten en goede huisvesting heeft; waar iemands karakter belangrijk is, niet zijn huidskleur; waar de industrie tot doel heeft in de behoeften van de mensheid te voorzien en niet een voortdurende strijd is om macht, winst en lonen; waar op scholen en universiteiten vrijheid is zonder chaos, discipline zonder dictatuur; waar geen man of vrouw wordt uitgebuit – of aanbeden; waar rijke landen ontwikkelingslanden helpen en respecteren en grote landen de kleine niet de wet voorschrijven; waar communistische en niet-communistische landen onder ogen zien wat ze verkeerd hebben gedaan en samen de taak op zich nemen een rechtvaardige maatschappij op te bouwen. Een droom? Niet als we besluiten die waar te maken. Is daar een revolutie voor nodig? Ja – een revolutie die een onzelfzuchtige samenleving tot stand brengt zonder dat het miljoenen het leven kost. En waar iedereen een aandeel in kan hebben.’ Het Zwart-wit boekje wilde duidelijk zowel het westen als de communistische wereld aanspreken en aansluiten bij het revolutionaire elan dat er met name onder jongeren leefde. Met instemming wordt Che Guevara aangehaald: ‘Als onze revolutie niet tot doel heeft mensen te veranderen, stel ik er geen belang in.’ Er worden tal van waar gebeurde verhalen verteld van mensen die zelf beginnen te veranderen en een positieve kettingreactie in hun omgeving teweeg brengen: studenten die een staking helpen oplossen, leraren en leerlingen die een betere sfeer op school tot stand brengen, mensen die met succes het werkloosheidscijfer omlaag krijgen, een actie voor huizen voor daklozen, drugs- of seksverslaafden die bevrijding vinden, een politiek conflict dat wordt opgelost dankzij een betrokken journalist. Het boekje biedt het perspectief van een ideale wereld. Al deze voorbeelden, vele malen vermenigvuldigd, kunnen die dichter bij brengen. Heel duidelijk wordt goed tegenover kwaad gesteld. Iets is zwart of wit, er zijn geen nuances van grijs. De geboden oplossingen klinken simplistisch. Verandering lijkt een methode, die voor iedereen hetzelfde is. Aan de andere kant spreken de kernachtige waarheden ook wel aan. Het oorspronkelijk Engelstalige boekje is in negen talen verschenen. In Nederland was een groep van negen jonge mensen verantwoordelijk voor de uitgave [6-14]. Een van die jongeren was Anneco Adriaanse. Haar grootvader, de ingenieur Johan Adriaanse, had begin jaren zeventig de verbouwing van het centrum van MH in Den Haag begeleid [6-15]. Hij nodigde haar uit voor een bijeenkomst in Musis Sacrum in Arnhem, waar ze met een groepje jongelui uit haar woonplaats Lent, bij Nijmegen, naar toe ging. In die bijeenkomst vertelden jongeren hoe ze, omdat ze de wereld wilden veranderen, heel praktisch bij zichzelf waren begonnen, bijvoorbeeld door dingen naar een winkel terug te brengen, waar ze niet voor betaald hadden. De jongelui met wie Anneco daar was, vonden dat belachelijk. Maar bij haar raakte het een snaar. Heel veel later, toen ze besloot zelf ook schoon schip te maken in haar leven, heeft ze in een supermarkt geld teruggegeven voor dingen die ze niet betaald had. De winkelier kon dat wel waarderen, maar vond het aan de andere kant moeilijk te weten waar hij het geld moest onderbrengen! Wat haar trof in deze bijeenkomsten in Nederland en in Caux, was de creativiteit. Ze was op zoek naar de zin van haar leven. Ze vond dat het leven haar rot behandeld had. Haar vriend had, nadat ze het uit had gemaakt, zelfmoord gepleegd. Door de ontmoeting met MH vond ze een geloof in God. Door hard te werken en haar best te doen volgens Gods maatstaven te leven, probeerde ze te vergeten wat er gebeurd was. Maar de verwerking van deze schokkende gebeurtenis kwam pas jaren later. Ze ging actief meedoen aan de jongerenactiviteiten, bijvoorbeeld aan de grote internationale jongerenconferentie die in 1976 tijdens de paasdagen in Nijmegen gehouden werd. Deze conferentie was er een in een serie in grote steden van Europa [6-16]. In die zomer kwam ze met tweehonderd jongeren uit dertig landen samen in Caux. Toen ontstond de show ‘Time to choose’. Omdat Anneco inmiddels klaar was met haar opleiding tot lerares voeding, kleding en gezondheidszorg, besloot ze met deze show voor drie maanden in 1977 mee te reizen door Zuidelijk Afrika. Een jaar later ging ze terug en werkte met MH in Zuid-Afrika en Zimbabwe. In Zimbabwe was er op dat moment een guerrillaoorlog (of vrijheidsstrijd, afhankelijk van aan welke kant je stond) gaande. Voor het team was het belangrijk goed afgestemd te zijn op wat God van hen vroeg, vertelt ze, en geen ondoordachte dingen te doen. Daarom was er voor hen elke dag een bijbelstudie onder leiding van de Engelsman Henry Macnicol, hetgeen veel voor Anneco betekende. Hierdoor en door de contacten met haar gastvrouw Penny Barnett en andere leden van het team besloot ze haar leven aan Jezus te geven’[6-17].
Weg met het gezin of met het gezin op weg?
De jongerenactiviteiten leidden op een natuurlijke manier tot activiteiten van gezinnen. Daarvoor moeten we even terug naar het eerder genoemde filmfestival in 1964. Iemand die dat had bijgewoond was Marina Verhulst, als voorzitter van het leerlingenbestuur van het Amersfoorts Lyceum. Ze had sindsdien contact gehouden en was een leidende rol gaan spelen in Sing-Out Nederland. Na haar opleiding in de marine trouwde zij met marineofficier Kees Scheijgrond. Toen hun kinderen klein waren kwamen zij met het idee iets voor gezinnen te organiseren. Meteen na het eerste overleg tussen een aantal ouders werd men enthousiast. Het bleek heel zinvol te praten over huwelijk en opvoeding met anderen die dezelfde waarden en normen nastreefden. Omdat opvoeding iets is waar niemand expert in is, konden deelnemers aan deze gesprekken allemaal van elkaar leren. Het kan heel bemoedigend zijn voor een ouder te horen dat het in andere gezinnen ook wel eens uit de hand loopt. Ook de commentaren van kinderen zijn heel verfrissend. Zo had een moeder haar kinderen verweten dat ze zo slordig waren. Het antwoord kwam: ‘Maar als je jouw kast open doet, valt de rommel er haast uit!’ Er werden gezinsdagen en -weekenden georganiseerd, met gedeeltelijk een apart programma voor de kinderen, zodat de ouders met elkaar van gedachten konden wisselen, bijvoorbeeld over de vraag hoe je voor kinderen een omgeving creëert, waar ze zowel geborgenheid als richtlijnen voor hun leven kunnen vinden. De jaren zeventig was de tijd waarin het instituut van huwelijk en gezin overal ter discussie werd gesteld. Terwijl er binnen de Nederlandse samenleving fel gestreden werd voor individualisering en de rechten van de vrouw, hielden de organisatoren van deze conferenties een pleidooi voor mannen en vrouwen, vaders en moeders, zich dienend op te stellen om op die manier een bijdrage te leveren aan een vernieuwde samenleving. Door eerlijkheid over motieven en gevoelens kon er helderheid komen over ieders specifieke opdracht. Een van de deelnemers aan deze gesprekken over het gezin was Maria Driessen, verpleegkundige, kort tevoren getrouwd met de Engelsman Howard Grace. Zij hadden elkaar in Australië ontmoet. Howard kon goed fotograferen. Op een weekendconferentie voor het gezin op 22 en 23 januari 1977 in het centrum van MH in Den Haag begon hij dia’s te maken. De conferentie had als thema: ‘Weg met het gezin of met het gezin op weg naar een veranderde samenleving’. Hij fotografeerde ook deelnemers thuis en liet ze hun verhaal vertellen. Zo bracht hij de ervaringen van de diverse gezinnen in beeld. In het veertig minuten durende ‘diaporama’, dat hieruit voortkwam, wordt een aantal verhalen verteld, gelardeerd met uitspraken op conferentiedagen en eindigend met een deel van een huwelijkspreek. Dit alles geïllustreerd met prachtige fotografie van typisch Nederlandse molens en tulpenvelden en gekruid met Engelse humor. De boodschap is dat het gezin geen bolwerk is dat angstvallig tegen de buitenwereld beschermd moet worden, maar een uitvalsbasis om verandering en vernieuwing te brengen in de samenleving.
Een wereldopvoeding
Een van de verhalen gaat over Pauline van der Zee-Lugard. Haar man Wiepke was stuurman op de grote vaart. Zij drong er steeds bij hem op aan om toch een baan aan de wal te zoeken. Maar zij vonden niets wat voldeed en zijn verlofperioden werden erdoor vergald. Tot zij op een dag bij zichzelf naging wat haar motieven eigenlijk waren. Jaloezie op de positie van haar broers en zusters en eerzucht om sociaal mee te tellen, speelden mee in plaats van dankbaarheid voor het vele goede dat zij hadden: twee fijne dochters en hun mooie huis. De schellen vielen haar van de ogen en zij schreef een lange brief aan haar man. Je ziet hem in de diaserie staan aan dek, uitkijkend over de hoge golven, waarbij hij vertelt over de enorme last die van zijn schouders viel bij het lezen van deze brief. Aangrijpend is het verhaal dat Riek de Boer-Leistra en haar dochter Johanna vertellen. Riek en haar man Jap, dezelfde die in 1946 als bouwkundige bij de verbouwing in Caux geholpen had, hadden in 1967 en 1968 in Australië, Nieuw-Zeeland en Papoea- Nieuw-Guinea gewerkt met MH. Riek ging eerder terug om zich weer bij haar dochter Johanna te voegen die deze periode bij een gastgezin had doorgebracht. Jap de Boer deed op de terugweg India aan. Maar het vliegtuig dat hij in Bombay nam om naar huis te gaan is nooit aangekomen. Vlak na de start verongelukte het. Riek zegt in het diaporama:’Na het overlijdensbericht van mijn man, bestond er voor mij maar één weg: totale overgave aan God. Want ik wist dat een toegeven aan mezelf en verdriet een volkomen ontreddering zou betekenen. Dit totaal in Gods handen geven is voor mij de sleutel geweest om geen bitterheid te hebben, me niet verloren of onnuttig te voelen. Een jaar na het ongeluk met mijn man kreeg ik zijn trouwring terug, die in de grote chaos gevonden was. Toen ik de ring in mijn hand hield, was het alsof God tegen me zei: Toen je alles aan mij gaf, vertrouwde je dat ik voor je zou zorgen. Ik doe het, tot in het kleinste detail’[6-18]. De reactie van Johanna was om weg te vluchten in een droomwereld. Ze deed de deur dicht, ze stopte haar verdriet weg met een stevige deksel erop. ‘Het was een normale reactie’, zegt ze nu. ‘Het was te pijnlijk. Ik moest zien te overleven. De deksel kan pas open als je eraan toe bent. Dat gebeurde acht jaar later in 1976, tijdens de (eerder in dit hoofdstuk genoemde) jongerenconferentie met Pasen in Nijmegen. Daar vielen de schellen me van de ogen. Plotseling – het was tijdens de paaswake - zag ik dat ik een blokkade had opgebouwd en daardoor ongevoelig was geworden voor het verdriet van mijn moeder. Ik heb daarna een eerlijk gesprek met haar gehad, wat me een nieuwe liefde voor mijn moeder gegeven heeft.’ Door de open verhouding met haar moeder heeft Johanna ook met haar kunnen praten over een andere traumatische periode in haar leven. Van 1963 tot 1964, ze was toen drie jaar oud, lieten haar ouders haar achter in de Caux school om in Duitsland in het Roergebied te werken. In die Caux school waren allerlei kinderen van ouders die elders in de wereld met MH werkten. Het was een echte school met bevoegde leerkrachten. De kinderen werden ook goed verzorgd [6-19]. Maar voor de driejarige Johanna was het niet te bevatten dat haar ouders haar achterlieten. Later besefte ze hoe moeilijk het ook voor hen geweest was. Toen Johanna’s eigen dochter drie was, zei Riek tegen haar: Hoe heb ik het kunnen doen? ‘Het heeft mijn moeders hart gebroken’, zegt Johanna. ‘Mijn moeder zei ook dat mijn vader het er nog moeilijker mee heeft gehad.’ Er moet een enorme druk op mijn ouders zijn uitgeoefend om dit te doen, denkt Johanna. Het gevoel van urgentie was groot, men was bang dat West-Duitsland ook ten prooi zou vallen aan het communisme, of dat er een derde wereldoorlog zou komen. En haar ouders hadden vanwege hun achtergrond een natuurlijk contact met arbeiders. Terugkijkend heeft Johanna begrip en respect voor de handelswijze van haar ouders. ‘Wie zal zeggen wat er gebeurd zou zijn in Duitsland als al die mensen in die periode niet die offers gebracht hadden? Ze deden het met de beste motieven. Ik heb mijn ouders alles vergeven. Ik heb een wereldopvoeding gehad’ [6-20].
Gezinsconferenties in Caux
De productie ‘Weg met het gezin - of: met het gezin op weg?’ leidde in 1979 tot een serie gezinsconferenties in Caux, die jaarlijks in de zomer plaatsvonden. Daarvoor moesten kinderstoelen en bedjes worden aangeschaft, want er waren gedurende die ene week gemiddeld honderdvijftig ouders en evenveel kinderen. Deze conferenties werden door dezelfde Nederlandse echtparen geïnitieerd die al ervaring hadden met de conferenties in eigen land. Naast Peter en Digna Hintzen, Kees en Marina Scheijgrond hebben ook Maarten de Pous en zijn Engelse echtgenote Lis de Pous-Davey zich met hart en ziel hiervoor ingezet [6-21]. Het programma voor de ouders was niet moeilijk te organiseren, er waren genoeg interessante inleiders en gespreksgroepen. Maar voor de kinderen kwam er veel meer bij kijken: alleen al de vertaling! Het was een bijzondere onderneming waarbij veel creativiteit aan de dag gelegd werd. Iedere morgen begon met een half uur voor jong en oud, met poppenkast of een paar clowns [6-22]. Na zeven jaar waren de betrokken kinderen groot geworden en namen sommigen van hen regelmatig deel aan de jongerenconferenties. Men stopte met de familieconferenties tijdens de zomer, maar intussen was Caux wel kindvriendelijker geworden zodat gezinnen nu de hele zomer door welkom zijn. Tussen 1988 en 2000 waren Nederlanders de belangrijkste motor achter de gezinsconferenties rond Kerst en de jaarwisseling in Caux. Veel van de thema’s werden in Nederland bedacht en door een Nederlands team voorbereid onder leiding van mijn echtgenoot Johannes de Pous [6-23]. Het bijzondere was dat ouders èn kinderen, ook teenagers en twintigers, actief meedachten en –werkten. Het ging bijvoorbeeld over luisteren: in het gezin, op het werk, in stilte. Of over waarden, welke waarden vormen de basis van ons leven? Eén winter was het thema ‘durven’: durf stop te zeggen, durf flexibel te zijn, durf trouw te zijn aan jezelf, durf lief te hebben, durf te wagen. De thema’s werden ook behandeld in allerlei creatieve uitingen, zoals schilderen, toneel, rollenspel, dans, schrijven, poëzie, zang en muziek. Het kleinere aantal deelnemers (maximaal tweehonderd) dan tijdens de zomerconferenties, de sneeuw buiten en het enorme haardvuur binnen gaven deze conferenties een huiselijke sfeer. Een aantal winters was er een oudere Zwitser, Jacques Henri, die speciaal de Nederlandse kinderen skiles gaf. Hij zorgde zelf voor ieders ski-uitrusting. Vaak kon er geschaatst worden, meestal ook gesleed en natuurlijk altijd gewandeld. De Nederlanders bakten oliebollen, eerst voor de liefhebbers alleen, meest Nederlanders. Maar er kwamen steeds meer liefhebbers. Uiteindelijk werden de oliebollen een vast bestanddeel van de oudejaarsviering voor iedereen. Velen bewaren ook goede herinneringen aan de kerstvieringen, waarin gebruiken uit de verschillende Europese landen harmonieus samengevoegd werden. Een groep jonge Scandinavische gezinnen is in 2003 begonnen weer gezinsconferenties in de zomer in Caux te organiseren.
Wisseling van de wacht
Net zoals in Caux gaan de gezinsactiviteiten in Nederland tot op de dag van vandaag door. En ook hier vindt er af en toe een wisseling van de wacht plaats. Degenen die ze nu organiseren zijn niet meer dezelfden als in het begin. Als de kinderen het huis uit gaan, wordt het stokje doorgegeven aan ouders met jonge kinderen. Die ouders hebben soms zelf vroeger als kind meegedaan. De gezinsdagen en –weekenden vinden in een ontspannen sfeer plaats. Er wordt niet alleen gepraat maar jong en oud gaan ook de natuur in voor sport of spel [6-24]. Soms komen er sprekers van buitenaf, experts op het gebied van opvoeding bijvoorbeeld, maar ook wel zorgen de deelnemers zelf voor de inhoud. Zoals bijvoorbeeld de gezinsdag in maart 1990 toen twee ouders de inleiding verzorgden over hoe bewust te leven in de consumptiemaatschappij. Geert Geertsema, vader van drie kinderen uit Groningen, met ervaring als productmanager van een groot industrieel bedrijf, toonde aan dat in onze huidige markteconomie de consument een doorslaggevende invloed heeft. En Barbara Berkhout, moeder van twee en informatieanaliste op het ministerie van Economische Zaken, vertelde hoe ze als bewuste consument dagelijks voor dilemma’s staat. Overal lijkt wel te voor te staan, zei ze. Haar oplossing is dat te weg te laten en een evenwicht te zoeken. Dan geniet je ook meer van de dingen die je koopt, is haar ervaring. De hele dag stond in het teken van hoe verantwoordelijk om te gaan met onze welvaart, ook het kinderprogramma. Onder leiding van Jack en Marjolijn Windig maakten de kinderen prachtige kunstwerken van het afval van onze consumptiemaatschappij [6-25]. Sinds 1998 worden de gezinsactiviteiten georganiseerd door de gezinswerkgroep. Paul Berkhout, meubelrestaurateur in eigen atelier in Den Haag en de man van Barbara, is daar zeer actief in. ‘Het gezin,’zegt hij, ‘heeft voor mij als symbool van veiligheid grote waarde. Ik denk dat mijn verleden hierbij een rol speelt. Ons gezin vroeger thuis was als een handvol los zand. Ik heb daardoor geleerd hoe het niet moet. Mijn eigen gemis aan veiligheid in het gezin maakt dat ik het anders wil, ook voor anderen, vandaar mijn deelname aan de gezinsgroep.’ Een ander lid is Uyên Lu, die op haar 16de als bootvluchteling uit Vietnam naar Nederland gekomen is en nu met haar man (ook bootvluchteling) en twee kinderen in Assen woont en als campagne coördinator bij Univé verzekeringen werkt. Zij geeft als motivatie: ‘De ideeën achter Initiatives of Change en de wijze waarop ze in praktijk worden gebracht, spreken mij bijzonder aan. Daarom wil ik een actieve bijdrage leveren. De gezinswerkgroep sluit het meest aan bij mijn persoonlijke interesse. De onderwerpen die tot nu toe bij onze activiteiten de revue passeren, laten zien waarmee het gezin tegenwoordig geconfronteerd wordt.’ Jack en Marjolijn Windig doen mee met de gezinsconferenties omdat ze graag met anderen van gedachten wisselen over zaken die het gezin aangaan. Het is ook gewoon heel gezellig en de kinderen vinden het leuk hun vriendjes en vriendinnetjes weer te zien, zeggen ze. Ook Lis de Pous doet mee met de gezinsgroep. Haar eigen kinderen zijn al volwassen, maar haar overtuiging voor het belang van de opvoeding blijft. Ze weet hoe belangrijk het is dat ouders ervaringen kunnen uitwisselen. ‘Je eigen kinderen groot brengen is een van de grootste uitdagingen van onze tijd. Door aandacht te geven aan zoekende ouders en opvoeders in de vorm van ontmoetingen met relevante thema’s krijgen ze steun in hun niet altijd makkelijke taak,’zegt zij. Een heel bijzondere dag die door de gezinsgroep georganiseerd werd, niet alleen voor ouders, maar ook voor hun oudere tiener- en twintiger kinderen, ging over duurzame relaties. Op een mooie junidag in 2002 in Elspeet vertelden Paul en Els van Tongeren over hun ervaringen op dit gebied. Paul van Tongerens hart klopt voor een betere wereld. Als directeur van het Europees Centrum voor Conflictpreventie probeert hij actoren op het gebied van de vrede met elkaar te laten samenwerken. Maar op deze dag spraken hij en zijn vrouw Els over zichzelf. Na een huwelijk van dertig jaar waren ze gescheiden, en toen na vijf jaar hertrouwd – met elkaar. Ze vertelden open en eerlijk over het conflict in hun relatie en hoe ze weer tot elkaar waren gekomen. In 1944, toen Paul twee was, werd zijn vader doodgeschoten door de Duitsers. Zijn moeder, die toen het huis moest verlaten met al haar kinderen, heeft door de shock de laatste twintig jaar van haar leven niet kunnen spreken. Door zijn rampzalige jeugd, vertelde Paul, had hij ergens in zich een stuk beton met een deksel erop. Niemand kon daarbij komen, ook Els niet. Door de schok die het vertrek van Els teweegbracht, brak dat emotionele blok open. Ze vonden elkaar na vijf jaar weer terug. Paul: ‘Ik vond een nieuwe openheid tegenover Els. Door deze verandering gebeurden er wonderbaarlijke dingen in mijn werk, bijvoorbeeld wat betreft de huisvesting en regeling van de leerstoel voor conflictpreventie in Utrecht. Ik heb een wonderenschrift aangelegd.’ Els: ‘Doordat we nu een goede communicatie hebben, is er een nieuw geluk gekomen in onze relatie. Het boeiende van zo’n relatie is dat je naar buiten haalt wat onbewust is in de ander. We hebben allemaal duistere kanten, waar we geen rekening mee houden. In een relatie kun je die kanten bespreekbaar maken’[6-26].
Noten
[6-1] Nederlanders en hun gezagsdragers 1950-1990, Uitgeverij Nijgh Versluys, Baarn, 2002, p.27. ‘Bij een sit-in ging men in een bepaald lokaal, bijvoorbeeld een aula of een collegezaal, massaal op de grond zitten. Een sit-in kon gemakkelijk veranderen in een teach-in, dan werd er niet alleen gezeten maar ook gediscussieerd over te voeren acties en actuele onderwerpen.
[6-2] Innocent men door Peter Howard, eerste en tweede druk in 1941.
[6-3] Uitgaven van Ideeën hebben benen verschenen behalve in Nederland in Engeland, V.S., Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland, Griekenland, Zwitserland, Canada, Australië, India en Zuid-Afrika. Enkele van zijn toneelstukken en musicals waren: The vanishing island, Space is so startling, Mr. Brown comes down the hill en Happy Deathday. De laatste twee zijn verfilmd.
[6-4] Interview met Maarten de Pous op 16 juni 2004.
[6-5] Meer hierover in hoofdstuk 9.
[6-6] Ander Nieuws 1999, nummer 5 ‘Een wonderlijk verhaal’ door Digna Hintzen.
[6-7] Meer over hen in hoofdstuk 8.
[6-8] Zie ook hoofdstuk 8.
[6-9] Zie hoofdstuk 3, Friesland.
[6-10] Verteld aan Digna Hintzen door Jan van Nouhuys in 2001.
[6-11] Nieuw Wereld Nieuws (NWN) doet tussen 1967 en 1971 met regelmaat verslag van deze tournee. In Nederland had de show de titel ‘Je mag naar buiten leunen’, een woordspeling op wat er toen onder de ramen van de treinen stond: Niet naar buiten leunen!
[12] Verslagen over de optredens en reizen van Song of Asia staan in NWN, 1971, nummer 5 en 6; NWN, 1975, nummer 7; NWN, 1975, nummer 5; 10. NWN, 1976, nummer 2 en 3.
[6-13] Naast de auteur Garth Lean uit Oxford voerden Maarten de Pous, een van de Nederlandse initiatiefnemers; B. Bot S.J., adviseur voor onderwijszaken van de provinciaal der Jezuïeten in Nederland; prof. dr. J.W. van Hulst, hoogleraar in de pedagogiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en lid van de Eerste Kamer, het woord.
[6-14] Het Zwart-wit boekje (oorspronkelijke titel The Black and White Book) door Sydney Cook en Garth Lean, 1973; NWN, 1973, nummer 22.
[6-15] Zie hoofdstuk 8.
[6-16] De uitnodiging in vier talen stelde: Gevraagd – jongeren voor boeiende verantwoordelijke betrekking, permanent werk gegarandeerd. Vereiste eigenschappen – ondernemingsgeest, moed en toewijding. Diploma’s – niet nodig. Taakomschrijving – Werken aan een nieuwe samenleving waar er voor iedereen een belangrijke en geheel eigen taak is etc. Van de tweehonderd deelnemers kwamen er vijfenvijftig uit Duitsland en vijfendertig uit Engeland. Veel indruk maakte de hoofdspreker Ludek Pachman, Tsjechisch schaakgrootmeester en vrijheidsstrijder uit de tijd van de Sovjetinval in 1968 (als reactie op de ‘Praagse lente’). Hij was niet alleen kritisch ten opzichte van het communisme, maar wees ook het overdreven winstmotief in het Westen af. Conclusie van een van de jongeren: ‘Niet het communisme is onze vijand, maar de corruptie en verdorvenheid van mensen.’ In deze conferenties traden jonge Europeanen op die vrij waren van het verleden. De sfeer van neerbuigendheid enerzijds en zelfbeschuldiging anderzijds hadden ze achter zich gelaten. Europese eenheid op grond van openheid en eerlijkheid. Aldus het verslag in NWN, 1976, nummer 8. De NOS zond een programma van zeven minuten uit over de Nijmeegse conferentie met een interview met twee Nederlandse deelnemers.
[6-17] Interview met Anneco Vrieling-Adriaanse op 26 april 2005.
[6-18] ‘Weg met het gezin - of: met het gezin op weg?’ van Howard Grace is in acht talen vertaald, waaronder Indonesisch.
[6-19] De kinderen van de Duitse mijnwerkers waren daar bijvoorbeeld ondergebracht, terwijl hun ouders rondreisden met het toneelstuk Hoffnung (zie hoofdstuk 5). Dieuwke Roodvoets- van der Veen, de dochter van Johan en Hillie van der Veen, vertelde dat zij voor deze kinderen in 1958 en 1959 in Caux zorgde (zie ook hoofdstuk 12). Interview met haar op 17 september 2004. Voor Johanna zorgde Fien Driessen, dochter van Kees en Wea Driessen.
[6-20] Interview met Johanna Jaulmes-de Boer op 16 juni 2005.
[6-21] Elisabeth Davey en Maarten de Pous kenden elkaar van hun jaren met Anything to Declare. Zij trouwden in 1973.
[6-22] Er waren veel meer Nederlandse gezinnen die zich inspanden voor de gezinsconferenties in Nederland en in Caux, zoals de families Gunning, Overdijkink, Burger, Van der Zee, Van Nieukerken, Van Nouhuys, Geertsema, Roodvoets. Jan van Nouhuys was een fantastische clown en Ineke Overdijkink-de Pous (dochter van Cor en Sijtje de Pous) bedacht de origineelste poppenkasten die ze met haar kinderen opvoerde.
[6-23] Ook een zoon van Cor en Sijtje de Pous. De Nederlanders hadden een onevenredig groot aandeel in deze conferenties. Er was één winter dat er 70 Nederlanders (van kleine kinderen tot opa’s en oma’s en alles wat daartussen zit) waren onder de 200 conferentiedeelnemers.
[6-24] Die weekenden vonden vaak plaats in de Doopsgezinde Broederschapshuizen Fredeshiem in Steenwijk en Mennorode in Elspeet, beide gelegen in het bos.
[6-25] NWN, 1990, nummer 4. Jack Windig is de zoon van Jaap en Rinske Windig-de Boer. Jack, wetenschappelijk onderzoeker en liefhebber van planten en dieren, en Marjolijn, bibliothecaresse, hadden toen nog geen kinderen. Nu hebben ze twee tienerdochters en een zoon van negen.
[6-26] Uit het verslag van die dag in Ander Nieuws 2002, nummer 4
Hoofdstuk 7: ‘De gestadige groei van een nieuwe wereld’
In januari 1968 opende het eerste nummer van de veertiendaagse publicatie Nieuw Wereld Nieuws (NWN) met de volgende woorden: ‘Hier presenteren we ons dan in een nieuwe gedaante. Onze bedoeling is nieuws te brengen over de gestadige groei van een nieuwe wereld’ [7-1]. De nummers van NWN in die jaren ademen een vooruitgangsgeloof. Langzaam maar zeker bouwen we aan die nieuwe wereld. Het is alleen een kwestie van tijd en inzet. Er sprak een enorm idealisme uit en een geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Deze houding trof je niet alleen aan in de kringen van MH, de hele maatschappij was ervan doordrongen. Het was ‘in’ om je solidair te voelen met de arme volken [7-2]. Maar idealisme is niet genoeg. Idealisme, zo was de gedachte bij MH, zou doodbloeden als het niet gebaseerd was op het idee dat verandering bij jezelf (en dus ook bij onszelf in het westen) moet beginnen. Vooral jongeren – het is al gezegd – vonden veel creatieve manieren om deze boodschap aan de man te brengen. Het idee dat je een aandeel kon hebben in de creatie van een nieuwe wereld sprak zo aan, dat menige jongere er zijn of haar studie en carrière voor opgaf om zonder financiële zekerheden fulltime met Morele Herbewapening te gaan werken. Er was een gevoel van urgentie: de wereld moet vernieuwd worden en het moet nu gebeuren, er is geen tijd te verliezen, ook niet om bijvoorbeeld je opleiding af te maken. Later, toen er wat realistischer tegen de maakbaarheid van de samenleving werd aangekeken, hadden sommigen er spijt van hun opleiding niet voltooid te hebben. Om duidelijk te maken dat wat er nodig was niet alleen een idee was voor het weekend of de vrije tijd, maar iets wat het hele leven zou beïnvloeden, werd het woord ‘ideologie’ gebruikt. Tegenover de uitdaging van de communistische ideologie die uit was op wereldoverheersing, stond het westen met een toegeeflijke pragmatische samenleving, zonder doel, zonder idee. Wij in het westen waren geen partij, tenzij we ook een ideologie zouden hebben; een ideologie gebaseerd op de waarden die West-Europa groot gemaakt hebben. En tenzij we ook werkelijk naar die waarden zouden leven. Vanuit dat gevoel van enorme urgentie werden ook fouten gemaakt. In hoofdstuk 4 schreef ik al dat MH dit idee in 1959 onder andere aan de man probeerde te brengen door de wijde verspreiding van het boekje Ideologie en Coëxistentie. Deze enorme actie had niet het gewenste effect. Integendeel, zij heeft veel irritatie gewekt. Nog meer beroering en ook vaak ergernis wekten de paginagrote advertenties uit begin jaren zestig. Ze trokken veel aandacht omdat MH toen een van de eersten was die dit medium gebruikte om een dergelijke boodschap uit te dragen. Het probleem was dat op één na al deze advertenties letterlijk uit het Engels vertaald waren. Het werd voetstoots aangenomen dat deze in ons land nodig en nuttig waren. Het beleid van MH in die tijd werd in Engeland bepaald en zonder meer nagevolgd in andere landen, zo ook in Nederland. Na de oorlog werkten hier veel Engelse fulltimers en zij hadden grote invloed op het werk hier. We zaten toen midden in de koude oorlog, wat een centraal thema in de advertenties was. In Engeland waren er schandalen geweest, waarbij communistische spionnen infiltreerden via homoseksuele en buitenechtelijke contacten. In enkele uit Engeland overgenomen advertenties werden onder andere homoseksualiteit en homoseksuele relaties, die in Engeland toen strafbaar waren, veroordeeld. In die tijd was in Nederland homoseksualiteit in de politiek en de kerken ook nog in de taboesfeer, maar er was geen enkele aanleiding dit onderwerp in ons land op deze manier via advertenties aan de orde te stellen
Een kleine zendgemachtigde
Deze publicitaire acties hadden tot gevolg dat MH een weer zekere landelijke bekendheid kreeg, net zoals voor de Tweede Wereldoorlog. En dit maakte het mogelijk, dankzij een nieuwe Omroepwet, zendtijd aan te vragen. Tot veler verrassing werd die door Marga Klompé, KVP-minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), toegewezen. Tussen 1967 en 1972 was MH een van de zeven ‘kleine zendgemachtigden’ met onder andere de Bond zonder Naam, HIRO, Humanistisch Verbond en de NVSH. (In de pers werd wel gesproken over ‘Sneeuwwitje en de zeven dwergen’.) Dit betekende dat ze per jaar twaalf radio-uitzendingen en drie tv-uitzendingen van tien minuten kon verzorgen. In het eerste nummer van Nieuw Wereld Nieuws vertelde redactielid Aad Burger wat men in deze programma’s tot uitdrukking wilde brengen: ‘Wij zijn geïnteresseerd in een nieuwe rechtvaardige wereld, waarin mensen leven die door een nieuwe geest zijn bezield… Daarom zijn we voor morele normen in het persoonlijke en nationale leven en voor de naleving ervan, waarbij iedereen bij zichzelf kan beginnen’ [7-3]. Na de uitzendingen werden de telefoons in het centrum van MH in Den Haag extra bemand. Luisteraars en kijkers wilden op- of aanmerkingen maken, hun steun betuigen of informatie inwinnen. Door de uitzendingen steeg het aantal abonnees van NWN van achthonderdvijfenvijftig in 1968 met ruim 25% tot ongeveer elfhonderd in 1973 [7-4]. De uitzendingen gingen over onderwerpen als: ‘Een revolutie, effectiever dan geweld’ en ‘Is Nederland vol?’ waarin de vraag werd gesteld of mensen een verliespost of een winstpunt zijn. Ook kwamen de conferenties in Caux aan bod. In 1968 maakten Nederlandse jongeren daar in een studio een programma voor de Nederlandse radio. Een programma dat veel reacties opriep was de tv-uitzending ‘De slag om de toekomst wordt in het gezin uitgestreden’, waarin vijf moeders een pleidooi hielden voor het gezin. Tot kort voor middernacht bleven de telefoontjes binnen komen en ook per post kwamen veel reacties. De televisie-uitzending over Anything to Declare? trok in het laatste kwartaal van 1968 van alle kleine zendgemachtigden de meeste kijkers [7-5]. Door het in 1969 volledig in werking treden van de nieuwe Omroepwet, werd het twijfelachtig of de zendtijd voor alle kleine zendgemachtigden gecontinueerd zou worden. In de wet was de beperking opgenomen dat deze alleen recht op zendtijd zouden hebben als programma’s van andere instellingen niet in voldoende mate in de betreffende behoefte voorzagen. Hiervan gebruik makend deden de grote zendgemachtigden er alles aan de ‘kleine’ onder het motto van versnippering als overbodig te bestempelen en hoewel minister Klompé inmiddels demissionair was, trok zij in 1971 de zendtijd van een aantal kleine zendgemachtigden in. MH ging in beroep bij de Raad van State, verkreeg schorsing van de intrekking, maar moest zich tenslotte bij de opheffing neerleggen. Omdat in de praktijk het specifieke geluid van MH bij de grote zendgemachtigden slechts zelden een kans kreeg, werd in 1974 opnieuw zendtijd aangevraagd. Het verzoek werd door de toenmalige PPR-minister van CRM, mr. H.W. van Doorn, met beroep op de Omroepwet toch afgewezen [7-6].
‘De alles-mag-maatschappij’
Bepaalde ontwikkelingen in de maatschappij werden in kringen van Morele Herbewapening met zorg bekeken, zo blijkt uit de publicaties van die tijd. ‘Is de alles-mag-maatschappij ideaal?’ was het thema van een tv-uitzending op zondagavond 15 maart 1970 [7-7]. ‘Is het een wonder dat jongeren rebelleren tegen ouders die geen groter doel hebben dan succes, zekerheid en gemak?’ zo stelde in deze uitzending de journalist Fred Ladenius, die veel van de tv programma’s voor MH mee hielp maken. Een paar maanden later werd Charlotte van Beuningen ter gelegenheid van haar 90ste verjaardag geïnterviewd door het dagblad de Rotterdammer: ‘De alles-mag-maatschappij moet wel uitlopen op chaos en vernietiging’, vertelde ze haar interviewer [7-8]. Tegenover de ‘permissive society’, de toegeeflijke maatschappij, stelde MH dat mensen een idee nodig hadden, een doel om voor te leven. Het ontbreken van een bevredigend doel kon bijvoorbeeld een reden zijn voor jongeren hun toevlucht te zoeken in drugs. Met name de Rotterdamse, nauw bij MH betrokken, arts Karel Gunning bestreed de opvatting dat het gebruik van soft drugs ongevaarlijk was. Hij gebruikte daarbij ervaringen die hij had opgedaan in de Verenigde Staten, waar hij twee jaar en in Marokko, waar hij zeven jaar als arts gewerkt had. Voor zijn opvatting kreeg hij veel tegenwerking maar ook enkele medestanders. Later richtte hij het Nederlands Artsenverbond op dat zijn overtuiging steunde over drugsgebruik en bescherming van het ongeboren leven [7-9]. Het heeft lang geduurd voordat ook in Nederland betrokken instituten en de media meldden dat er aan het gebruik van soft drugs wel degelijk gevaren verbonden zijn. Voorstanders van legalisering hebben dit jarenlang ontkend. Bezorgdheid was er ook om de voortschrijdende emancipatie van de vrouw. Zou het gezin daar niet de dupe van kunnen worden? Op 9 oktober 1971 begint op de achterpagina van Nieuw Wereld Nieuws een nieuwe rubriek ‘Door vrouwen bezien’, onder redactie van Digna Hintzen. Het werd een veelgelezen rubriek vol ‘human interest’ [7-10]. Twee thema’s komen daar keer op keer naar voren. De vrouw heeft een belangrijk aandeel in het werken aan een nieuwe wereld èn haar rol in het gezin als huisvrouw en moeder is cruciaal. De vrouw moet haar bevrediging niet zoeken in een eigen carrière, maar in de zorg en verantwoordelijkheid voor haar gezin. Tegenover het ‘eisen’ van de Dolle Mina’s werd het dienen gezet waartoe het christendom allen, maar zo leek het, vooral vrouwen roept. Intussen waren veel vrouwen die zich in het kader van MH inzetten, beslist geen mensen die zich alleen met hun eigen gezin bezighielden. Zij voelden zich mee verantwoordelijk voor wat er in het land en daarbuiten gebeurde en maakten veel tijd vrij om aan allerlei activiteiten mee te doen. Ouders in de kring van MH lieten schijnbaar met het grootste gemak hun kinderen voor langere tijd bij een oppas(gezin) achter als het werk voor ‘een nieuwe wereld’ hen naar verre landen riep [7-11]. En dan had je nog ‘de pil’. De uitvinding die volgens velen de ultieme bevrijding van de vrouw inhield, maar haar volgens anderen degradeerde tot seksobject. Ook in kringen van MH werd over deze zaken verschillend gedacht, maar men was één in de overtuiging dat alle nieuwe mogelijkheden de mens voor een morele keuze stelden: wat te doen en wat na te laten. Die keuze moest niet in de eerste plaats gemaakt worden op basis van regels en voorschriften, maar vooral met het oog op de nieuwe wereld die werd nagestreefd en waar men alles voor wilde inzetten [7-12].
Thuisvoorstellingen
Een van de manieren waarop het team de nieuwe wereld dichterbij probeerde te brengen was door filmvoorstellingen te organiseren. Enkele toneelstukken en musicals van Peter Howard werden verfilmd. Er kwamen in de jaren zestig en zeventig ook telkens nieuwe films en documentaires in omloop, die vanwege de maatschappelijke thema’s die ze aansneden, de moeite waard waren om vertoond te worden. Meestal werden die filmvoorstellingen bij iemand thuis gegeven, in de tijd voor de video een hele onderneming. De gastheer en/of gastvrouw nodigden vrienden en belangstellenden uit. Uit Den Haag kwam iemand met de zestien millimeter film, een zware projector en een scherm. De film werd ingeleid en er was een nagesprek. Soms werden de voorstellingen ook in een zaaltje gegeven. En een enkele film draaide in een paar bioscopen. Er was een groot en actief landelijk team dat ervoor zorgde dat de films een zekere verspreiding kregen. Twee veel vertoonde films waren Mr. Brown comes down the hill (Meneer De Bruin komt de berg af, 1964) en Happy Deathday (Gelukkige sterfdag, 1967 ). De eerste gaat over de zoektocht naar God. Degene die God uiteindelijk vindt, ontdekt dat God net als hijzelf een zwarte man is. Hij noemt hem meneer De Bruin en nodigt hem uit met hem mee de berg af te komen om te zien hoe het er in de wereld voorstaat. Dit gebeurt, met dramatische gevolgen. In de tweede film is een meisje ongewenst zwanger, een feit dat de hypocrisie van de oudere generatie blootlegt. Een andere film was de gedeeltelijk in Kenia opgenomen Voice of the Hurricane (Stem van de orkaan, 1960). Tegen de achtergrond van de schitterende en bij tijden ook beangstigende Afrikaanse natuur wordt de arrogantie van de koloniale houding aan de kaak gesteld. Degene die er uiteindelijk het slachtoffer van wordt, is juist hij die deze houding wilde doorbreken. De eerder genoemde film Freedom (Vrijheid, 1957) speelt ook in Afrika. De Afrikanen die de film maakten, zeggen hierin dat ze niet alleen vrij willen zijn van de koloniale overheersers, maar ook vrij van verdeeldheid en corruptie. De film The Crowning Experience (De Bekroning, 1957) is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal dat speelt in de Verenigde Staten en gaat over de rassenkwestie, die in de jaren vijftig daar zeer actueel was. De hoofdpersoon is Mary McLeod Bethune, dochter van slaven die een bekende zwarte onderwijskundige, strijdster voor gelijke rechten en speciaal adviseur voor president Roosevelt werd. Zij wilde dat ook zwarte kinderen onderwijs op hoog niveau konden krijgen en richtte de eerste zwarte hogeschool op. Op een conferentie van MH in 1954 in Washington sprak zij de woorden: ‘Deel uit te maken van deze verenigende kracht is de bekroning van mijn leven’. De hoofdrol werd prachtig gespeeld en gezongen door Muriel Smith, zwarte operazangeres en musicalster [7-13]. Deze film werd in Nederland in enkele bioscopen vertoond. Ook de speelfilm Mannen van Brazilië (1960) is gebaseerd op ware gebeurtenissen die plaats vonden in de haven van Rio de Janeiro. Havenarbeiders en vakbeweging bonden samen succesvol de strijd aan tegen het gangsterdom dat de haven in een wurggreep hield. De diavoorstelling ‘Bouwen op vast grond’ (1974) gaat over de acties van de ‘favelados’, de krotbewonders rond Rio, die aangemoedigd door de havenarbeiders zelf hun problemen aanpakten. De eerder genoemde Nederlandse diavoorstelling ‘Met het gezin op weg’ (1977), met daarin ware verhalen, was heel geschikt om in de huiskamer te vertonen. Er zijn verschillende documentaires waarin Caux een centrale rol speelt. In een ervan wordt de ervaring verteld van de Nederlandse, in Rome gevestigde, journalist Fred Ladenius. In het voorjaar van 1967 moest hij voor de Osservatore Romane een reportage maken over het groeiende conflict tussen de Duitssprekende minderheid en de Italiaanse meerderheid in Zuid-Tirool (deel van Italië). In plaats van het conflict alleen te verslaan, kreeg hij het idee dat hij wellicht ook iets kon doen om het te helpen oplossen. Hij haalde politici van beide groepen over om naar Caux te gaan. In de daarop volgende achttien maanden volgden nog zes van dergelijke groepen. Mede als gevolg daarvan kon, voordat er nog een jaar voorbij was, er een overeenkomst getekend worden [7-14]. Een aantal films en documentaires is ook of alleen maar op video verschenen. Over Irène Laure en de verzoening met Duitsland [7-15] is een video, Pour l’amour de demain (Uit liefde voor morgen, 1985), gemaakt. Er waren ook documentaires over India en Zuid-Afrika, die de betrokkenheid van het Nederlandse team bij die delen van de wereld vergrootte [7-16].
Acties voor India
Het enthousiasme om iets voor India te doen was groot. Bovendien is de ‘gestadige groei van een nieuwe wereld’ soms makkelijker te zien in een ver land als de problemen letterlijk op straat liggen. In die tijd was India nog een arm ontwikkelingsland, waar in Nederland acties voor gevoerd werden. De belangstelling van het Nederlandse team voor India werd gewekt door de tot de verbeelding sprekende Mars op Wielen van Rajmohan Gandhi in 1963. Zijn grootvader Mahatma Gandhi had in 1930 met tweeënzeventig medestanders van het geweldloze verzet tegen de Britse overheersing driehonderd kilometer van Ahmedabad naar de zee gelopen met het doel zout te maken. Het zout was, zoals Gandhi zei, een gave van God, maar er werd door de Britten belasting op geheven. De zoutmars was een geweldloos protest hiertegen en het bleek het keerpunt te zijn in de strijd voor onafhankelijkheid. Dit bracht Rajmohan Gandhi en een viertal collega’s in 1963 op het idee van een Mars op Wielen. Dit keer niet voor de onafhankelijkheid, maar voor een ‘sterk, eensgezind en corruptievrij India’. Zij begonnen met zeventig mensen in het meest zuidelijke puntje van India aan een tocht van ruim zesduizend kilometer naar de hoofdstad Delhi. De belangstelling onderweg, vooral van jongeren, was overweldigend. Ton Philips, die meetrok, vertelt dat Peter Howard, die er ook bij was, hierdoor geïnspireerd raakte om in de VS de jeugd meer bij de acties te betrekken, wat resulteerde in grote jongerenconferenties en de Sing-Outs. In India werd de Mars op Wielen gevolgd door een tiental jeugdkampen in alle delen van India, waar meer dan vierduizend jongeren aan meededen. Het jeugdkamp in Panchgani, in de staat Maharashstra, in 1964 had verstrekkende gevolgen. Na afloop van dat kamp werd Gandhi benaderd door elf ingezetenen van de gemeente Panchgani. Ze zeiden: ‘U kunt nu niet zomaar weer weggaan.’ Gandhi antwoordde:’Als u ons land geeft, geven wij u een centrum.’ Vier jaar later stond op de hoogvlakte boven het dorp het conferentie- en scholingscentrum Asia Plateau [7-17]. De Mars op Wielen en de scholingskampen hadden ook nog een ander gevolg. Jongeren die de actie wilden voortzetten schreven in 1966 op basis van hun eigen ervaringen de muzikale show India Arise. In een halfjaar tijd voerden ze die in vierenveertig steden en dorpen in heel India op en daarna trokken ze ermee naar Europa. Dit bracht zoveel enthousiasme onder jongeren in Europa teweeg, dat het ontstaan van Anything to Declare daar een direct gevolg van was. Er was dus veel contact over en weer tussen Europa – en Nederland speelde daar een grote rol in – en India. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het plan om in Panchgani een scholingscentrum van MH te openen, mensen in Nederland inspireerde en tot grote offerbereidheid bracht. Er werden creatieve manieren bedacht om geld in te zamelen. Nella de Kiefte bijvoorbeeld organiseerde in een druk winkelcentrum in Den Haag een bazaar voor het conferentiecentrum in India en haalde daarmee negenduizend gulden op [7-18]. Jarenlang werden overal in het land bijeenkomsten georganiseerd om de verbondenheid met India te benadrukken en geld bijeen te brengen. Die werden veelal door het plaatselijke team geïnitieerd. In de nieuwsbrieven en de radio- en tv-uitzendingen werd hier veel aandacht aan besteed. Het centrum Asia Plateau werd op 20 januari 1968 geopend. Uit alle delen van India waren mensen gekomen voor de opening, maar er waren ook veel buitenlanders aanwezig onder wie uiteraard Nederlandse gasten. Nog steeds wordt het centrum te Panchgani intensief gebruikt. Als je een willekeurige Disha, de kwartaal uitgave van MH/IC in India, openslaat, sta je versteld van de hoeveelheid en verscheidenheid aan activiteiten. In een jaar tijd telde ik vierenzeventig cursussen of conferenties, sommige van een dag, maar de meeste meerdere dagen. Er vinden om maar iets te noemen cursussen plaats voor jongeren onder de titel ‘Preparing youth for the 21st century’, scholing voor geestelijke verzorgers in het Indiase leger en een programma voor mensen uit de industrie: ‘The Creative Leadership Programme’ [7-19].
De band met Zuid-Afrika
Een ander deel van de wereld waar Nederlanders intensief bij betrokken waren en waar ook uitgebreid over bericht werd in Nieuw Wereld Nieuws was Zuid-Afrika. In 1952 wilde men met een internationaal team het werk van MH in Rhodesië (het latere Zimbabwe) en Zuid-Afrika gaan ondersteunen. Om dit team te vervoeren werd een KLM vliegtuig gecharterd, waarvoor met name in Nederland via acties fondsen bijeen werden gebracht. De piloot bood aan zonder salaris het toestel te vliegen. Charlotte van Beuningen, Agathe van Walré de Bordes, Aad Burger en Dick van Tetterode maakten deel uit van dit internationale team. Het vertrok in december 1952 uit Amsterdam. In Rhodesië en Zuid-Afrika werd deelgenomen aan conferenties en bijeenkomsten die voor alle rassen toegankelijk waren, een unicum in die tijd. Men maakte daarbij gebruik van mazen in de wet. Een belangrijke rol hierbij speelde de arts William Nkomo, met Nelson Mandela een van de oprichters en de eerste voorzitter van de Jeugdbond van het Afrikaanse Nationale Congres (ANC). De politie die aanwezig was, kon onder de toen geldende wetten niet optreden. Later werden de apartheidswetten verscherpt. In de jaren zeventig waren tijdens de zomerconferenties in Caux regelmatig uit blanken en zwarten bestaande Zuid-Afrikaanse delegaties aanwezig. In 1973 bezocht een delegatie van hoofdzakelijk zwarte Zuid-Afrikanen Nederland na een verblijf in Caux [7-20]. Zij ontmoette onder andere politici en vooraanstaande personen uit de Nederlands Hervormde Kerk en pleitte voor steun aan de economische ontwikkeling van de acht thuislanden. Deze steun zou volgens de Zuid-Afrikaanse politici geen steun zijn voor de status-quo, maar juist een effectieve manier om van binnen uit iets te doen aan ongelijkheid en onrecht. In Nederland was dat in die tijd een omstreden standpunt. Een Nederlandse delegatie nam in 1974 deel aan een conferentie van Morele Herbewapening in de Zuid-Afrikaanse hoofdstad Pretoria. Dirk de Loor, Jaap Windig, Aad Burger, Bert Wolvekamp e.a. maakten er deel van uit. De conferentie werd voorgezeten door ds. George Daneel, predikant van de Nederduits Gereformeerde Kerk en de onderwijskundige Cornelius Marivate, die later namens het ANC deel zou uitmaken van het eerste vrije parlement van Zuid-Afrika. Windig vertelde daar dat hij in de synode van de Nederlands Hervormde Kerk, waarvan hij lid was, had gepleit voor het gebruik van investeringen om betere voorzieningen voor de Afrikaanse bevolking tot stand te brengen. Ook had hij aangedrongen op overleg met de bevolking en de leiders van de thuislanden. Hij was hier mede toe gekomen door een ontmoeting met een delegatie uit het thuisland Bophuthatswana in Caux. De motie werd met de grootst mogelijke meerderheid door de synode aanvaard [7-21]. Ds. George Daneel, een van de Zuid-Afrikanen die in 1973 Nederland bezocht, sprak aan het slot van de conferentie in Pretoria: ‘Verandering begint niet wanneer wij wijzen op de fouten van anderen, maar wanneer wij onze eigen fouten onder ogen zien. Wij als blanken dragen een enorme verantwoordelijkheid' [7-22]. Eerder had Daneel tijdens de algemene synode van de Nederduits Gereformeerde kerk in Zuid-Afrika gezegd dat discriminatie van zwarten een zonde tegenover God was. Hij geloofde dat morele en geestelijke verandering uiteindelijk ook de nodige politieke verandering zou brengen. Dat verklaart waarschijnlijk waarom hij nooit gebroken heeft met zijn kerk en het Afrikanerdom, zoals zijn meer militante tijdgenoot Beyers Naudé. Wel had hij in 1978 aan president Vorster geschreven dat hij vond dat het Afrikanerdom eerlijk schuld moest erkennen en zijn houding veranderen. In een gesprek dat zij daarna hadden, verdedigde Vorster zijn politiek. Maar vlak voor zijn dood, schijnt Vorster verzucht te hebben: ‘Daneel had toch gelijk’ [7-23]. De boodschap van MH was dus dat net als overal alle betrokkenen konden en moesten veranderen. Niemand hoefde op de ander te wachten. Dit was een uitgangspunt dat velen in Zuid-Afrika aansprak, zowel de zwarte als de blanke bevolking, al kostte het natuurlijk veel moeite het in praktijk te brengen. Vooral omdat de basis voor verandering gelijkheid moet zijn en onrecht aan de kaak gesteld moet worden. Het team van MH in Zuid-Afrika wees de apartheid af, maar wilde dingen veranderen zonder de autoriteiten te veel voor het hoofd te stoten. Dat dit toch gebeurde had te maken met de werkwijze van verschillende MH fulltimers uit Europa. Een van hen was Anneco Adriaanse. Zij had Zuid-Afrika leren kennen toen zij daar rondreisde met de jongerengroep Time to Choose. Zij is daarna terug gegaan en heeft er samen gewerkt met Howard en Maria Grace-Driessen [7-24]. Zij hadden goede contacten met zwarten in Soweto en Atteridgeville, en Anneco vooral ook met jongeren. Er was in de townships veel belangstelling voor de weg van verandering die MH voorstond. Hun activiteiten bleven niet onopgemerkt bij de veiligheidsdienst. Op een zeker moment, het was 1979, werden de Zuid-Afrikaanse leiders van MH door de veiligheidspolitie gewaarschuwd dat als ze de buitenlanders niet wegstuurden, ze in grote moeilijkheden zouden komen. Dit was niet de manier waarop het team van MH in Zuid-Afrika wilde werken en dus werd Anneco en het gezin Grace verzocht met onmiddellijke ingang het land te verlaten. Voor Howard was de terugreis extra pijnlijk. Hij had net een zwarte vriend uit Soweto opgezocht in de gevangenis en daar een lang gesprek met hem gehad. Dit gesprek was ongetwijfeld door de bewaker doorgeseind naar de autoriteiten. Vlak voor hun gedwongen vertrek kreeg Howard het verzoek of hij als ‘karakter getuige’ wilde optreden voor deze vriend. Het stak hem tot in het diepst van zijn ziel dat hij aan dat verzoek geen gehoor kon geven. Voor alledrie was dit een traumatische ervaring. Terug in Nederland ontdekte Anneco dat ze niet een twee drie over dit trauma heen kon stappen. Het duurde drie jaar voor ze weer kon functioneren in een baan. Het echtpaar Grace ging naar Engeland, waar Howard, die natuurkunde gestudeerd had, op zijn veertigste een didactische aantekening haalde. Dat jaar hielp Howard te herstellen van het innerlijke trauma die deze ervaring veroorzaakt had. Maria werd in beslag genomen door de zorg voor hun kleine kinderen [7-25]. Gevraagd naar een reactie schrijft Pieter Horn uit Zuid-Afrika dat die periode ook voor hen als Zuid-Afrikaans team heel moeilijk was. Ze werden voortdurend in de gaten gehouden door de Veiligheidspolitie. Een aantal van hen is verschillende keren opgepakt en verhoord. Ze moesten thuis voorzorgsmaatregelen treffen, omdat ze niet wisten of ze weer vrijgelaten zouden worden. ‘Ons perspectief’, schrijft Horn, ‘was om confrontaties met het apartheidssysteem uit te weg te gaan, terwijl we ons er ook niet in wilden voegen. In plaats daarvan was ons idee een alternatief voor apartheid te laten zien in onze centra, activiteiten, openbare bijeenkomsten en uitspraken. Het kwam verschillende keren voor dat zowel groepen van de bevrijdingsbeweging als van het regeringsapparaat ons voor hun karretje wilden spannen en het was vaak moeilijk te weten wie we konden vertrouwen. Het is altijd zo dat buitenlanders terecht of ten onrechte meer worden gecontroleerd dan de eigen burgers. Maar ik vind dat wij als team meer tijd hadden moeten uittrekken met de Graces en Anneco om hen volledig te betrekken bij wat er gaande was in het land en hen meer kameraadschap hadden moeten geven.’ Sindsdien hebben Pieter Horn en zijn vrouw Meryl deze dingen kunnen uitpraten met Howard en Maria. Ook heeft hij met Howard in bepaalde projecten weer samengewerkt. ‘Maar ik denk dat je moet accepteren, dat je het nooit helemaal eens zult worden over wat er precies gebeurde in die tijd’ [7-26].
Initiatieven in het bedrijfsleven
Ook ondernemers, aangestoken door het revolutionaire elan van die tijd, wilden een bijdrage leveren aan een nieuwe wereld. De directeur van een familiebedrijf in het zuiden van Duitsland, Friedrich Schock, schreef aan bevriende connecties in de industrie die hij in Caux had leren kennen: ‘Waarom zouden wij in de verdediging gaan wanneer er actie gevoerd wordt voor een rechtvaardiger samenleving? Wij moeten daar zelf het initiatief toe nemen!’ Zijn oproep vond weerklank in een aantal West-Europese landen, waaronder Nederland. Dit leidde tot het ontstaan in 1973 van jaarlijkse conferenties in Caux voor mensen uit het bedrijfsleven, die tot op heden voortgang vinden onder de naam Caux Conferences for Business and Industry (CCBI). Het doel van deze conferenties is onder andere het scheppen van vertrouwen door eerlijke gesprekken [7-27]. Van het begin af aan was Frits Philips hierbij betrokken. Met zijn schoonzoon Peter Hintzen, die het secretariaat voerde, werkte hij actief mee bij de voorbereiding van deze conferenties. Zijn activiteiten voor MH door de jaren heen deed hij altijd op persoonlijke titel en nooit als directielid van de NV Philips. Tegelijkertijd vonden in ons land conferentiedagen en themalunches plaats over ‘Doelstellingen voor mens en industrie’ (onder andere in Rotterdam Zuid, maart en april 1970). Initiatiefnemers waren mensen uit de scheepsbouw en havenbedrijven die reeds in de voorgaande decennia met het werk van MH in aanraking waren gekomen en de uitwerking daarvan in hun gezins- en beroepsleven hadden ondervonden. Een van de motoren was Piet Dinkelaar, leraar aan de Bedrijfsschool van de Rotterdamse Droogdokmaatschappij en voorzitter van de personeelsvereniging. De onderwerpen van deze conferentiedagen geven een interessant beeld van waar men zich toen mee bezighield: Wat kan de industrie van Nederland doen voor Europa en de wereld?; Medezeggenschap - in onderneming en gezin; Misschien zijn fusies onvermijdelijk, ruzies niet; Overleg beter dan overrompeling. Tien jaar later blijkt uit de thema’s dat het minder goed ging met onze economie: ‘In deze crisistijd raken vermenselijking en solidariteit in de knel, terwijl zij juist een veel grotere rol zouden moeten spelen...’[7-28]. ‘Vruchtbaar overleg in industrie en politiek’ was het thema van een forum tijdens een weekendconferentie in het conferentiecentrum Woudschoten in Zeist eind mei 1981 [7-29]. Dit forum bestond uit S.Th. Van Bijsterveld, algemeen-secretaris Industriebond FNV, mr. G.J. Doeksen, lid Raad van Bestuur Internatio-Müller, en Nobelprijswinnaar economie prof. dr. J. Tinbergen. Allen namen deel op persoonlijke titel. Het forum leidde een interessante discussie in over een dilemma dat nog steeds actueel is. Wat goed is voor Nederland is niet altijd ook goed voor de Derde Wereld en omgekeerd. Vruchtbaar overleg tussen overheid, werkgevers en werknemers kan hier de industrialisering bevorderen en tegelijkertijd de werkgelegenheid in de Derde Wereld belemmeren. Het scheppen van werkgelegenheid in de Derde Wereld kan hier banen kosten. Hoe kun je een beroep doen op wereldwijde solidariteit? Hoe kun je de Nederlandse samenleving aanmoedigen kritisch te kijken naar de eigen motieven en leefwijzen? We staan nog steeds voor de uitdaging hier een evenwichtig antwoord op te geven.
Een nieuwe levensstijl
Voor een nieuwe wereld is het nodig dat mensen hun levensstijl veranderen. Vanaf omstreeks 1974 kwam de term ‘nieuwe levensstijl’ in zwang. De grondstoffencrisis (aangekaart door de Club van Rome), de steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk, discriminatie op velerlei gebied, vervuiling en recessie – dit alles prikkelde het geweten van de bewust levende mens. De kerken riepen mensen op een goede beheerder te zijn van wat hen is toevertrouwd. Een werkgroep Nieuwe Levensstijl van de Raad van Kerken verspreidde in 1975, tijdens het door de kerk uitgeroepen ‘Jaar van de nieuwe levensstijl’, een krant Nieuw is anders waarin werd uitgelegd wat de bedoeling was: ‘Het zoeken naar een nieuwe levensstijl is gericht op veranderingen in de samenleving, gedragen door veranderingen bij onszelf.’ Er tekende zich een scheidslijn af tussen mensen. Meer links van het politieke spectrum waren mensen die doorgaans uit waren op verandering van structuren, en het werd als rechts beschouwd om persoonlijke verandering na te streven. De actie voor de ‘nieuwe levensstijl’ legde een verband tussen deze twee visies. Het vragen om structuurverandering kon een uitvlucht zijn om niet aan eigen mentaliteitsverandering te doen [7-30]. In Nieuw Wereld Nieuws werd de hoop uitgesproken dat de actie voor een nieuwe soberder levensstijl mensen van links èn rechts zou uitdagen: ‘omdat de bereidheid te veranderen niet het monopolie is van één politieke richting, maar voortkomt uit het besef van eigen onvolmaaktheid en uit een behoefte aan vernieuwing, persoonlijk en wereldwijd’ [7-31]. MH ging er vanuit dat als mensen ten goede veranderden, de rest vanzelf volgde. De vraag is of dat wel een automatisme is. Structuren kunnen heel hardnekkig zijn. Aan de andere kant, structuren veranderen alleen als mensen zich daarvoor inzetten en er draagvlak voor is. Zo kom je toch weer uit bij de noodzaak van een persoonlijke verandering, zowel van mentaliteit als van gedrag. Voor één aspect van de ‘nieuwe levensstijl’ was in de kringen van MH niet zoveel belangstelling en dat was het milieu. Arjen Schots, plantenwetenschapper uit Wageningen, probeerde daar aandacht voor te vragen. Mede op zijn initiatief organiseerde MH in 1989 in Wageningen een nationale conferentie over natuur en milieu. Verder was Schots in Caux betrokken bij symposia over duurzame ontwikkeling die een aantal jaren plaatsvonden. Het onderwerp sloeg echter niet echt aan. Individuele mensen die betrokken zijn bij MH proberen, als kritische consumenten, persoonlijk een bijdrage te leveren aan een beter milieu [7-32]. Ook zijn er in verschillende landen losstaande acties geweest. Maar voor de organisatie als geheel is het milieu nooit een apart speerpunt geworden [7-33].
Noten
[7-1] Nieuw Wereld Nieuws (NWN), 1968, nummer 1. Vanaf 1952 tot 1968 was er al iedere veertien dagen een nieuwsbrief geweest onder de naam MRA Nieuwsdienst Morele Herbewapening. Daarnaast kwam vier keer per jaar een groot tijdschrift in kleur uit getiteld Nieuw Wereld Nieuws.
[7-2] Peter Hintzen noemde de trend van solidariteit met de Derde Wereld ‘Derde Wereldmystiek’. Over partnerschap van Europa en Azië in de bouw van een nieuwe wereld: NWN, 1971, nummer 7.
[7-3] NWN, 1968, nummer 1.
[7-4] Uit het verslag van het bestuur van de Nederlandse Stichting voor Morele Herbewapening over het jaar 1968 en de notulen van de bestuursvergadering op 18 januari 1973.
[7-5] NWN, 1968, nummers 1 en 12. NWN, 1969, nummer 9.
[7-6] Zie voor het nieuwe verzoek om zendtijd: NWN, 1974, nummer 19 en 1975, nummer 9.
[7-7] NWN, 1970, nummer 7: direct na de uitzending werd er twintig maal gebeld uit Nederland en België en kwamen ruim zeventig schriftelijke bestellingen van boeken en verzoeken om proefnummers van NWN en inlichtingen binnen.
[7-8] NWN, 1970, nummer 16. Over Charlotte van Beuningen: zie o.a. hoofdstuk 3, Voedselhulp voor kamp Vught.
[7-9] Het Artsenverbond heeft uit eigen waarneming de schadelijke gevolgen van het gebruik van ‘soft drugs’ kunnen vaststellen, zo schrijven ze in een verklaring. De verklaring staat in NWN, 1970, nummer 22. Interview met Karel en Betty Gunning-Hintzen op 5 juli 2004.
[7-10] De beste stukjes die Digna Hintzen voor deze rubriek schreef zijn gebundeld samen met een aantal gedichten in Een begaanbare weg, Digna Hintzen-Philips, uitgave Nieuwsdienst Morele Herbewapening, 1991.
[7-11] In NWN, 1971, nummer 22 laat mevrouw Driessen-Jonker als reactie op de Dolle Mina’s zien hoe ze aan de ene kant besloten had zich helemaal in te zetten voor haar gezin en aan de andere kant ook rustig wegging als het werk van MH dat vroeg. In NWN, 1971, nummer 24 reageert mevrouw Stoop-van Riemsdijk hierop in een brief. Zij pleit ervoor dat ook vrouwen al hun talenten ten volle moeten gebruiken, dat man en vrouw partners zijn en beiden gelijkelijk verantwoordelijk voor hun gezin en voor de maatschappij.
[7-12] Peter Hintzen in zijn column in NWN ‘Humanae Vitae’ (naar aanleiding van de encycliek) o.a.: ‘Iedere aardbewoner moet voor zichzelf, voor zijn geweten, voor God uitmaken, wat hij van de veelheid der technische mogelijkheden gebruikt en wat hij nalaat. Wij staan allemaal voor een morele keuze.’ (NWN, 1968, nummer 17).
[7-13] Frank Buchman – a life, p. 499 e.v. De auteur Garth Lean vertelt hier ook dat Muriel Smith en Ann Buckles, haar blanke tegenspeelster uit het conservatieve zuiden van de VS, om te beginnen moeilijk met elkaar overweg konden. Door volkomen eerlijk met elkaar te zijn vonden ze elkaar.
[7-14] In het Zwart-wit boekje wordt dit verhaal ook verteld. Daarin wordt de bisschop van dit gebied aangehaald, dr. Joseph Gargitter die in juli 1969 zei: ‘Na terugkomst van deze Duits en Italiaans sprekende politici merkte ik dat er een verandering in hen had plaatsgevonden. Plotseling zeiden ze dingen die ik nog nooit eerder van hen gehoord had.’ De Milaanse krant Il Giorno schreef op 8 mei 1971 in een pagina gewijd aan Zuid-Tirool: ‘Uit deze bijeenkomsten in Caux kwam de nieuwe geest voort die een werkelijke oplossing van de problemen van Alto Adige (Zuid-Tirool) heeft mogelijk gemaakt.’
[7-15] Zie hoofdstuk 4.
[7-16] Bijvoorbeeld ‘Galloping Horse’ en ‘Asian experiment’ over India en Azië. De Zuid-Afrikaanse zwarte arts William Nkomo was de hoofdrolspeler in ‘A man for all people’.
[7-17] Gegevens uit From India with hope door Michael Henderson, Grosvenor Books Londen, 1972. Henderson verhaalt over de lange relatie van Buchman met India. In 1915 ontmoette hij in Madras Mahatma Gandhi, een zielsverwant. Het was het begin van een levenslange vriendschap. Vele bezoeken aan India volgden. Buchman hield ook contact met Mahatma’s zoon Devadas Gandhi, redacteur van de Hindustan Times. Deze vroeg Buchman om een adres van een gastgezin, waar zijn zoon Rajmohan kon wonen tijdens zijn studie in Edinburgh, Schotland. Het verblijf bij dit gastgezin, dat nauw betrokken was bij MH, heeft Rajmohan geïnspireerd tot deze acties in India.
[7-18] NWN, 1970, nummer 5.
[7-19] Disha telt twintig pagina’s en is in het Engels geschreven. Veel van de programma’s krijgen het etiket EEL mee, Effective Living and Leadership. Zie ook de website van MH/IC India: www.mraindia.org.
[7-20] Chief Pilane, oppositieleider in parlement van thuisland Bophuthatswana, S. Lesolang, zowel penningmeester van de oppositiepartij als van de Kamer van Koophandel van Afrikanen in Zuid-Afrika, C. Rabotho, directeur van dezelfde Kamer van Koophandel, A. Moatshe, directeur van een busmaatschappij en G. Daneel, Nederduits Gereformeerd predikant.
[7-21] NWN, 1974, nummer 9. Jaap Windig werd in 1976 Nederlands Hervormd predikant te Den Helder. Hij werkte in Kenia voor de Keniase Raad van Kerken en in Zuid-Afrika met Morele Herbewapening. In 1979 schreef hij Heeft de kerk nog een eigen geluid? (uitgave Boekencentrum, Den Haag) Het boek is een antwoord op de verdeeldheid binnen de NH kerk tussen de maatschappelijk geëngageerde stroming en die van de persoonlijk Jezus-vroomheid. Windig schrijft dat de eigenlijke stroombedding van de kerk die is waar persoonlijke overgave aan Christus en wereldwijde maatschappelijke verantwoordelijkheid ineenvloeien. Andere publicaties van hem zijn: De weg naar vrede, Uitgeverij Boekencentrum, Den Haag, 1984; Geïnspireerd liefhebben, Uitgeverij J.J. Groen en Zoon, Heerenveen, 1997.
[7-22] NWN, 1974, nummer 22.
[7-23] In memoriam Dominee George Daneel – Springbok and anti-apartheid campaigner door Mary Lean in de Britse krant The Independent, 27 oktober 2004. Daneel overleed op 19 oktober 2004 op 100-jarige leeftijd.
[7-24] De makers van de diaproductie ‘Weg met het gezin of met het gezin op weg naar een veranderde samenleving’ zie hoofdstuk 6.
[7-25] Interview met Anneco Vrieling-Adriaanse op 26 april 2005. Gesprek met Maria Grace-Driessen op 26 april 2005. Howard Grace initieerde in 1989 in Engeland het scholenprogramma (onder auspiciën van Initiatives of Change), waarin hij met een vaak internationaal team lessen levensbeschouwing en zingeving aanbiedt aan de hoogste klassen van middelbare scholen. Om te beginnen deed hij dit naast zijn werk als leraar en na een vervroegde pensionering in 1995 op fulltime basis. Sinds die tijd heeft hij 700 lessen verzorgd. Maria pakte na enige jaren haar beroep van verpleegster weer op. In totaal zijn Howard en Maria in twee bezoeken drieëneenhalf jaar in Zuid-Afrika geweest. En ofschoon ze veel van zeezwemmen houden, hebben ze dat daar nooit gedaan, omdat ze besloten hadden voor hun ontspanning nergens heen te gaan waar het bordje ‘Alleen voor blanken’ hing. (Interview met Howard en Maria Grace in NWN, 1976, nummer 4)
[7-26] Fax van Pieter Horn op 4 juli 2005
[7-27] CCBI - www.cauxinitiativesforbusiness.org: Als overkoepelende naam voor de activiteiten in de industrie, zowel in Caux als elders, is de naam ‘Caux Initiatives for Business’ gekozen. Op de website wordt de werkwijze uitgelegd. De eerlijke gesprekken die gebaseerd zijn op vertrouwen, hebben de volgende karakteristieken: luisteren, bezinning, discussie en verplichting.
[7-28] Uit de uitnodiging voor een bijeenkomst in april 1980, te Heusden, waar het welkomstwoord werd gesproken door de heer W.J. van Mourik, directeur Verolme Scheepswerf Heusden BV. Sprekers op deze en andere gelegenheden waren o.a. J. van der Windt, districtscoördinator Industriebond CNV, S.Weidenaar, hoofdbestuurder eveneens van de Industriebond CNV en drs. P.J. Dronkers, voormalig directielid Personeelszaken, NV Philips. Op een lunchbespreking in het centrum van MH in Den Haag sprak professor dr. H.M. de Lange, pionier van een nieuwe visie op de wereldeconomie, over ‘De economie van het genoeg’.
[7-29] Verslag in NWN, 1981, nummer 11
[7-30] Rex Brico over de actie van de kerken in Elseviers Magazine, 22 februari 1975.
[7-31] NWN, 1975, nummer 7 en nummer 20.
[7-32] Tijdens deze conferentie werden veertig natuurkleurenfoto’s tentoongesteld die gemaakt waren door de fotograaf Wim. K. Steffen. Deze foto’s die hij had gemaakt ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Natuurjmonumenten, illustreerden voortreffelijk het thema van de conferentie. Vooral in de jaren vijftig maakte Steffen veel foto’s voor Morele Herbewapening. NWN, 1989, nummer 3.
[7-33] dr. ir. Arjen Schots is universitair hoofddocent aan Universiteit Wageningen, dept. Plantenwetenschappen.
Hoofdstuk 8: Rondom de Amaliastraat
Vanaf 1952 stond het centrum aan de Amaliastraat 10 in Den Haag centraal in het werk van Morele Herbewapening in Nederland [8-1]. Een van de drijvende krachten achter dit kantoor en later centrum van MH was Wea Driessen-Jonkers. Zij en haar man Kees leerden MH kennen toen het nog Oxfordgroep heette, tijdens de grote Pinkstermanifestaties in 1937 in Utrecht. Beiden waren dol op toneel. Ze hadden elkaar ontmoet in een amateurtoneelgroep van de Remonstrantse Kerk in Rotterdam bij de opvoering van Ibsens Peer Gynt, hij was Peer en zij Anitra. Bij de KLM, waar Kees Driessen lange tijd hoofd ‘Bijzondere vluchten’ was, was hij ook actief in een amateurtoneelgroep. In die tijd werden er door MH veel toneelstukken en musicals opgevoerd en hij regisseerde een aantal daarvan, zoals Sing-Out Nederland. In de jaren zestig waren de Driessens de spil achter tal van excursies per chartervliegtuig naar toneelstukken van MH in het Westminster Theater in Londen. Wea Driessen werkte op ‘de Amaliastraat’ nauw samen met de in Antwerpen geboren Joos Dorgelo. Zij bracht veel Belgische humor en vrolijkheid in het kantoor. Haar eerste contact met Morele Herbewapening was in 1938, toen een team uit Nederland naar Antwerpen kwam. Na de oorlog werkte ze met MH in Noord-Frankrijk. Vanuit de overtuiging dat de industrie een groot aandeel had in de wederopbouw van Europa, waren de acties van MH gericht op betere verhoudingen tussen werknemers en werkgevers. In Noord-Frankrijk had je vooral textielindustrie. Joos Dorgelo herinnert zich een conferentie voor textielarbeiders in een sporthal, waar vierduizend mensen kwamen. Ze werkte daar samen met Maurice Mercier, algemeen secretaris van de Force Ouvrière, de socialistische vakbond. Na zijn bezoek aan Caux had hij de overtuiging gekregen dat er een antwoord moest komen op de klassenstrijd. In 1949 ging Joos Dorgelo met een groep uit de textielindustrie naar Caux. Het bijzondere was, vond zij, dat de arbeiders met de ‘patron’, de baas, als gelijken konden praten en zeggen wat ze op hun hart hadden. De acties hadden een meetbaar effect, mensen gingen eerlijker en beter werken en de productie ging omhoog. De nieuwe geest leidde in 1953 tot de eerste officiële textiel CAO met onder andere betere salarissen [8-2]. In 1953 bereikte Joos Dorgelo het verzoek uit Nederland om als secretaresse in de Amaliastraat te gaan werken. Ze werd de spil van het werk daar. Ze vond het heerlijk met mensen te werken en de vele vrijwilligers te begeleiden [8-3]. In 1985 beschreef Wea Driessen in vijftien getypte pagina’s de geschiedenis van drieëndertig jaar Amaliastraat 10 [8-4]. Het begon in 1952 op één verdieping, de parterre, met een gasstelletje in de garderobe om koffie en thee te zetten en soep te maken. In het souterrain was toen een kantoortje van de huishoudbeurs gevestigd. Na enkele jaren kwam het souterrain vrij en in 1963 kon het pand gekocht worden. Op de twee bovenverdiepingen waren toen nog een ander kantoor en een bedrijf gevestigd. Begin jaren zeventig kwam ook die ruimte vrij en werden er plannen gemaakt voor een ingrijpende verbouwing. Een grote rol hierbij speelde ir. D.J. (Johan) Adriaanse. Hij onderhield het contact met zowel de architect Piet Cuperus als de aannemer en zag toe op de dagelijkse gang van zaken bij de verbouwing. Hij en zijn vrouw Jacoba hadden voor de oorlog in Baarn de Oxfordgroep leren kennen. In de tijd dat ze in Schiedam woonden, waar Adriaanse directeur gemeentelijke technische bedrijven was, hadden zij tijdens de wederopbouw hun huis opengesteld zodat werkgevers en werknemers uit de havens en scheepswerven in Rotterdam en Schiedam daar gesprekken konden voeren.
Een bijenkorf van activiteiten
Op 13 oktober 1972 opende mr. F. J. F. M. van Thiel, voorzitter van de Tweede Kamer, het verbouwde centrum. De aankoop en verbouwing van dit pand werd mogelijk gemaakt door giften van honderden mensen. Vele dagbladen, waaronder Het Parool en de Haagsche Courant, besteedden aandacht aan de opening. NRC Handelsblad citeerde Dirk de Loor, voorzitter van de Nederlandse Stichting voor Morele Herbewapening, oud-Eerste-Kamerlid (PvdA) en oud-burgemeester van Delft: ‘Dit huis is een teken van hoop in een wereld die de wanhoop schijnt te voeden' [8-5]. Van Thiel moest trouwens deze openingshandeling, die hij als privé-persoon verrichtte, verantwoorden tijdens een televisie-uitzending van de NOS. In zijn antwoord verklaarde hij dat hij zich als staatsburger vrij voelde zich in te spannen voor zaken die in zijn ogen goede doelen nastreefden. Letterlijk zei hij: ‘Als ik een centrum van Morele Herbewapening open of als ik hier ga zitten voor een NOS-uitzending van ‘Interpellatie’, is dat voor mij precies hetzelfde in de zin dat ik als staatsburger geïnteresseerd ben in alle mogelijke zaken met een maatschappelijk, moreel of welk doel dan ook, dat ik een goed doel acht en dat ik op oprechte wijze nagestreefd acht, dat ik mij daarvoor zou willen inspannen en dat heb ik gelukkig zoveel mogelijk in mijn leven gedaan’ [8-6]. Het centrum Amaliastraat 10 was, zo blijkt uit de beschrijvingen van Wea Driessen, een bijenkorf van activiteiten. Met naam en toenaam wordt een indrukwekkend aantal mensen genoemd dat in de loop der jaren verantwoordelijk was voor uiteenlopende zaken als financiën, administratie, verzendingen, nieuwsbrieven, het organiseren van bijeenkomsten en ontvangsten, filmvoorstellingen, archieven, uitgave van boeken en brochures, het adressenbestand (er waren nog geen stickers en er was een team van dames met een mooi handschrift dat adressen schreef), het schoonmaken enz. Deze werkers, zo noemt Wea Driessen ze, waren allen onbezoldigd en hebben met grote trouw en toewijding hun beste krachten gegeven. Al deze activiteiten moesten, zo schreef ze, ‘gezien worden in samenhang met de werkelijke bestemming van het huis: contacten leggen met mensen en hen deelgenoot maken van de visie dat God een opdracht heeft voor ieder van ons persoonlijk en ook voor ons als groep’ [8-7]. Het blad dat iedere twee weken werd geschreven en uitgestuurd, heette Nieuwsdienst Morele Herbewapening. Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen werd deze uitgave in 1968 opgevolgd door Nieuw Wereld Nieuws, wat in 1997 een vervolg kreeg in Ander Nieuws. Twee mensen die werkten vanuit het centrum Amaliastraat 10 en van daaruit decennia lang het gezicht bepaald hebben van Morele Herbewapening in Nederland waren Peter Hintzen en Aad Burger. Zij hebben vanaf 1955 de redactie gevoerd van achtereenvolgens Nieuwsdienst Morele Herbewapening en Nieuw Wereld Nieuws. Zij hadden elkaar voor het eerst ontmoet in 1941 op een jongenskamp van de NCSV (Nederlands Christen Studenten Vereniging). Later, na de oorlog, studeerden ze allebei in Leiden. Daarna besloten beiden zich fulltime in te zetten voor Morele Herbewapening. Ruim vijftig jaar lang hebben Peter en Aad samengewerkt, tot aan de plotselinge dood van Peter Hintzen op 28 juni 1996. Het dagblad Trouw kopte toen terecht ‘Voorman Morele Herbewapening Nederland overleden’.
Gangmaker
Als 21-jarige atheïstisch student was Peter Hintzen door zijn vader 'meegetroggeld' naar het internationale conferentiecentrum van MH in Caux. Dit gebeurde na een botsing met zijn vader, die hem voor zelfzuchtig en oppervlakkig had uitgemaakt. Hintzen vond het heel normaal dat mensen zelfzuchtig waren, maar die tweede beschuldiging kwam hard aan voor een kritische en idealistische intellectueel! Hij begon zichzelf vragen te stellen. Daardoor stond hij open voor wat er in Caux gebeurde. Waarom zou hij niet met deze mensen samenwerken in plaats van in zijn eentje een kruistocht voor een betere wereld te ondernemen? In die tijd leefde men met de concrete dreiging van een derde wereldoorlog. De notie van absolute eerlijkheid sprak hem wel aan: nu kon hij eindelijk zijn ouwe heer zeggen wat hij van hem vond. Maar toen hij erbij stilstond, dacht hij: 'niet over hem, maar over jezelf moet je de waarheid vertellen!' Met schroom begon hij aan een eerlijk gesprek met zijn vader waarin hij dingen opbiechtte waarvan hij gehoopt had dat zijn vader er nooit achter zou komen. Tot zijn verrassing was zijn vader toen ook heel openhartig over zichzelf. De verhouding tussen deze autoritaire vader van acht kinderen en zijn rebelse zoon is daardoor voorgoed veranderd. Twaalf jaar bracht Hintzen hoofdzakelijk in het buitenland door: in het naoorlogse Duitsland, waar hij leerde zijn hart te openen voor het lijden dat de Duitsers hadden ondergaan, wat hem voorgoed tot bruggenbouwer tussen beide landen heeft gemaakt; in de Verenigde Staten en gedurende drie jaar in India en Pakistan. Daar deed hij de ervaring op dat hindoes en moslims geen enkele moeite hebben met een christen die zijn geloof in praktijk probeert te brengen. Momenten van ‘stille tijd’ waren een gezamenlijke bron van inspiratie. In 1962 had Hintzen de overtuiging naar Nederland terug te keren en in zijn eigen land te gaan werken. Hij wilde dit werk een Nederlands gezicht geven [8-8]. Hij begon geregeld artikelen te schrijven voor Elseviers weekblad, en ook voor andere bladen, over actuele onderwerpen en over wat zijns inziens de zwakke plekken van onze samenleving waren. Dat was een van de manieren waarop hij aan de weg timmerde. Na zijn huwelijk met Digna Philips in 1963 vestigden zij zich in het centrum Berkenlaan 1 te Wassenaar, waar ook hun beide zoons geboren werden. In 1975 verhuisden zij – ter wille van hun gezin – naar een huis in de buurt. In de loop der jaren is er door dagelijkse bezinning – een tijd lang las hij de bijbel in het Grieks - in Hintzen een diep geloof in God als liefhebbende vader gegroeid. In zijn laatste kerstboodschap aan vrienden schreef hij, dat hij tot de conclusie gekomen was dat wat het meeste telde in het leven, vriendschap was, trouw en de bereidheid te dienen. Zijn plotselinge overlijden aan een hartstilstand in juni 1996 was een grote schok. Hij had altijd uiterst gezond geleefd en schiep er een trots genoegen in elke dag met de fiets – weer of geen weer – naar kantoor te gaan. Alleen de laatste tijd had hij enige klachten, die hij toeschreef aan zijn inspanningen om zijn laatste manuscript Duitsland – bewogen hart van Europa op tijd naar de uitgever te krijgen [8-9]. Hij had zijn vriend eurocommissaris en voormalig minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek bereid gevonden het eerste exemplaar in ontvangst te nemen tijdens een presentatie begin oktober 1996 op het Instituut voor Buitenlandse Betrekkingen Clingendael. Deze presentatie is toch postuum doorgegaan, door Digna Hintzen met toespraken van Van den Broek en de Duitse professor dr. H. Lademacher, voor een volle zaal genodigden, onder wie vertegenwoordigers van de Duitse ambassade en het ministerie van BZ. De directeur van Clingendael, professor dr. A. van Staden, trad op als voorzitter [8-10]. Peter Hintzen had dus zijn kantoor in het centrum Amaliastraat 10 en was de gangmaker achter vele activiteiten daar, onder andere rondetafelgesprekken tussen politici, werkgevers en vakbonden. Zijn duizelingwekkende dadendrang was voor zijn collega’s soms moeilijk bij te houden. Door de columns die hij zesentwintig jaar lang in Nieuw Wereld Nieuws schreef en door zijn boeken en andere publicaties heeft hij het denken van velen beïnvloed. In 1986 werd hij ter gelegenheid van koninginnedag benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau, als – in de formulering van de Staatscourant – ‘hoofd van de Morele Herbewapening Nederland’. De onderscheiding werd verleend op voordracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanwege zijn veertig jaar lange werk voor MH, o.a. in Duitsland, India, Pakistan, Japan en Latijns-Amerika. Burgemeester Schoute van Wassenaar noemde hem een bruggenbouwer onder andere door de organisatie van industriële rondetafelconferenties in het Zwitserse Caux.
Getrouwd met Latijns-Amerika
In het centrum aan de Amaliastraat werd niet alleen het werk in Nederland georganiseerd. Er werd nauw samengewerkt met andere Europese landen, en er was ook zorg voor en om landen in andere continenten. Het ging daarbij altijd om persoonlijke contacten, vriendschappen die over de jaren opgebouwd werden. Een voorbeeld daarvan was de band die Peter en Digna Hintzen hadden met Colombia. Ze waren er als pas getrouwd stel geweest en vanaf 1972 brachten ze daar, en ook in andere Latijns-Amerikaanse landen, ongeveer ieder jaar enkele weken tot enkele maanden door. Peter Hintzen zei dat hij, toen hij met Digna Philips trouwde, spoedig merkte dat hij ook met Latijns-Amerika getrouwd was. Zij had voor haar huwelijk namelijk drie jaar in Argentinië gewerkt. Ieder jaar deden ze verslag in Nieuw Wereld Nieuws en brachten ze dat verre continent dichterbij. Na één zo’n bezoek aan Colombia begin 1993 schreven ze over hun belevenissen: ‘Zevenentwintig dagen, twee conferenties, acht spreekbeurten, eenendertig maal buitenshuis voor een maaltijd genodigd en dertig afzonderlijke afspraken…Bus in, bus uit. Telkens weer op stap langs straten met vervaarlijke valkuilen. Wat is hiervan het rendement? In de eerste plaats hebben we hen die ons hebben uitgenodigd gesterkt in hun geloof en bemoedigd. Een land zoals Colombia kun je niet met een magische staf goed toveren… Maar je kunt meegaan in een stroom van goddelijk bestier.’ Zo zagen ze dat. Ze voelden zich erheen geleid, geroepen, ongeacht of er zichtbare resultaten waren. Ze voelden zich voor altijd verbonden met de ‘fantastische mensen daar, die zich willen en durven inzetten' [8-11]. In 1993 ontving Peter Hintzen uit handen van de ambassadeur van Colombia in Nederland Alberto Villamizar de onderscheiding van commandeur in de Orde van Verdienste van de Republiek Colombia, onder andere voor de brugfunctie die hij had vervuld tussen de ambassade van Colombia en het Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn objectieve artikelen over dit land in diverse kranten. Maar de concrete aanleiding was zijn voorzitterschap tijdens een seminar in het Vredespaleis in 1990, waar drie Colombianen en hun Nederlandse vakgenoten op het gebied van justitie, de pers en commercie een inleiding hielden voor een zaal van belangstellenden. Het was op het hoogtepunt van het drugsgeweld in Colombia en beschuldigingen vlogen over en weer ('hoe durfden Europeanen iets te zeggen over geweld in een ander land, terwijl zij de meest bloedige oorlogen uit de geschiedenis hadden ontketend?!’). De manier waarop Hintzen met humor en liefde voor beide werelddelen de woelige baren wist te kalmeren, bezorgde hem de erkentelijkheid van de Colombianen [8-12]. In juni 2005 vertelde de Colombiaanse ambassadeur in Den Haag, dr. Guillermo Fernández de Soto, aan Digna Hintzen-Philips dat de Colombiaanse regering besloten had haar ook te onderscheiden en wel tot Groot-officier in de Orde van Nationale Verdienste ‘als erkenning voor uw werk en uw speciale genegenheid voor ons land, alsmede voor uw bijzondere persoonlijke kwaliteiten’. De onderscheiding wordt haar in september 2005 uitgereikt.
Sociaal-democraat
Tegenover het bureau van Peter Hintzen stond het bureau van Aad Burger. Hintzen was liberaal, Burger was en is sociaal-democraat. De vrienden en collega’s waren het lang niet altijd eens op politiek gebied, maar met die verschillende invalshoeken hielden ze elkaar wel in evenwicht. Na zijn studie rechten in Leiden ging ook Aad Burger fulltime met MH werken. Vanaf 1952 werkte hij enkele jaren in Afrika. Tijdens zijn verblijf in Nigeria kreeg hij polio. Hij zegt hier zelf over: ‘Tijdens de reis door Nigeria toen ik gezondheidsklachten kreeg, maar de goede diagnose nog niet was gesteld, werd ik een keer ’s nachts wakker en kreeg ik heel duidelijk de gedachte “het kan zijn dat je verlamd raakt”. Toen daarna de diagnose van polio kwam, had ik het gevoel dat God me gewaarschuwd had en me kracht gaf het te doorstaan. Volgens de dokter die me behandelde herstelde ik naar omstandigheden goed. Veel andere patiënten raken in de put en dat heeft volgens deze dokter een negatief effect op het herstel. We waren overtuigd dat God voor ieder mens een plan heeft. In je leven moet je proberen te ontdekken wat dat plan voor je is en dat volgen en dit wordt niet belemmerd door je gezondheid. Dit heeft me geholpen mijn handicap te accepteren en me niet uit het veld te laten slaan.’ Aad Burger komt uit een sociaal-democratisch nest met een christelijke achtergrond. In de jaren zestig gebeurde er iets wat hem deed besluiten actiever in de politiek te worden. Enkele mensen in de PvdA keerden zich toen tegen de ideeën van MH - of wat ze dachten dat die waren. Een Amsterdamse PvdA-afdeling diende een motie in voor een landelijk congres waarin het gedachtegoed van MH werd bekritiseerd en de partij gevraagd werd zich daartegen uit te spreken. Op voorstel van het partijbestuur werd de motie niet behandeld omdat de PvdA als traditie had geen standpunt ten aanzien van godsdienstige of geestelijke stromingen in te nemen. Maar het gevolg hiervan was wel dat sommigen van het team van MH die lid waren van de PvdA of er op stemden, besloten actiever in de partij te worden. Burger was een van hen. Hij zegt hierover: ‘We wilden nadenken hoe de ideeën van MH ook op het terrein van de politiek beter te verwoorden, niet alleen in de PvdA, maar ook in contacten met de christelijke partijen, de VVD enz. Ik vond het van belang voor de maatschappij dat het ideeëngoed van MH en praktisch toegepast christendom ook het socialisme en de sociaal-democratie zou helpen haar idealen beter te verwezenlijken. Ik vond dit overigens geen eenvoudige taak en ik wist ook niet goed hoe ik er mee moest beginnen. Ik ben er van uitgegaan dat ik de mensen en situaties die op mijn weg kwamen open tegemoet moest treden, vrienden kon maken en oplossingen kon helpen zoeken voor de problemen in de maatschappij en het resultaat over te laten.’ In die tijd schreef hij ook regelmatig bijdragen voor het blad Tijd en Taak, onafhankelijk blad voor evangelie en socialisme, uitgegeven door de Woodbrookers te Bentveld. In Utrecht heeft Aad Burger een aantal bestuurlijke functies in de PvdA vervuld. Vele jaren is hij ook namens het gewest Utrecht lid van de partijraad geweest en hij was vijftien jaar gemeenteraadslid voor de PvdA. Mede vanuit dit werk is hij actief betrokken geraakt bij Hope in the Cities, een van de internationale programma’s van Morele Herbewapening. In 1968 is Aad Burger getrouwd met Josiene, dochter van Dirk de Loor, toen burgemeester van Delft. Zij kwam ook uit een christelijk en sociaal-democratisch nest. Josiene had een aantal jaren fulltime met MH in het buitenland gewerkt, vaak als lid van een internationaal koor. Daarna was ze teruggekeerd in het onderwijs, laatstelijk als hoofd van een kleuterschool. Na hun huwelijk nam ze ontslag om met Aad samen te kunnen werken. Met de kennis die ze had door haar opleiding als kleuterleidster hielp ze Digna Hintzen om de opvang en begeleiding van kinderen in Caux zo professioneel mogelijk te maken. Het was een grote slag toen ze heel onverwachts in september 1997 overleed. Digna Hintzen zei op haar begrafenis: ‘Als je voor kleine kinderen zorgt moet je betrouwbaar zijn: ouders en kinderen moeten van je op aan kunnen. Dat was Josiene in hoge mate, trouw en betrouwbaar. Ze was een grote steun op ons kantoor aan de Amaliastraat. Haar dienende aanwezigheid bracht licht en vreugde’ [8-13]. Begin jaren tachtig waren Aad en Josiene een gespreksgroep begonnen met mensen uit Utrecht en omgeving. Ze wilden persoonlijke contacten leggen en bruggen bouwen tussen Nederlanders en migranten. Ze hadden het idee dat je langs de problemen in de wereld heenloopt als je alleen met autochtone Nederlanders spreekt. Aad Burger vertelt dat ze dan ook actief hun best gedaan hebben mensen met verschillende achtergronden bij deze gespreksgroep te betrekken. Ook na het overlijden van Josiene heeft Aad de gespreksgroep voortgezet [8-14]. Op 29 mei 2004 werd Aad Burger, bij bevordering, benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Burgemeester Brouwer-Korf van Utrecht zei bij de uitreiking van de onderscheiding o.a.: ‘Kijken naar de wereld. Kijken naar jezelf, daar de conclusies uit trekken en daarnaar handelen. U behoort tot het zeldzame soort mensen die dat nu al bijna een halve eeuw met grote overtuiging en consequentheid doet.’ Ze wees op Burgers betrokkenheid op ‘nationaal en internationaal niveau bij de Stichting Morele Herbewapening, die sinds 2001 Initiatives of Change heet.’
Huis met een hart voor de wereld
Na de verbouwing in 1972 werd het mogelijk het pand Amaliastraat 10 ook te bewonen. Dit is sindsdien onafgebroken gebeurd. Zowel zij die er woonden als zij die er werkten, maakten dat dit huis altijd meer was dan het centrum van MH in Nederland. Door de contacten met andere landen en werelddelen was het een huis met een hart voor de wereld. Eerder schreven we al over de betrokkenheid van Peter en Digna Hintzen met Latijns-Amerika. Anderen hadden contacten met Afrika of Azië. Dick en Agathe van Tetterode bijvoorbeeld, de eerste bewoners van de Amaliastraat na de verbouwing, hielden nauw contact met Indonesië. Van Tetterode, die opgeleid was tot arts, heeft zijn hele leven fulltime met MH gewerkt, waar hij vaak wel gebruik heeft kunnen maken van zijn opleiding. Na zijn tijd in het leger, werkte hij met vele anderen in Duitsland. Hij was erg onder de indruk van het boek Médecine de la personne van de Zwitserse arts Paul Tournier over de psychologische oorzaken van ziektes [8-15]. Van Tetterode hoopte hier meer over te leren door met mensen samen te werken in het kader van MH. Door zijn keuze heeft hij geen eigen praktijk kunnen opbouwen. Het bracht hem wel naar een aantal andere landen in de wereld, doordat hij geregeld gevraagd werd als arts mee te reizen met internationale gezelschappen die landen in Europa, Azië en Afrika bezochten om door middel van toneelstukken het gedachtegoed van MH uit te dragen. Reeds vanaf de middelbare school wilde hij eigenlijk als zendingsarts in Indonesië gaan werken, maar de verwikkelingen daar vlak voor en na de soevereiniteitsoverdracht maakten dat onmogelijk. In 1970 kreeg hij alsnog de kans Indonesië te bezoeken. Als medisch begeleider reisde hij samen met zijn vrouw mee met de Europese show Anything to Declare in Azië. Tussen de bezoeken aan Maleisië en Australië door brachten ze een bezoek van drie weken aan Indonesië. Dit was het begin van een langdurige relatie met dat land. Tussen 1970 en 1998 brachten zij er een zevental bezoeken, variërend van drie tot acht maanden. Mensen die zich wilden inzetten voor de gedachten van MH probeerden ze te steunen en bemoedigen. Er konden geen openlijke activiteiten plaatsvinden, omdat Soekarno, die bevreesd was voor buitenlandse invloed en vrijheid en democratie geen kans gaf, een verbod op MH had uitgevaardigd. Soeharto liet deze ban in stand en het is niet duidelijk of de ban later is opgeheven. Maar desalniettemin hebben de Van Tetterodes er vele vrienden, met wie ze tot vandaag toe contact houden. Tussen die reizen door woonden ze van 1972 tot 1976 in het centrum Amaliastraat 10 [8-16]. In 1976 woonden Jan en Anneke van Nouhuys [8-17] voor een jaar op de Amaliastraat 10 en in 1977 namen mijn echtgenoot en ik er onze intrek. Onze drie kinderen zijn er geboren en opgegroeid. Het kon dus niet anders of ze kwamen andere mensen tegen die er werkten of er voor kortere of langere tijd logeerden, vaak ook uit andere landen en werelddelen. Over het algemeen hebben ze het als een pluspunt ervaren, een verrijking zeggen ze, dat de wereld bij ons over de vloer kwam en vaak het gespreksonderwerp aan tafel was. Onze dochter zei eens, nadat we een vrouw uit Sri Lanka op bezoek hadden gehad, die zich met het vredesproces in haar land bezig hield, dat ze van de avond met haar meer geleerd had dan van heel wat lessen op school. Lotty Wolvekamp, de dochter van Bert en Biny Wolvekamp, woonde er van 1990 tot 2000. Toen Lotty geboren werd, werkte haar vader niet meer fulltime. Maar haar ouders waren nog wel betrokken bij MH en ze herinnert zich de vele filmvertoningen bij haar thuis in Roosendaal. Op 13-jarige leeftijd deed ze al mee met Sing-Out Nederland en een jaar later met de Hollandse Kermis. De dood van haar broer Peter toen ze veertien was, maakte diepe indruk op haar. De manier waarop hij met zijn ziekte was omgegaan, had haar belangstelling voor MH vergroot. Op verschillende momenten in haar leven heeft ze een roepstem gehoord, die zo duidelijk was dat ze dacht dat er iemand achter haar stond. Die roepstem vertelde haar om God te dienen en later om een opleiding tot internationaal secretaresse te doen. Op een onafhankelijke manier heeft ze binnen het werk van MH altijd haar overtuiging kunnen volgen. Die bracht haar onder andere naar Argentinië, waar ze de omwenteling van dictatuur naar democratie meemaakte. Ze is hervormd opgevoed en in 1990 overgegaan tot het rooms-katholieke geloof. Ze beschouwt deze kerk als haar geestelijk thuis, dat ze nodig heeft om haar werk goed te kunnen doen. Vanuit het kantoor op de Amaliastraat hield en houdt ze zich vooral bezig met de internationale organisatie van MH.
Jongeren in actie
Om de jongerenactiviteiten op meer regelmatige basis te organiseren begonnen mijn echtgenoot en ik in 1978 op de Amaliastraat openhuis avonden te organiseren. Deze vonden om de veertien dagen op zaterdagavond plaats, later elke maand. Ze gingen over onderwerpen als relaties, vrede, vrijheid en keuzes maken. Soms ook over de actualiteit, zoals na de staatsgreep in Suriname [8-18]. Af en toe werden de jongerenbijeenkomsten bij de deelnemers die in verschillende plaatsen woonden en/of studeerden gehouden. Er was een hechte groep jongeren die behoefte had zo nu en dan wat langer bij elkaar te zijn. In 1979 bijvoorbeeld vond, na vijftien jongerenavonden in het voorgaande seizoen, een Pinksterkamp plaats op een natuurkampeerterrein in Zelhem in de Achterhoek. Er waren twee besprekingen per dag en voor de rest was er tijd voor wandelen, sporten, muziek¸ van het buiten zijn genieten, en natuurlijk moest er ook eten klaargemaakt worden. Het was in de tijd van de energiecrisis en de vraag wel of geen kernenergie was actueel. Ook in het Pinksterkamp werd daarover heftig gediscussieerd [8-19]. Als je de uitnodigingen voor de openhuis avonden en het pinksterkamp bekijkt, valt op dat ze allemaal verluchtigd waren met geestige illustraties. Die waren gemaakt door Marjan Klaasen, in die tijd psychologie studente in Utrecht. Marjan was via een vriendje geïnteresseerd geraakt in MH en kwam in 1974 voor het eerst in Caux. Ze vond het fantastisch hoe mensen daar met elkaar omgingen. Die zomer in Caux bleek vrij ingrijpend. Ze was al aangenomen op de Kunstacademie in Den Haag (na een moeilijk toelatingsexamen) en had er al een kamer. In Caux begon ze te twijfelen over het doel en de zin van kunst, mede doordat er de sfeer heerste dat kunst moest dienen om mensen te veranderen en niet louter om mensen esthetisch genoegen te verschaffen. Nu is ze ervan overtuigd dat kunstenaarsschap niet gerechtvaardigd hoeft te worden. Maar toen sloeg de onzekerheid toe en besloot ze een tussenjaar te nemen om er nog eens goed over na te denken. Dat jaar werd twee jaar, die ze voornamelijk in Tirley Garth, het conferentiecentrum van MH in Engeland, doorbracht. Ze hielp mee met de organisatie van de conferenties, werkte in de keuken en paste op kinderen. Het werk vond ze spannend, maar toch kijkt ze met gemengde gevoelens terug op die twee jaar. Ze bleef het idee hebben dat ze niet goed genoeg was, dat ze meer moest veranderen. Het idee van de kunstacademie had ze inmiddels laten varen en ze besloot psychologie te gaan studeren. Tijdens de vier jaar studie in Utrecht raakte ze langzamerhand verwijderd van MH. Ze zegt daar nu over: ‘Morele maatstaven vond ik wel goed, maar de verplichting erop uit te trekken om mensen te veranderen, wilde ik niet meer. Ik ontmoette zoveel mensen die oprecht waren, die hoefde ik niet te veranderen. Ik ben niet beter dan zij. Toch heb ik er lang een schuldgevoel over gehad. Ik heb een roeping gehad, maar ik ben niet de hele weg gegaan.’ Achteraf denkt ze dat ze zich wellicht teveel wilde aanpassen aan de mores in Tirley Garth en niet genoeg zichzelf is gebleven. ‘Ik ben net een kameleon, dat ik zo lang in iets mee kan gaan.’ Na haar huwelijk in 1980 vertrok ze voor vier jaar ontwikkelingswerk in Peru. Daar had ze plezier van de eigenschap zich makkelijk te kunnen aanpassen [8-20]. De jongerenactiviteiten gingen door. In 1980 was er weer een Pinksterkamp, mede als voorbereiding op een zomerconferentie voor jongeren te Caux met het thema: ‘De toekomst – onze verantwoordelijkheid’. Omdat het Pinksteren was, werd de vraag besproken wat de Heilige Geest betekent. Een van de jongeren merkte op: ‘Met de maatstaven van eerlijkheid, reinheid, onzelfzuchtigheid en liefde en je geweten kun je logisch nadenken over wat je moet doen. De Heilige Geest betekent voor mij dat God me op de schouders tikt en ik krijg gedachten die niet van mezelf zijn. Door de Heilige Geest maakt God mij iets meteen duidelijk wat een psychiater er misschien na twintig gesprekken uit had gekregen.’ Een ander concludeerde: ‘Als we niet doen wat we eigenlijk weten dat we zouden moeten doen, dan onthouden we andere mensen en onszelf iets, en dat is een hele verantwoordelijkheid.’ Een bezinningsweekend voor jongeren in februari 1981 ging over de vraag wie Jezus Christus is/was. Als begeleider voor de gesprekken was pater Ben Bot uitgenodigd, die actief meewerkte in het team van MH. Als Jezuïet zorgde hij voor de nodige verdieping. Wie was die Jezus, wiens geboorte door een groot deel van de wereld als het keerpunt in de jaartelling aangehouden wordt. ‘Hij is mijn voorbeeld’, zei pater Bot, ‘en hij helpt me ook zijn voorbeeld te volgen.’ Tijdens de Paasdagen van 1984 was er een internationale jongerenconferentie in het conferentiecentrum Woudschoten in Zeist, met als onderwerp: ‘Waarvan wil ik vrij zijn en waartoe?’. Er waren honderdvijftig jongeren uit achttien landen. De conferentie was voorbereid door groepen uit Frankrijk, Engeland, Zwitserland, Scandinavië en natuurlijk Nederland. Een groep Scandinaviërs voerde een wervelende revue op waarin ze de draak staken met het langs elkaar heen leven en de egocentriciteit en opriepen te leven, te hopen en te werken…voor een nieuwe wereld [8-21]. De conferentie stond in het teken van Pasen, het feest dat staat voor een nieuw begin. Een hoogtepunt was de paasviering met ds. Jaap Windig en pater Ben Bot, waar in vier talen gezongen werd. Een ander hoogtepunt was de opvoering van het toneelstuk ‘Everywoman’ van de Engelsman Hugh Williams door studenten aan de lerarenopleiding te Delft. Hugh Williams was verbonden met het Westminster Theater in Londen en heeft vele toneelstukken voor MH geschreven. Eerder was het stuk opgevoerd in het Waagtheater in Delft en in de Engelse kerk in Den Haag. Everywoman gaat over een succesvolle zakenvrouw die moet kiezen tussen macht en integriteit, en die na confrontatie met de dood een nieuw mens wordt. Het initiatief voor de opvoering was genomen door Annemiek Windig, die studeerde aan de lerarenopleiding en zelf de hoofdrol speelde. De regisseur was Michael Pugh, haar leraar Engels. Annemiek, de dochter van Jaap en Rinske Windig-de Boer, was opgegroeid met de ideeën van MH. Maar het werd echt iets van haarzelf toen ze in 1978 met haar nichtje Johanna de Boer een jongerenconferentie in Tirley Garth meemaakte. Dat was een heel goede conferentie, vertellen ze beiden. Veel plezier en muziek, en heel veel jongeren. Allebei hebben ze daar besloten hun leven aan God te geven. Annemiek: ‘Het ging over relaties en wie of wat er tussen jou en God stond. Toen ik besloot mijn leven aan God te geven, voelde het eerst aan als een grote leegte. Het was pijnlijk, alsof mijn hart uit mijn lijf werd gerukt. Maar die leegte betekende ook ruimte voor iets nieuws, een opgeruimd, opgelucht gevoel. En die leegte vulde zich ongemerkt op met iets nieuws.’ ‘Dit is een keuze die de rest van mijn leven gekleurd heeft’, zegt Johanna. ‘Ik denk dat als ik die keuze niet gemaakt had, ik een heleboel minder plezier in het leven zou hebben gehad. En ook een heleboel bijzondere ervaringen minder. En ik zou niet zijn waar ik nu ben (in Frankrijk, met een Franse man, vier kinderen en aan het lesgeven in Engels en Nederlands). Het is niet altijd makkelijk, maar dat vakje had ik ook niet aangevinkt’ [8-22].
Commune avant la lettre
Al die jaren was, naast het centrum Amaliastraat 10, ook het huis in Wassenaar aan de Berkenlaan, een integraal onderdeel van de activiteiten van MH in Nederland. In hoofdstuk 5 schreef ik dat Charlotte (Lotty) van Beuningen dit huis speciaal met dit doel gekocht had. In 1955 besloot zij het huis te schenken aan de Nederlandse Stichting van MH - vanaf dat moment betaalde zij huur voor de twee kamers die zij bewoonde, wanneer zij tenminste niet op reis was! Het huishouden op ‘de Berkenlaan’ was een bont gezelschap. Je zou het een commune avant la lettre kunnen noemen. Zo’n tien personen, vaak een echtpaar, soms met kinderen, soms ook buitenlanders, van alle mogelijke verschillende achtergronden, leefden er samen als één familie. ‘Eten jullie dan ook samen?’ was vaak de verbaasde vraag van buitenstaanders aan de leden van deze leefgemeenschap. Het antwoord was ‘ja’; er werd gezamenlijk gekookt en afgewassen. Natuurlijk was het niet altijd makkelijk. Alleen dankzij het eerlijk uitspreken van onderlinge kritiek en door in een tijd van stilte het gezamenlijk doel weer duidelijk voor ogen te krijgen, kon het een vruchtbare leefgemeenschap zijn waar gelukkig ook veel gelachen werd. Er werden regelmatig diners en recepties gegeven, vaak met Nederlandse sprekers of rondom buitenlandse bezoekers, van Braziliaanse havenarbeiders tot leidende figuren, zowel zwart als blank uit Zuid-Afrika. Een van die bezoekers was wel heel opmerkelijk: een Boeddhistische abt uit Thailand, die bij zonsopgang zijn ontbijt kreeg en om half twaalf zijn middagmaal, om dan de rest van de dag te vasten. Toen in 1975 bleek dat er een dringende renovatie nodig was, was Lotty van Beuningen zelf voorstander van het plan het oude, onderhoudsbehoeftige huis te vervangen door een nieuw te bouwen moderne woning op een gedeelte van de grote tuin. Deze nieuwbouw kon bekostigd worden door de rest van de grond te verkopen. Zij heeft wel het begin maar niet meer de voltooiing meegemaakt. In 1976 is zij overleden, 95 jaar oud. Zij wordt door velen met groot respect en waardering herdacht. In 1977 werd het nieuwe huis geopend en ingewijd door dr. A. Simonis, toen nog bisschop van Rotterdam. Het was nog steeds zeer geschikt voor ontvangsten en kleinere conferenties, bijvoorbeeld voor jongeren of gezinnen. Tussen de bedrijven door kon er dan lekker worden uitgewaaid in de duinen of op het strand. Een voorbeeld was de gezinsdag op 1 juni 1980 waar ruim honderd ouders en kinderen uit Nederland en België aan deelnamen [8-23]. Peter Hintzen organiseerde op de Berkenlaan in de jaren tachtig vijf rondetafelgesprekken op hoog niveau. Daar werden onderwerpen besproken zoals in 1989 de verhouding Noord-Zuid met betrekking tot handel en economische ontwikkeling en de noodzaak van wederzijds respect en ethische maatstaven. Bij het rondetafelgesprek over de verhouding tussen Europa en de Verenigde Staten op 3 november 1986 voerde mr. Hans van den Broek, toen minister van Buitenlandse Zaken, het woord. Een jaar eerder leidde de toenmalige Amerikaanse ambassadeur Paul Bremer III (die in 2003/4 de hoogste vertegenwoordiger van de VS in Irak zou worden) het gesprek in over de waarden die Amerika en Europa verbinden. Ook de Duitse ambassadeur Otto von der Gablentz en Edward Cassidy, de pauselijke nuntius, waren sprekers bij deze gelegenheden. Deze laatste hield een inleiding over de informele diplomatie, de zogenaamde ‘track-two diplomacy’ [8-24]. Het is niet mogelijk over de Berkenlaan 1 te schrijven zonder Tjits Hoekstra te noemen. Deze verpleegkundige uit Groningen heeft er vanaf het begin gewoond en was de steun en toeverlaat van Charlotte van Beuningen. Tjits Hoekstra was in 1948 toen ze in het ziekenhuis in Groningen werkte via haar predikant in aanraking gekomen met MH. Zij zat in een gesprekskring, die hij leidde, over het zoeken naar de leiding van God in je leven. Later toen ze in het diaconessenhuis in Eindhoven werkte, leerde ze meer over Morele Herbewapening. Met name het idee dat God een plan voor je leven en voor de wereld heeft, sprak haar aan. Als verpleegkundige zag ze het als haar roeping om mensen te helpen genezen. Ook toen ze in 1956 fulltime met MH ging werken, bleef ze deze roeping trouw, al ging het toen meer om de genezing van andersoortige wonden, die mensen in het leven oplopen, door teleurstelling, haat en bitterheid. Omdat het op den duur zowel financieel als anderszins bezwaarlijk bleek er twee centra op na te houden, werd in 1991 besloten de Berkenlaan te verkopen. Tot de verkoop van het huis aan de Berkenlaan was Tjits Hoekstra, eerst samen met Lotty van Beuningen en na haar overlijden met wisselende medebewoners, het hart van dit huis [8-25].
Samen vanwege de nood in de wereld
In en vanuit de centra aan de Amaliastraat en de Berkenlaan werden tal van activiteiten ontplooid. Meestal waren die gericht op speciale doelgroepen, zoals de industrie, gezinnen, jongeren, vrouwen. Begin jaren tachtig groeide het idee om iets met elkaar te organiseren waar iedereen welkom was. Er waren immers altijd mensen die niet bij een van de doelgroepen hoorden en dus buiten de boot vielen. Maar de belangrijkste reden om samen iets te ondernemen was de nood in de wereld. In een notitie van mijzelf van 1981 lees ik de motivatie hiervoor. ‘We leven in een angstaanjagende wereld. Het meest angstaanjagend is de dreiging van een kernoorlog. Maar ook dat we onze vrijheid verliezen. Onze wereld wordt ontwricht door terreur, dictaturen, armoede, onrechtvaardigheid. De stroom vluchtelingen is niet afgenomen ook al heeft het de aandacht van de wereld niet meer zo. Bijna anderhalf keer de bevolking van Nederland is ontheemd. En Nederland is van top tot teen verdeeld, dat wisten we ook zonder verkiezingsstrijd wel…’ Dit besef leidde tot een aantal nationale conferenties om te beginnen in maart van dat jaar in het conferentiecentrum Woudschoten in Zeist. ‘Hoop in een verbijsterde wereld – door luisteren komt een antwoord’ was het thema. Het verslag van deze conferentie begint met een zin die nu geschreven had kunnen zijn ‘We leven in een verbijsterende, angstaanjagende wereld.’ Het vervolg: ‘In de vredige, bosrijke omgeving van het conferentieoord Woudschoten waren de honderdzestig deelnemers zich van dat feit terdege bewust. Toch was er hoop gebaseerd op het feit dat we kunnen luisteren, kunnen leren, kunnen veranderen.’ De verdeeldheid in Nederland sloeg kennelijk ook op de arbeidsverhoudingen, gezien het feit dat er tijdens deze conferentie een forum was over vruchtbaar overleg in de industrie [8-26]. Verder waren de jongeren actief en waren er gezinnen met kinderen. Aan de Woudschoten conferentie het jaar daarop, thema ‘Hoe rusten we ons toe voor de wereld van morgen’, deed een groep jongeren mee die de cursus ‘Tien maanden in een wereldperspectief’ volgden. Een aantal jaren, van 1979 tot 1982, konden jongeren tien maanden lang meewerken met MH in Europa en zo zowel de theorie als de praktijk van dit werk leren kennen [8-27]. Dit tien maanden programma werd mede geleid door Christa Meijer, die na haar verpleegstersopleiding, fulltime met MH ging werken. Zij had ook een ‘Tirley ervaring’ gehad. Voor haar verpleegstersopleiding had ze een jaar in het conferentiecentrum in Engeland gewerkt. Ze heeft daar een fijne tijd gehad, maar de overgang van de wereld in Tirley Garth naar die van de verpleging vond ze heel moeilijk. ‘Eigenlijk’, zegt ze nu, ‘ stond de Tirley gemeenschap erg ver van de werkelijkheid, bijvoorbeeld hoe jongens en meisjes met elkaar omgingen. We zaten aan verschillende tafels te eten! Ik had geleerd in Tirley stille tijd te houden en ik heb geprobeerd dat vol te houden in de verpleging, maar ik vond het moeilijk me staande te houden. Iedereen droeg minirokken en ik een lange rok. In het tienmaanden programma probeerden we net als in Tirley als gemeenschap de nieuwe wereld gestalte te geven. Maar vooral in Tirley was er soms iets wat je een positieve dictatuur zou kunnen noemen, namelijk veel druk. Je was niet echt vrij om kritiek te uiten.’ Toch vindt ze dat ze in die periode veel geleerd heeft waar ze nu wat aan heeft. Bijvoorbeeld dat je niet alleen rekening houdt met je eigen kleine programma, maar ook met dat van anderen. Van het leven in een gemeenschap heeft ze geleerd kritiek te accepteren en ook anderen, als dat nodig is een spiegel voor te houden. Ze heeft geleerd verantwoordelijkheid te nemen voor dingen buiten het gezin en als iets niet goed gaat te proberen er iets aan te doen. En de moed te hebben een afwijkende mening te uiten [8-28]. In 1987 was het vijftig jaar geleden dat honderdduizend mensen met Pinksteren in de groentehallen in Utrecht bijeenkwamen voor de actie ‘Nieuw Nederland loopt van stapel’. De herdenking, die de titel ‘Vijftig jaar bruggen bouwen’ kreeg had een bescheidener omvang. ‘Honderdduizend konden we niet op de been brengen. Dat was iets van de dertiger jaren.’ schreef Digna Hintzen in Nieuw Wereld Nieuws. Maar toch was het belangrijk een gebeurtenis die voor talloze mensen een koersverandering in hun leven heeft betekend, te herdenken. De pers dacht er kennelijk ook zo over. Veel dagbladen schonken aandacht aan deze gelegenheid. Naast de bijeenkomst, workshops, videovoorstellingen en een receptie was er in het Jaarbeurscongrescentrum een tentoonstelling over Utrecht-1937. De buitenlandse gasten werden samen met enkele Nederlanders ontvangen door de commissaris van de koningin jhr. drs. P.A.C. Beelaerts van Blokland [8-29].
Oecumenisch karakter
Als je de evenementen van de jaren tachtig bekijkt en door de tweewekelijkse Nieuw Wereld Nieuwsen bladert, valt het op dat dit nog voor de tijd was dat MH intensief dialoog zocht met niet-christelijke godsdiensten en levensbeschouwingen. Af en toe was er een bijdrage over de islam van een abonnee uit Indonesië, maar verder was het referentiekader christelijk, hoewel niet kerkelijk. Pater Bot, die al eerder genoemd is, werkte nauw samen met de hervormde predikant Jaap Windig. Vanaf 1986 verzorgden zij om en om de rubriek ‘Voedsel voor de stille tijd’ in NWN. Bij de eerste aflevering legde pater Bot nog eens uit, waarom het houden van een ‘stille tijd’ nodig is voor de geestelijke gezondheid. ‘Stille tijd is eigenlijk een geestelijke maaltijd, een laven aan de eeuwige bron. Niet alleen bidden, maar ook luisteren. Niet alleen grote waarheden in je opnemen, maar ook nadenken hoe die in je allerdagelijkse leven toe te passen. Niet alleen inzicht krijgen in wat te doen, maar ook de kracht ervoor ontvangen' [8-30]. Vaak naar aanleiding van bijbelteksten gaan pater Bot en dominee Windig in de rubriek bijvoorbeeld in op de betekenis van stille tijd, morele maatstaven en bidden. Vanaf begin 1988 neemt Bas Woltjer als lid van de redactie deze rubriek over. Hij zette dit voort tot aan het einde van Nieuw Wereld Nieuws in 1996. Op de hierboven genoemde nationale conferentie in het conferentieoord Woudschoten in 1981 hield pater Bot een openingstoespraak over ‘luisteren’. Hij noemde tal van grote voorbeelden van mensen die een innerlijke antenne hadden, zoals Mozes, Boeddha, Mohammed, Jezus, Paulus, en dichter bij onze tijd mannen en vrouwen, een indrukwekkende reeks van luisteraars die de diepste signalen van het menselijk hart wisten op te vangen en zo verantwoordelijke leiders waren voor de mensheid. Om dit luisteren te beoefenen hoef je niet gelovig te zijn. Ieder mens is daartoe geroepen, aldus pater Bot. Terwijl de Oxfordgroep oorspronkelijk in protestantse bodem wortel had geschoten, kreeg Morele Herbewapening dus steeds meer een oecumenisch karakter. Om te beginnen bestond er in de katholieke kerk wel een zekere huiver dat door het houden van stille tijd mensen teveel op hun eigen geweten zouden afgaan, zonder tussenkomst van de kerk in de persoon van de priester. In België, waar het Nederlandse team veel contacten had, hebben de mensen die zich inzetten voor Morele Herbewapening veel last gehad van het boekje van kardinaal Suenens 'Wat moeten we denken van Morele Herbewapening?' [8-31]. Twee van hen, de Vlaming Lou Reymen, in die tijd administrateur op een middelbare school in Hasselt en de Waal Fernand Maton, toen landmeter in Namen, hebben naar aanleiding daarvan op 11 februari 1976 een onderhoud gehad met kardinaal Suenens. De twee vertelden de kardinaal wat de kennismaking met Morele Herbewapening voor hen betekende en hoe dit hen sterkte in hun katholieke geloof. Ze spraken hun overtuiging uit dat Morele Herbewapening een brug kon zijn die de toenadering tussen Walen en Vlamingen mogelijk kon maken. De twee vrienden Reymen en Maton waren zelf een voorbeeld van die toenadering. Er werd ook van gedachten gewisseld over de uitdrukking ‘Gods leiding’. De kardinaal was zelf in Caux geweest en vond dat daar te pas en te onpas een beroep gedaan werd op Gods inspiratie. Zijn kritiek, die hij verwoord heeft in zijn boekje, kwam erop neer dat Morele Herbewapening zich wel op godsdienstig terrein beweegt, maar in feite een te algemene visie heeft die, aldus de kardinaal: ‘wij niet kunnen beamen vanuit katholiek standpunt. Het volstaat immers niet voor ons aan een ieder te zeggen “Wees betere christen of betere mohammedaan” om te beantwoorden aan de zending die Christus gaf aan de zijnen: “breng mijn boodschap aan allen” [8-32]. Ondanks deze reserves heeft het werk van MH met name in Hasselt een aantal hoogtepunten gekend. In 1975 bracht een zestigtal leden van de musical Song of Asia een succesvol bezoek aan Hasselt. Er vonden gespreksavonden plaats in een grote katholieke middelbare school in Hasselt op initiatief van de directrice zuster Marie-Christine. Er was in deze periode veel contact tussen Den Haag en Hasselt. Vanuit Hasselt kwamen verschillende keren groepen naar het centrum van MH in Den Haag, een keer kwam een bus met vijftig leerlingen van de school van zuster Marie-Christine. Omgekeerd ging er meerdere keren een groep uit Nederland naar Hasselt, bijvoorbeeld om in deze school klassen toe te spreken over MH. In dezelfde school organiseerde het Belgische team in oktober 1977 een conferentie met meer dan zestig deelnemers, ook uit Nederland en Frankrijk. De verdeeldheid tussen Walen en Vlamingen was een van de onderwerpen. Nog voordat hierover een woord gevallen was, gaven de Vlaming Lou Reymen en de Waal Fernand Maton een demonstratie van eenheid door samen de conferentie te openen. Reymen draaide de nationale spreuk van België ‘Eenheid maakt macht’ om en zei: ‘Waar halen we de kracht vandaan om eenheid te vinden?’. En Maton zei: ‘Voordat ik Morele Herbewapening ontmoet had, wilde en durfde ik geen Nederlands te spreken. Het geeft je een gevoel van meer te zijn als een ander jouw taal spreekt. Het was het eerste punt van verandering voor mij om Nederlands te spreken. Ik vind het een mooie taal en ik spreek het graag. Ik ben er cultureel rijker op geworden.’ Overigens kwamen de deken en de hulpbisschop van Hasselt naar een filmvoorstelling die onderdeel was van deze conferentie [8-33]. In Nederland waren de katholieke autoriteiten minder kritisch. De karmeliet pater dr. A. van der Wey was ervan overtuigd dat de ontmoeting met MH ook voor katholieken heilzaam kon zijn en heeft dat in artikelen en toespraken uitgedragen [8-34]. Langzamerhand groeide in de katholieke wereld de overtuiging dat de ontmoeting met MH mensen niet van het eigen geloof afbracht, maar er juist dichter bij. Die toenadering blijkt niet alleen uit de inzet van pater Bot, maar ook uit het feit dat dr. Simonis, toen hij nog bisschop was van Rotterdam, zowel de opening van het centrum in Wassenaar verrichtte als ook een nationale conferentie in Zeist toesprak. Ook zijn opvolger in Rotterdam, bisschop Bär, sprak een conferentie van MH toe in Bunnik [8-35]. De verbeterde verstandhouding bleek ook uit een gezamenlijk project in 1982 van de Algemene Kristelijke Kunstenaarsvereniging (AKKV), de Franciscaanse Samenwerking en Morele Herbewapening. Het was de uitvoering van de éénmansshow ‘Un soleil en pleine nuit’ over het leven van Franciscus van Assisi. Deze MH-productie die geschreven is door de Engelsman Hugh Williams en gespeeld werd door de Franse mimeartiest Michel Orphelin, laat zien hoe een hedendaagse Franciscus reageert op de uitdagingen van onze tijd. De uitvoeringen in Den Bosch en Nijmegen werden goed bezocht. In Nijmegen kwamen nogal wat Fransiscaanse religieuzen en in Den Bosch bevonden zich de commissaris van de koningin J.D. van der Harten en bisschop Bluyssen van Den Bosch onder het publiek. Lotty Wolvekamp, die namens MH bij de organisatie betrokken was, bewaart goede herinneringen aan de samenwerking met de AKKV en de Franciscanen [8-36]. De positieve houding van de eerder genoemde nuntius in Den Haag, kort daarna benoemd tot kardinaal, Edward Cassidy, en van kardinaal Franz König, aartsbisschop van Wenen hebben ook bijgedragen tot een beter begrip over en weer. Sinds 2000 werkt MH samen met de katholieke lekenbeweging San Egidio. De oprichter van San Egidio, Andrea Riccardi, sprak in 2004 tijdens de zomerconferentie in Caux een van de zogeheten Caux-lezingen uit. Dit hoofdstuk begonnen we met de Amaliastraat. Wea Driessen hoopte altijd dat er een vervolg geschreven zou worden op 33 jaar Amaliastraat 10. Uit dit en de volgende hoofdstukken blijkt hoezeer de Amaliastraat 10 het brandpunt van de activiteiten bleef. Dit centrum van MH is inmiddels de vijftig gepasseerd. Het vervolg wordt nog dagelijks geschreven.
Noten
[8-1] In de oorlog was er geen kantoor of huis van waaruit het werk van MH georganiseerd werd. Omdat daar na de oorlog weer behoefte aan was, boden de Amsterdamse zakenman Ton Dake en zijn vrouw Lena hun zomerhuis in Blaricum aan Bert en Biny Wolvekamp aan om er te wonen en als kantoor te gebruiken. De familie Wolvekamp woonde er van 1947 tot en met 1950. Biny vertelt dat ze er veel gasten ontvangen hebben en dat Heleen Dake, dochter van Ton en Lena, regelmatig kwam om te helpen.
[8-2] Een ander meetbaar effect: Dankzij ontmoetingen en afspraken binnen de jute-industrie werd in 1965 via de FAO een wereldverdrag gesloten over prijsstabilisatie van jute. Tijdens moeizame onderhandelingen, waarbij veel wantrouwen overwonnen moest worden, werd uiteindelijk het prijsvoorstel van de Pakistaanse gedelegeerde aanvaard dankzij bemiddeling van Robert Carmichael, destijds voorzitter van de beroepsorganisatie van de Franse en Europese jute-industrie en nauw betrokken bij Morele Herbewapening. Robert Carmichael, par lui-même, uitgave Les Editions de Caux, 1975.
[8-3] Interview met Bas en Joos Woltjer-Dorgelo op 11 juni 2004.
[8-4] Het begon met het echtpaar Rokker dat na een verblijf in Caux in 1951 vond dat er in Den Haag een kantoor van MH moest komen. De heer Rokker nam het initiatief om de parterre verdieping aan de Amaliastraat 10 voor dit doel te huren. Wea Driessen, 33 jaar Amaliastraat 10, Den Haag, december 1985.
[8-5] NWN, 1972, nummer 22.
[8-6] Wea Driessen, 33 jaar Amaliastraat 10. Den Haag, december 1985.
[8-7] Idem. In een hoofdstuk getiteld ‘Werk en werkers’ probeert Wea Driessen een zo volledig mogelijk beeld te geven van wie er allemaal hun beste vrijwillige krachten gaven in die 33 jaar. Voor het financieel beleid en de administratie daarvan waren dat: Albert de Brauw (die ook de eerste voorzitter van de stichting, opgericht in 1948, was), Aad Stoop, Johan van der Veen en Sophie de Bordes. Zij hielden ook de kasboeken bij, werk dat later werd overgenomen door Paul Flemming, Hens Burger sr, Trudes Voorhoeve, Jan in’t Veld en Wiep van der Zee. Aan de algemene administratie werkten behalve Wea Driessen zelf in verschillende periodes mee: Lisa Warmenhoven, Elly Roetemeijer, Henriëtte Lohman, Bas Woltjer, Toos Siraa, Nella de Kiefte, Claar Naudin ten Cate, Annie in ’t Veld, Coby Bijl, Maggie Jeltes, Aad Steinfort. Voor de abonnementenadministratie werd Wea Driessen geholpen door Willemien Boissevain, die het later van haar overnam. Van de dames die de adressen schreven, noemt Wea Driessen: Addy Stoop, Renira van Heeckeren, Gusta Voorhoeve, Jo Flemming, Ans Jansse, Henriëtte Lohman, Annie Sillem en Loukie Beels (zij had het mooiste handschrift). En van de secretaresses: Ineke van Randen, Greet Hoekstra, Fien Driessen (haar dochter), Agathe van Tetterode en Anneke de Pous, later van Nouhuys. Zij werkte ook als redactielid van NWN. Zeer gewaardeerd waren de gastvrouwen die beurtelings de lunches verzorgden: Henriëtte Lohman, Jo Burger, Jo Flemming, Claar Naudin ten Cate, Ans Jansse, Gusta Voorhoeve, Joy Ife, Nona de Brauw, Renira van Heeckeren, Annelou Teixeira, Anneloes Tonckens en Riek de Boer. De boeken en brochures werden verzorgd door Johannes de Boer en Romo Gunning, en later door Jan Bijl, Jo Siraa en Willemien Boissevain. Deze laatste heeft ook met hulp van Jan Bijl en Bas Woltjer het boekenarchief aangelegd. De boekbestellingen deed Aat Dekker. Het fotoarchief was samengesteld door Nona de Brauw en Leni de Haan. Ans Jansse hield het krantenarchief bij.
[8-8] Dat was nodig omdat het beleid hier bijna geheel bepaald werd door Engeland, vergelijk begin hoofdstuk 7.
[8-9] Duitsland - bewogen hart van Europa, Uitgeverij SUN, Nijmegen, 1996. Andere boeken van Peter Hintzen: Een idee waarvoor de tijd gekomen is, Uitgave Nieuwsdienst Morele Herbewapening, 4e druk 1987; Spoorloos in Bengalen, Omniboek, Den Haag; Het verleden spreekt mee. Rondgang door de vaderlandse galerij, Uitgeverij Kok, Kampen, 1986; Rotterdam en de eeuw van het goede geweten, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1989; Spaans-Amerika. Onbekend - onbemind - onbegrepen, Uitgeverij Kok, Kampen, 1992.
[8-10] Verslag hiervan in NWN, 1996, nummer 9 door Aad Burger. Professor Lademacher was directeur van het Zentrum für Niederlande-Studien van de universiteit van Münster. De bijeenkomst was belegd door het Instituut Clingendael samen met de Stichting ter Bevordering van Duitslandstudiën In Nederland.
[8-11] NWN, 1993, nummer 3.
[8-12] NWN, 1993, nummer 4.
[8-13] Afscheidswoorden van Digna Hintzen-Philips bij de begrafenis van Josiene Burger-de Loor op 22 september 1997.
[8-14] Interview van Jonneke Burger met Aad Burger, augustus 2003
[8-15] Dr. Paul Tournier, Medecine de la personne. In Nederland uitgekomen onder de titel Radicale Therapie, Uitgeverij W. Ten Have N.V., Amsterdam, vierde druk 1950. Tournier heeft dit boek opgedragen aan Dr. Frank N.D. Buchman, ‘wiens boodschap een diepgaande invloed op mijn persoonlijke leven uitoefende en mij tot nadenken dwong over de eigenlijke zin van mijn roeping’.
[8-16] Interview met Dick en Agathe van Tetterode-van Walré de Bordes op 7 juni 2004. Zie ook Ander Nieuws mei/juni 1998.
[8-17] Zie ook hoofdstuk 9. Jan van Nouhuys trouwde in 1976 met Anneke de Pous, dochter van Cor en Sijtje de Pous.
[8-18] V.S. Badal van de Stichting voor Surinamers sprak op 12 april 1980 over de toestand in Suriname die geleid heeft tot de grote uittocht naar Nederland, over de staatsgreep en de situatie van Surinamers in Nederland. NWN, 1980, nummer 6.
[8-19] Voor een verslag, zie NWN, 1979, nummer 12.
[8-20] Interview met Marjan Klaasen op 31 maart 2005
[8-21] De Noren uit deze groep, die nu zelf gezinnen hebben, zijn degenen die in 2003 begonnen zijn weer gezinsconferenties in Caux te organiseren.
[8-22] Interview met Annemieke Kes-Windig op 7 juni 2005 en met Johanna Jaulmes-de Boer op 16 juni 2005.
[8-23] NWN, 1980, nummer 11 en nummer 12.
[8-24] Aantekeningen en correspondentie van Peter Hintzen.
[8-25] Interview met Tjits Hoekstra op 9 juni 2004.
[8-26] Zie hoofdstuk 7 ‘Initiatieven in het bedrijfsleven’; NWN, 1981, nummer 11.
[8-27] Tussen 1981 en 1986 waren er 4 meerdaagse conferenties in conferentiecentrum Woudschoten, in 1984 en 1988 waren er conferenties in een hotel in Bunnik en in 1989 was er een conferentie in een congrescentrum in Wageningen.
[8-28] Interview met Christa Bräckle- Meijer op 24 juni 2005.
[8-29] De volgende dagbladen schreven hierover: De Volkskrant, Telegraaf, Utrechts Nieuwsblad, Binnenhof, De Gooi- en Eemlander en De Stem. Peter Hintzen werd geïnterviewd door de VPRO. Zie ook NWN, 1987, nummer 13.
[8-30] NWN, 1986, nummer 4.
[8-31] Kardinaal Suenens, Wat moeten we denken van Morele Herbewapening?, Antwerpen, 1953.
[8-32] Uit het verslag van het onderhoud op 11 februari 1976 door F. Maton en L. Reymen dat is goedgekeurd en aangevuld/verduidelijkt door L.J. kardinaal Suenens op 23 maart 1976.
[8-33] NWN, 1974, nummer 14 en 18; 1975, nummer 2; 1977, nummer 18.
[8-34] Herinneringen van Pater dr. A. van der Wey O. Carm. , Cahier 4 in de Memoreeks – herinneringen aan personen en gebeurtenissen uit het katholieke leven, uitgave van het katholiek documentatiecentrum/Nijmegen 1976. In een aantal artikelen in De Bazuin verdedigt pater Van der Wey Morele Herbewapening en levert hij kritiek op het boekje van ds. A. van der Heuvel Aanbidding van de Status Quo: ‘Dit geschrift geeft een mistekend beeld van de Morele Herbewapening, put hier en daar uit troebele bronnen en bevat vele onjuistheden’, aldus Van der Wey.
[8-35] NWN, 1984, nummer 4.
[8-36] NWN, 1981, nummer 18; 1982, nummer 21.
Hoofdstuk 9: Een waaier aan initiatieven
In het bedrijfsleven
In 1985 verscheen er een artikel van Dick Wittenberg in NRC Handelsblad, onder de kop ‘De valse glimlach van Japan’, over het gevaar dat de Japanners de elektronische industrie van Europa te gronde zouden richten door producten ver onder de marktwaarde aan te bieden, zoals dat reeds in Amerika met de automobielindustrie was gebeurd. Frits Philips (voormalig president-directeur van Philips en toen 80 jaar oud) schreef hierover een brief aan een aantal Japanners die hij in Caux had ontmoet, mede ondertekend door Olivier Giscard d’Estaing, vice-voorzitter en oprichter van het managementinstituut Insead in Fontainebleau, Frankrijk. Hierin stelden zij hen voor informeel samen te komen met ondernemers uit de Verenigde Staten en Europa voor een open gesprek in het MH-conferentiecentrum te Caux. In Japan ging men hierop in en zo arriveerde er in 1986 een delegatie waaronder de president van Canon, Ryuzaburo Kaku, de voormalige president van Matshushita Electronics, Toshihiko Yamashita en de hoofdredacteur van de Japan Times, Toshiaki Ogasawara. Alles was met zorg voorbereid, maar het begin viel niet mee: terwijl de Japanners traditiegetrouw beleefd wachtten tot zij het woord kregen, namen de Amerikanen en Europeanen de eerste de beste gelegenheid te baat om hun grieven te luchten over het Japanse beleid. Hevige frustratie aan Japanse zijde was het resultaat. Haastig overleg tijdens de lunch leverde een aantal agendapunten op die in kleine kring behandeld zouden worden, waarbij telkens de Japanners het eerst aan het woord kwamen. Tijdens deze tussengeschoven bespreking werd de lucht voldoende geklaard om de rest van de tweedaagse conferentie vruchtbaar te maken. Men leerde elkaar wat beter kennen en begrijpen en zo ontstond de wil om samen verder te gaan onder de naam Caux Round Table (CRT). De coördinatie en het secretariaat werden vanaf het begin gedaan vanuit het kantoor van MH in Den Haag door Maarten de Pous in nauwe samenwerking met Japan en de Verenigde Staten. In het eerste communiqué stelde de CRT: ‘Naties moeten hun eigen huis op orde brengen en in staat zijn met elkaar te concurreren.’ En verder: ‘De ontwikkelde landen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de economische en sociale vooruitgang in de Derde Wereld te steunen.’ Dit laatste thema is in de loop der jaren het speerpunt van de CRT geworden. Als onmiddellijk gevolg van de bespreking in Zwitserland schreven de Japanse deelnemers een openhartige brief aan minister-president Nakasone met een aantal suggesties om de binnenlandse markt te vergroten, de staatsschuld te verminderen en de grenzen te openen voor buitenlandse producten. In 1990 publiceerden zij Voorstellen voor de vernieuwing van Japan waarin zij opriepen tot een verschuiving van prioriteiten: niet langer de inhaalslag met het Westen - die was trouwens intussen wel gemaakt - maar de deelname van Japan aan het bevorderen van welvaart voor allen. De Amerikaanse CRT-leden onderhielden zich na terugkeer in New York met economische beleidsmakers als David Rockefeller en Martin Feldstein. In Brussel bezocht een delegatie van Europese deelnemers de vice-voorzitter van de Europese Commissie Martin Bangemann. Tevens nam de Nederlandse staatssecretaris voor Economische Zaken (in het buitenland bekend als de minister voor Buitenlandse Handel), Yvonne van Rooy, de uitnodiging aan om op de jaarlijkse bijeenkomst van de CRT in Caux in1989 het debat te initiëren over de ‘Fort Europa’-mentaliteit. In volgende jaren spraken onder meer Ruud Lubbers (1997), oud-premier, Shell-topman Jeroen van der Veer (2001) en Herman Wijffels, voorzitter van de SER (2003) het gezelschap toe. Samen met Lo van Wachem, oud-rector magnificus van de TU in Delft en eerder president van Shell, zit Wijffels in de internationale adviesraad van de CRT. Zolang zijn leeftijd het toeliet was Frits Philips jaarlijks aanwezig, evenals Gerrit Wagner, voormalig hoofd van Shell. Het bijzondere van deze bijeenkomsten was en is de vriendschap en het vertrouwen die over de jaren gegroeid zijn. Het feit dat echtgenotes/n ook welkom zijn voor de informele gedeelten (en op verzoek ook als toehoorder) plus de uitstraling van de unieke samenleving die Caux nu eenmaal is, hebben deze jaarlijkse ‘Global Dialogue’ tot iets aparts gemaakt, anders dan andere internationale zakenconferenties. Om logistieke redenen vinden de huidige bijeenkomsten niet meer ieder jaar in Caux plaats, recentelijk in Singapore (2000), Londen (2001), Mexico (2002) en Tokio (2004) - wat natuurlijk ook zijn voordelen heeft voor lokale participatie. De bijeenkomst van de CRT in 2005 is gepland in Warschau.
Ethische code
Nog voor de geboorte van het Sociale Forum in Porto Alegre, tegenhanger van het topoverleg van industriëlen en beleidsmakers in Davos, was de CRT al bezig met het formuleren van een ethische code voor multinationals. Gebaseerd op het Japanse begrip kyosei (samenwerking ten behoeve van welzijn voor iedereen) en het concept van menselijke waardigheid, in de zin van de waarde van ieder individu, zijn deze Principles for Business inmiddels de meest wijdverbreide code wereldwijd. Een positief artikel in de Financial Times van vrijdag 22 juli 1994, heeft mede tot de verspreiding ervan bijgedragen [9-1]. In de inleiding van deze ethische code staat dat de internationale zakenwereld een belangrijke rol heeft te spelen bij het verbeteren van economische en sociale omstandigheden. Deze code wil een maatstaf aanbieden waaraan multinationals hun praktijk kunnen toetsen. Allereerst worden algemene principes genoemd en vervolgens richtlijnen voor de verantwoordelijkheid van bedrijven ten opzichte van degenen met wie zij te maken hebben - de ‘stakeholders’: klanten, werknemers, aandeelhouders, toeleveringsbedrijven, concurrenten en de landen of regio’s waar men werkzaam is. Een paar punten uit de Principles for business zijn: *Werken in een ander land moet gepaard gaan aan een bijdrage aan de sociale vooruitgang van dat land en aan de naleving van de mensenrechten. *Gedrag moet niet alleen aan de letter, maar ook aan de geest van de wet voldoen. *Eerlijkheid en het nakomen van beloften kweekt een geest van vertrouwen die ook het zakendoen ten goede komt. *Respect en steun voor internationale regels en verdragen. *Respect voor en bevordering van maatregelen om het milieu te beschermen. *Geen deelname aan ongeoorloofde praktijken, zoals omkoping, witwassen van geld en andere vormen van corruptie, of aan handel in wapens of drugs [9-2]. In Moral Capitalism (VS, 2004) gaat Stephen Young, sinds 2000 internationaal directeur van de CRT, nader in op de Principles [9-3]. Op de flaptekst wordt het boek omschreven als ‘Een gids voor het gebruik van de Caux Round Table Principles for Business’. Stephen Young gaat ervan uit dat iemands privé-leven en zijn werk met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Het geloof en de morele waarden die mensen aanhangen moeten geïntegreerd zijn in hun werk, zodat zij als zakenman/vrouw én als mens integere beslissingen kunnen nemen. Op 26 mei 2004 werd het boek Moral Capitalism in Nederland gelanceerd op de Universiteit Nyenrode. Stephen Young presenteerde het boek aan ir. Karel Noordzij, voorzitter van de hoofddirectie van PGGM. Medegrondlegger van de CRT Olivier Giscard d’Estaing leidde de presentatie in.
Bonte verzameling
De Caux Round Table is een van de initiatieven waarop in 2001 de nieuwe naam Initiatives of Change (IC) zou doelen [9-4]. Het is niet het eerste initiatief. Omdat zowel de Oxfordgroep, als Morele Herbewapening en Initiatives of Change nooit een centraal bestuurd orgaan zijn geweest, maar altijd een bonte verzameling mensen die vanuit een innerlijke overtuiging mee wilden werken aan een betere wereld, was er altijd een even bonte verzameling van kleine of grotere initiatieven. De meest bekende uit de begintijd was de Anonieme Alcoholisten (AA), een organisatie die nu nog wereldwijd bekend is en die zelf ook veel ‘spin-offs’ heeft, die ieder weer een speciale verslaving behandelen. De AA ontleende zijn ideeën van zelfonderzoek, het erkennen en delen van de eigen zwakheden, dingen goed maken en samenwerken met anderen rechtstreeks aan de Oxfordgroep en Sam Shoemaker, een vroege actieve collega van Buchman. Deze ideeën zijn terug te vinden in de twaalf stappen die nog steeds door AA gebruikt worden. Mensen helpen elkaar van de alcohol af te blijven. Dat was al zo bij de oprichters. Bill Williams vertelde zijn verhaal aan Bob Smith, en hielp daardoor hem en zichzelf. Ze werden bekend als Bill W. en dr. Bob van de AA. De Brabantse socioloog P. van Haberden onderzocht vijf jaar lang de AA en bezocht AA-zelfhulpgroepen in Nederland en België. In zijn in 1986 gepubliceerde proefschrift ‘Zelfhulp bij anonieme alcoholisten’ schrijft hij onder meer: ‘De AA doet meer dan afkicken. De alcoholist moet zich een totaal ander waardenpatroon eigen maken. Ik noem dit een morele herbewapening. Nederigheid, persoonlijke verantwoordelijkheid en eerlijkheid zijn daarbij essentieel’ [9-5].
Maar de naam Initiatives of Change doelt vooral op de initiatieven die sinds het eind van de jaren tachtig en vooral in de jaren negentig van de vorige eeuw als paddestoelen opschoten. De meeste van die initiatieven bleven onder de paraplu van eerst Morele Herbewapening en vanaf 2001 Initiatives of Change. Dit was niet het geval met de actie Jubilee 2000, ontstaan in 1993 uit de ontmoeting in het Engelse conferentiecentrum van MH Tirley Garth tussen Martin Dent, professor aan de Keele University en Bill Peters, o.a. Brits ambassadeur in Uruguay, dat uitgroeide tot een zelfstandige, wereldwijde actie om de schulden van de armste landen kwijt te schelden [9-6].
Jonge ondernemers
Twee jonge Nederlanders, Jan Schouten en Martin Jansen, brachten in de zomer van 1993 een bezoek aan Caux en luisterden mee bij de Caux Round Table. Zij vonden dit zo inspirerend dat ze besloten iets dergelijks te starten voor jongeren die in het bedrijfsleven werken. De eerste bijeenkomst van de Junior Round Table (JRT) vond reeds het jaar daarop plaats in Caux met twaalf deelnemers uit zeven landen. De Junior Round Table is uitgegroeid tot een netwerk van meer dan honderd jonge mensen die werken in Europa en de Verenigde Staten, maar ook in de landen van de voormalige Sovjet-Unie, Mexico, India en Afrika die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus willen nemen. De Junior Round Table komt elke zomer bijeen in Caux en één keer per jaar ergens anders in de wereld, zoals in Nederland, de Verenigde Staten, Kroatië, India en Oekraïne. Het doel is elkaar te inspireren door het uitwisselen van ideeën, overtuigingen en ervaringen op het werk en daarbuiten. Nederlanders, onder andere Dorien Moret, Erik Pennings en Menso Fermin, hebben ook na de oprichting een sturende rol gespeeld in de Junior Round Table. Het is vooral het mondiale karakter dat deelname aan de JRT-bijeenkomsten zo interessant maakt [9-7]. Op 17 mei 2000 kwam een tiental jonge mensen die werkzaam zijn in het bedrijfsleven, bij de overheid, het onderwijs, de media en de gezondheidszorg bij elkaar in het centrum van MH in Den Haag om na te denken over de samenleving en hun rol daarin. Zij besloten zichzelf ‘de denktank’ te noemen en regelmatig, om de maand, bij elkaar te komen. Deze groep groeide al gauw uit tot ruim twintig mensen. De bedoeling is niet om acties te ondernemen, maar om eenvoudig vanuit verschillende terreinen van het leven elkaar te confronteren met ideeën en te horen waar iedereen mee bezig is. Het is een soort gezamenlijke bezinning, om daarna weer met goede moed de dagelijkse praktijk van het leven aan te kunnen. Enkele denktankers zijn ook lid van de Junior Round Table, wat tot een vruchtbare wisselwerking leidt. In reactie op de terroristische aanslagen op het World Trade Centre in New York en het Pentagon in Washington op 11 september 2001, besloot de denktank contact te zoeken met leeftijdgenoten in de moslimgemeenschap. Dit is niet bij een eenmalig contact gebleven [9-8]. Voor Menso Fermin bleef zijn betrokkenheid niet beperkt tot de Junior Round Table en de denktank. Al jaren vonden conferenties voor het bedrijfsleven in Caux plaats onder de naam Caux Conferences for Business and Industry. In 2001 nam hij samen met een Amerikaan het initiatief deze conferenties uit te bouwen tot een wereldwijd programma: Caux Initiatives for Business. Het uitgangspunt is dat als mensen persoonlijk gemotiveerd zijn hun werk ethisch en sociaal verantwoordelijk te doen, dit bedrijven en ook de samenleving ten goede zal komen. Uiteindelijk is het doel dat de onbalans in de economie gecorrigeerd wordt. In de strijd tegen armoede is persoonlijke toewijding nodig. Caux Initiatives for Business werkt nauw samen met de industrieconferenties in Asia Plateau, het centrum van MH/IC in Panchgani, India. Het resultaat van twee gezamenlijk georganiseerde conferenties is dat in India een centrum voor ethisch leiderschap (CENTREL) en een kenniscentrum voor goed bestuur (Center for Governance) zijn opgezet. In zijn eigen werk als interim controller en adviseur bij een accountantsorganisatie heeft Fermin ervaren dat zijn persoonlijke ethische gedragscode hem voor uitglijers heeft behoed. Je kunt in zijn vak niet transparant en consequent genoeg zijn, weet hij [9-9].
Grondslagen voor democratie
De meeste programma’s ontstonden na 1990, dus na de val van de muur en het failliet van het communisme. Het cursusprogramma Foundations for Freedom (F4F) bijvoorbeeld hield daar rechtstreeks verband mee. Het begon in 1993 als een initiatief om de grondslagen voor vrijheid en democratie te versterken in de landen in Centraal- en Oost-Europa. F4F is van mening dat hiervoor visie, zingeving en morele en geestelijke waarden van belang zijn en gaat ervan uit dat er een verband is tussen verandering in individuen en vernieuwing in de maatschappij. Het programma bestaat uit cursussen, seminars, workshops en vervolgbijeenkomsten waarin mensen aangemoedigd worden hun invloed op het nationale leven aan te wenden om met name eerlijkheid en transparantie te bevorderen bij de overheid en in het zakenleven; de ontwikkeling van een eerlijke en onafhankelijke pers te steunen; onderwijs op gezonde morele en geestelijke waarden te baseren [9-10]. Kees en Marina Scheijgrond zijn nauw betrokken bij dit programma. Die betrokkenheid komt voort uit hun vriendschap met Erik en Sheila Andren, een echtpaar uit Engeland met wie ze eerder gezinsconferenties in Caux georganiseerd hadden. Erik Andren had de overtuiging iets te doen voor jongeren in Centraal- en Oost-Europa en initieerde Foundations for Freedom als een nauw met IC verbonden maar aparte stichting. Toen marineofficier Kees Scheijgrond in 1989 met functioneel leeftijdontslag ging was hij 52. Het was de tijd van glasnost en perestrojka. Reizen naar Oost-Europese landen werd makkelijker. Hij besloot Russisch te gaan leren omdat hij behoefte had contact te leggen met voormalige tegenstanders. In 1990 ging hij voor het eerst naar Oost-Europa, namelijk naar Polen. Vanaf 1993 zijn hij en zijn vrouw Marina, die intussen voorganger was geworden bij de Nederlandse Protestanten Bond, jaarlijks, en soms meerdere keren per jaar, naar Oost-Europa gegaan om in het kader van F4F cursussen te geven. Aanvankelijk heette deze cursus Visiting Course, later Changing Course. In een aantal van die landen zijn als gevolg van deze cursussen teams ontstaan van jonge mensen die zich inzetten voor een positieve verandering in de samenleving. Vanaf 2002 organiseren ze in Caux een conferentieweek over het thema Dienstbaarheid, Verantwoordelijkheid en Leiderschap. Inmiddels heeft Foundations for Freedom meer dan vijfendertig cursussen gegeven in diverse landen van de voormalige Sovjet-Unie. De Scheijgronds hadden de leiding over twaalf daarvan, met name in Siberië, Oekraïne en Roemenië. De circa tweehonderdvijftig cursisten waren voornamelijk werkende jongeren en studenten. Maar enkele cursussen hadden ook oudere deelnemers: leerkrachten die uit de cursus de visie en overtuiging hoopten te putten om stelling te nemen tegen corruptie en omkoping in het onderwijs. Zo was er in 2002 in het West-Oekraïnse dorp Slavsko een vierdaags F4F-seminar dat de praktijk dat diploma’s te koop waren wilde aanpakken. Ook in financieel opzicht ontvangt de stichting Foundations for Freedom steun uit Nederland: giften van particulieren, een jaarlijkse bijdrage van de Nederlandse Stichting Initiatives of Change en reeds driemaal een aanzienlijke gift van Nederlandse stichtingen die verder geen band hebben met IC. Deze schenkingen maakten een cursus in Novosibirsk (in Rusland) mogelijk en twee in Roemenië. Bovendien kon daardoor een aantal Roemeense jongeren als vervolg op hun cursus deelnemen aan een conferentieweek in Caux. Cursussen worden alleen gegeven op uitnodiging van plaatselijke initiatiefnemers. In Novosibirsk was dat de rector van de Siberische Universiteit voor Spoorweg Transport. In de West-Oekraïnse stad Lviv zijn het enkele jonge leraren en leraressen van middelbare scholen en van de regionale Sportacademie. In Baia Mare (Noordwest-Roemenië) komt het initiatief van twee Roemeens-orthodoxe priesters met volle instemming van hun bisschop en van de regionale onderwijsinspecteur. Zij hebben ook hun naam verbonden aan het anticorruptieseminar dat als uitvloeisel van twee eerdere F4F-cursussen in mei 2004 in Baia Mare is gehouden voor een veertigtal deelnemers uit onderwijs, politiek, overheid en rechterlijke macht. Soms komt uit een initiatief weer een ander initiatief voort. In Oekraïne maakten de Scheijgronds kennis met een groep gehandicapten en ouders van gehandicapten. Dit bracht ze op het idee om twintig tweedehands rolstoelen naar Oekraïne te brengen, waarvoor ze de hulp kregen van de Stiching Polen-Oekraïne. Als vervolg daarop ontstond in 1996 het idee voor een rolstoel reparatiewerkplaats voor en door gehandicapten. Dit kon de daarop volgende jaren gerealiseerd worden dankzij steun van verschillende instanties in Nederland. De firma Beenhakker uit Capelle a/d IJssel gaf technische hulp en training evenals een aantal machines [9-11].
Hoop voor grote steden
De genoemde initiatieven, ook wel programma’s genoemd, zijn allemaal ontstaan omdat een aantal mensen er diep van doordrongen was dat een bepaald probleem aangepakt moest worden. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is Hope in the Cities in 1990 gelanceerd op initiatief van politici, zakenmensen en welzijnwerkers in Richmond, Virginia, met als doel het racisme aan te pakken. Hieruit voort kwam in 1993 een nationale conferentie getiteld: Het hart van Amerika genezen: een eerlijk gesprek over ras, verzoening en verantwoordelijkheid.. De conferentie trok duizend deelnemers uit vijftig Amerikaanse binnensteden en twintig andere landen. Sindsdien heeft Hope in the Cities in tal van steden in de Verenigde Staten mensen van verschillende rassen bij elkaar gebracht. Voor dit werk is een handboek uitgebracht, de Connecting Communities Handbook. In Caux vinden geregeld internationale conferenties van Hope in the Cities plaats. Op uitnodiging van Aad Burger hebben delegaties van Hope in the Cities werkbezoeken gebracht aan Utrecht. Bijvoorbeeld een bezoek in februari 1999 van een cultureel gemengde groep uit een aantal buurlanden aan het Expertisecentrum Politie & Allochtonen (EXPA) van de regiopolitie Utrecht te Houten. De toelichting van de toenmalige directeur van EXPA, commissaris Hans Papeveld, over het nog jonge expertisecentrum (opgericht in mei 1998) maakte indruk. Bij deze en andere bezoeken bleek weer hoezeer we in Europa voor dezelfde dilemma’s staan en we van elkaars successen en fouten kunnen leren. Er was belangstelling voor het concept van het ‘eerlijke gesprek’, waarmee Hope in the Cities inmiddels veel ervaring heeft opgedaan [9-12]. Bij een andere gelegenheid bezocht een delegatie van Hope in the Cities het Marokkaanse buurtcentrum R&M van Rachid Tighdouini. Het verhaal van deze bakker en ondernemer en zijn succesvolle buurthuis in de kleurrijke Goudse wijk Oosterwei, dat hij verteld heeft op een avond in het IC centrum in den Haag, staat op de website en trekt evenals het verhaal van Hans Papeveld veel bezoekers. De Utrechtse gespreksgroep van Aad Burger die al sinds 1985 iedere maand bij elkaar komt, staat vaak in het teken van een eerlijk gesprek tussen mensen uit verschillende culturen en bevolkingsgroepen [9-13].
Agenda voor verzoening
Tijdens de zomerconferentie in Caux in 1991 kwamen mensen bijeen die met elkaar gemeen hadden dat ze allen uit crisisgebieden afkomstig waren. Tijdens eerdere zomers was er al overleg geweest tussen mensen uit specifieke conflictgebieden. Regions in crisis, regions in recovery - learning from one another was het thema van deze conferentie. De deelnemers vonden het bemoedigend elkaar in de open sfeer van Caux te ontmoeten en de conferentie werd jaarlijks herhaald. In 1996 vond als vervolg hierop een internationaal symposium plaats in Caux onder de naam Agenda for Reconciliation (AfR) in samenwerking met twee instituten die zich bezig houden met conflictpreventie en- beheersing en verzoening, het National Institute for Research Advancement (NIRA) in Tokio en het Centre for Strategic and International Studies (CSIS) in Washington. Vertegenwoordigers uit twaalf landen besloten in maart 1998 in Straatsburg dat Agenda for Reconciliation niet alleen het thema van een conferentie in Caux zou zijn, maar ook een actieprogramma om het werk van verzoening te coördineren en als schakel met diplomaten, regeringen, de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en andere organisaties. Enkele doeleinden van de AfR zijn: het creëren van een klimaat waar mensen bevrijding vinden van haat, hebzucht en onverschilligheid; ontmoetingen organiseren waar mensen elkaar kunnen steunen en van elkaar kunnen leren; bruggen bouwen op alle niveaus; samenwerken met anderen met soortgelijke doeleinden. Paul van Tongeren, directeur van het Europees Centrum voor Conflictpreventie in Utrecht, zit in de internationale adviesraad van de AfR en is sinds 2000 actief betrokken bij de AfR-conferenties in Caux, waar de AfR-sessies zijn uitgegroeid tot de drukst bezochte conferenties tijdens de zomer. Omdat de toestroom zo groot was, is in 2001 besloten de conferentie te splitsen in een die zich vooral richt op veiligheid en goed bestuur en een andere die zich bezighoudt met vredesinitiatieven. In 2003 nam op initiatief van Nederlanders een groep uit de Indonesische provincie West-Papoea deel aan de conferentie voor vredesinitiatieven [9-14].
Vrouwen voor vrede
Een groep Afrikaanse vrouwen onder leiding van Anna Abdallah Msekwa, minister in tal van kabinetten in Tanzania en een veteraan in vrouwenorganisaties, initieerde in 1989 het netwerk Creators of Peace - a women’s initiative. Naast de officiële door de VN georganiseerde conferenties voor vrouwen waar zij aan deelnam, voelde Anna Abdallah de behoefte aan een conferentie die vrede letterlijk dichter bij huis bracht. Daarom organiseerde zij in 1991 met andere Afrikaanse vrouwen en hulp van vrouwen uit de rest van de wereld in Caux een conferentie voor Creators of Peace (CoP). In haar toespraak voor de conferentie legde ze uit waar het deze vredestichters om gaat: 'vrede in de wereld te brengen op de plaats waar je bent, in je eigen hart, je huis, je werkplaats en je gemeenschap. We geloven allemaal dat iemand ergens het struikelblok is... Zou ik die iemand kunnen zijn? Het individu is een eerste vereiste voor en de bepalende factor van vrede.' CoP is inmiddels een wereldwijd netwerk van vrouwen die zich inzetten voor vrede op de plek waar ze zijn. Er zijn meerdere conferenties in Caux geweest en ook in India en Afrika. In 1995 was een delegatie van zeven vrouwen op het NGO Forum van de Verenigde Naties in Beijing, China. In 1999 deed Creators of Peace samen met 700 andere NGO’s en in totaal tienduizend vredesactivisten mee aan de manifestatie The Hague Appeal for Peace in het Nederlands Congrescentrum in Den Haag ter gelegenheid van de 100ste verjaardag van de eerste vredesconferentie in Den Haag. Hester Mila-Groeneweg is in Nederland de coördinator van Creators of Peace. Hester Mila was meer dan dertig jaar lerares beeldende vakken en grafische vormgeving. In haar eigen werk probeert zij het spirituele element tot uitdrukking te brengen onder andere in het logo dat zij ontworpen heeft voor Creators of Peace en in de panelen die ze voor de diverse conferenties gemaakt heeft. Ze heeft een sterke vriendschapsband met Dorothy Tingu, ‘creator of peace’ in Oeganda. Dankzij de fondswerving van Hester Mila heeft Dorothy Tingu een huis in Kampala, dat zij ter beschikking stelt als centrum voor de activiteiten van Initiatives of Change en Creators of Peace.
Andere internationale programma’s
Behalve de genoemde zijn er nog een aantal andere interessante internationale programma’s. - Het Caux Scholars Program (CSP) is een academisch programma van een maand, dat zomers plaatsvindt in Caux voor studenten uit de hele wereld (twintig per cursus). Ze leren daar over de morele en geestelijke dimensie van vrede stichten en over de verhouding tussen individuele verandering en de verandering die nodig is in de wereld. - Het International Communications Forum (ICF), ontstaan in 1991, is een netwerk van mensen in de media die erkennen dat ze de samenleving zowel negatief als positief kunnen beïnvloeden. Zij hebben de overtuiging dat de media een positieve rol kunnen spelen in het opbouwen van een samenleving die minder corrupt en zelfzuchtig en die meer mededogen uitstraalt. Het Forum stelt vrijheid van meningsuiting als de noodzakelijke basis en is van mening dat deze gepaard moet gaan met een groot gevoel van verantwoordelijkheid van de journalisten jegens het publiek dat kennis neemt van hun producten. Ze organiseren jaarlijks grote evenementen. In 2000 was dat in Sarajevo en in 2003 in Johannesburg. Hans Verploeg, algemeen-secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) was een van de aanwezigen in Sarajevo. - Action for Life is een trainingsprogramma van negen maanden voor jonge mensen dat plaatsvindt in Azië. De inspiratie voor het programma komt van Mahatma Gandhi's visie: 'Leef de verandering die je in de wereld wilt zien'. Jonge mensen uit verschillende landen en van verschillende geloofsrichtingen nemen eraan deel. De eerste Action for Life vond plaats in 2001 – 2002, de tweede in 2003 - 2004, beide van november tot juli. Aan de tweede namen veertig mensen deel uit twintig landen. Er is een actief jongerennetwerk in Azië dat geregeld bij elkaar komt in de Asia Pacific Youth Conferences. De elfde vond plaats in juli 2004 in Cambodja en was georganiseerd door de Action for Life groep in samenwerking met de Khmer Jongeren Vereniging en Initiatives of Change in Cambodja [9-15]. -Clean Election Campaigns: Bij de verkiezingen in 1992 in Taiwan hebben zeshonderdzestigduizend mensen een petitie ondertekend waarin ze beloofden geen steekpenningen aan te nemen noch op kandidaten te stemmen die dat wel deden. Dit was onderdeel van een campagne voor schone verkiezingen. Sindsdien hebben de campagnes voor schone verkiezingen ook plaatsgevonden in Brazilië en Kenia. Die bij de verkiezingen in Kenia van 1997 en 2001 is uitgegroeid tot een campagne voor een schoon Kenia. Duizenden Kenianen hebben een petitie ondertekend waarin ze de belofte afleggen aan God en hun land om een sterk en verenigd Kenia te bouwen, en de strijd aan te binden tegen corruptie, armoede, stammenstrijd, het uiteenvallen van gezinnen, misdaad en slecht bestuur. Deze actie werd in 2003 verbreed tot een campagne voor een schoon Afrika. Dit houdt in dat in verschillende Afrikaanse landen cursussen worden gegeven aan toekomstige leiders gebaseerd op de principes en ervaringen van IC [9-16].
Zilver in beweging
Terug naar Nederland. De volgende twee initiatieven vallen niet onder de paraplu van Initiatives of Change, hoewel er wel een band is. Ze zijn alle twee een illustratie van wat er kan gebeuren als mensen gehoor geven aan een geïnspireerde gedachte. Een initiatief begint meestal met een idee. Je ziet een nood, je wilt er wat aan doen. Maar wat blijkt? Een deur wordt voor je neus dicht gegooid. Dit was de ervaring van de zilversmid Jan van Nouhuys [9-17]. In 1990 bestond zijn atelier vijftien jaar. Hij was al een poosje bezorgd over de neergaande spiraal waarin het vak zilversmeden terecht was gekomen. Hij gaf les aan de vakschool voor goud- en zilversmeden in Schoonhoven, maar zag dat er voor de leerlingen die zich gespecialiseerd hadden in het vervaardigen van groot zilverwerk zoals hijzelf, geen klimaat was waarin hun artistieke talent tot ontwikkeling kon komen. Als ik nu eens voorstel aan het museum van Schoonhoven om ter gelegenheid van mijn 15-jarig jubileum een expositie van mijn werk samen met dat van oud-leerlingen te doen, dacht Van Nouhuys. Dan zou dat wellicht helpen de zilverkunst wat meer voor het voetlicht te brengen. Maar dit voorstel werd door het museum verworpen, een dichte deur dus. Maar als er een weg is afgesloten, zoek je een andere. En uiteindelijk kreeg hij een veel beter idee om het zilver op een hoger niveau te brengen. Een idee dat Zilver in Beweging ging heten en dat meer in beweging heeft gebracht dan Jan van Nouhuys en zijn vrouw Anneke, die vanaf het begin haar schouders hieronder gezet heeft, hadden durven hopen. Het begon met het plan om te proberen mensen die het vak geleerd hadden bij elkaar te brengen. Waarom nodig je ook geen andere kunstenaars uit, stelde een collega van de vakschool voor. Een advertentie in landelijke bladen inspireerde ruim veertig kunstenaars, van wie de helft goud- of zilversmid was, om mee te doen met een serie van vijf lezingendagen. Na afloop maakten alle deelnemende kunstenaars een ontwerp voor een kunstwerk in zilver. Het geheel werd afgesloten met een expositie van alle ontwerpen. Dat was het dan, dachten Jan en Anneke. Maar zo makkelijk kwamen ze er niet van af. Het enthousiasme van de deelnemers was niet te stuiten. We moeten alle ontwerpen nu ook echt gaan uitvoeren, vonden ze. Het gevolg was dat er die zomer hard gewerkt werd. De vakschool voor goud- en zilversmeden opende zijn deuren en begeleidde zo nodig de mensen die hun ideeën onder hun handen werkelijkheid zagen worden. Deze explosie van creativiteit werd in 1991 tentoongesteld in het Schielandhuis in Rotterdam. Het jaar daarop ging Zilver in Beweging verder met een nieuwe serie lezingen. Bij de daaropvolgende tentoonstelling in het prestigieuze Design Museum in Gent was de collectie uitgebreid met zo’n honderd stukken. De discussie over de plaats van hedendaags zilver in de kunst was op gang gekomen. De tentoonstelling reisde verder naar onder andere het Singer Museum in Laren, de Kunsthal in Almelo en Kasteel Hoensbroek in Limburg. Na tien jaar, in 2000, werd de actie afgesloten. De missie van Zilver in Beweging kon als voltooid worden beschouwd. Hedendaags zilver had zich een plek weten te veroveren bij kunstliefhebbers en daardoor was er ruimte gekomen voor het werk van een groeiend aantal zilversmeden [9-18]. De mooie gerestaureerde watertoren in Schoonhoven is door Zilver in Beweging ingericht tot expositieruimte met drie ateliers van zilversmeden. Niet alleen anderen, maar ook Van Nouhuys zelf heeft door Zilver in Beweging een enorme impuls gekregen. Er ontstond een klimaat waar de zilveren kunstvoorwerpen die hij maakt gewaardeerd en ook beter verkocht worden, zoals op de PAN, de jaarlijkse kunstbeurs in Amsterdam. Maar een kunstenaar kan nooit achterover leunen. Na grote successen volgt weer de vraag hoe nu verder, vooral als het economisch tij tegenzit. In voor- en tegenspoed blijft de overtuiging van het begin hem bij. Als jonge zelfstandige ondernemer had hij in de moeilijke beginperiode er bijna de brui aangegeven, na een onevenredig hoge belastingaanslag en het advies van zijn accountant er maar mee te stoppen. ‘In het diepst van de crisis’, herinnert Jan zich, ‘was er een zachte, warme, vaderlijke stem in mijn hart, die zei: Ga door, ga door, ga door…’ En tot nu toe hebben de Van Nouhuysen nog geen reden gehad, aan die stem te twijfelen. Eind november 2004 is Jan van Nouhuys benoemd tot ereburger van de Zilverstad (Schoonhoven). Als symbool daarvan ontving hij de zilveren eresleutel van de stad uit handen van burgemeester Wassenberg-Welp. Van Nouhuys kreeg deze onderscheiding omdat hij zich met tomeloze energie en betrokkenheid ingezet heeft voor het moderne zilver [9-19].
Een Ark-ervaring
Het tweede voorbeeld begint met Maarten de Pous die tijdens een van zijn bezoeken aan de VS de boeken van Henri Nouwen ontdekte. Hij was zo getroffen door de teksten van deze Nederlandse priester/schrijver, die toen in de VS werkte en daar ook meer bekendheid genoot dan in zijn eigen land, dat hij hem wilde ontmoeten. Dat lukte toen Henri Nouwen op familiebezoek was in Nederland. Vervolgens nodigde Maarten de Pous Nouwen uit een lezing te houden. Dat gebeurde in samenwerking met Karel en Betty Gunning die daarvoor hun huis aan de Groene Wetering in Rotterdam beschikbaar stelden. Voor het vervolg van het verhaal gaat de camera naar Sia Windig [9-20], die in 1987 in het laatste jaar was van haar studie HBO/Jeugdwelzijnswerk. Sia woonde de lezing van Henri Nouwen in Rotterdam bij. De priester/schrijver sprak over Jean Vanier, de oprichter van de Ark-leefgemeenschappen (l’Arche). Bij de Ark leven mensen met en zonder een verstandelijke handicap samen, geïnspireerd door de bijbel. Sia Windig behandelde in haar eindscriptie de vraag of geloof een rol mag spelen in de hulpverlening. In de Ark zag ze hoe dat kon. Na haar studie ging ze een jaar werken in een Ark-gemeenschap in Parijs. Daar leerde ze wat het is om niet als hulpverlener, maar als mens naast de mens met een handicap te leven. Door deze vorm van samen leven ontstaat er een bewustzijn van de speciale gaven van het hart die mensen met een verstandelijke handicap aan anderen te bieden hebben en een plaats waar dat geopenbaard kan worden aan de samenleving. Ze merkte dat je dan meer oog en oor krijgt voor de echte hulpvraag, waar je in gewone instellingen door de enorme werkdruk vaak niet aan toekomt. Ze raakte ervan overtuigd dat er ook in Nederland een plek moest zijn voor de aanpak van de Ark. Sia besloot hierover een brief te schrijven aan Jean Vanier. Tot haar grote verbazing vertrouwde Vanier haar de verwezenlijking van het idee toe. Ze kreeg de namen van Nederlanders met een ‘Ark-ervaring’. Een werkgroep werd opgericht en eind 1994 kon het eerste Ark-huis betrokken worden in Gouda. Wat hier in het kort beschreven wordt, nam in werkelijkheid zes jaar en heel veel vergaderingen (o.a. in the centrum van MH in Den Haag), bezoeken aan politici en ambtenaren, gesprekken met instanties en telefoontjes in beslag. Ik was daar de eerste jaren nauw bij betrokken. Het kostte moeite om aan de instanties uit te leggen wat een Ark-huis is. Daarom zijn we in het najaar van 1990 met een aantal leden van de werkgroep samen met de betreffende gedeputeerde en een ambtenaar van de provincie Zuid-Holland op bezoek gegaan bij het Ark-huis Madonna in Antwerpen [9-21]. De zorgvuldige en realistische manier waarop de internationale Ark-gemeenschap deze werkgroep begeleidde heeft grote indruk op me gemaakt. Het was duidelijk dat men niet uit was op snel succes, maar dat het erom ging dat de nieuwe Ark-gemeenschap stevige wortels zou hebben in de Nederlandse samenleving en zich de Ark-beginselen voldoende eigen zou maken. Inmiddels is de gemeenschap uitgebreid met een atelier en een tweede huis. Het is een voorbeeld van een idee dat werkelijkheid wordt [9-22].
Noten
[9-1] Tim Dickson schrijft onder de kop The search for universal ethics: ‘It is thought to be the first time that a document of this kind has attracted influential supporters from Europe, Japan and the US.’ Op 25 augustus 1994 wijdde dezelfde krant een artikel aan de bijeenkomst van de CRT in Caux.
[9-2] Uit de Caux Round Table Principles for Business, zie ook www.cauxroundtable.org.
[9-3] Stephen Young, Moral Capitalism – reconciling private interest with the public good, Berrett-Koehler Publishers, Inc. San Francisco, 2004.
[9-4] De namen Initiatives of Change en Morele Herbewapening worden vanaf hier door elkaar gebruikt en ook de afkortingen IC en MH. Op deze naamsverandering kom ik terug in hoofdstuk 11.
[9-5] Garth Lean, Frank Buchman - a life, Constable London, 1985, p.151-153 en de website van de Anonieme Alcoholisten: website https://www.aa.org en Nederlandse website http://www.aa-nederland.nl. En: ‘Over de AA – Waar verandering al niet toe kan leiden’ artikel van mij (NWN, 1986, nummer 17) over de vijftigjarige AA naar aanleiding van het proefschrift van de socioloog P. van Haberden (Katholieke Universiteit Brabant) Zelfhulp bij Anonieme Alcoholisten (Trouw 8-10-1986).
[9-6] Zie voor verdere informatie de website van For a Change: www.forachange.com en Jubilee Nederland: www.jubilee.nl.
[9-7] Zie ook NWN, 1995, nummer 9 en www.juniorroundtable.org/about.
[9-8] De moslims met wie contact gelegd werd waren allen lid van Islam en Dialoog, een organisatie van met name jonge Turken die actief de dialoog zoeken.
[9-9] Interview met Menso Fermin op 29 juni 2004.
[9-10] www.f-4-f.org/whoweare.
[9-11] De acties rond de gehandicapten omvatten ook een revalidatiecentrum, sport voor gehandicapten, hulp aan ziekenhuizen en klinieken. Behalve door de firma Beenhakker werden deze projecten mede mogelijk gemaakt door MATRA, het hulpprogramma voor Oost-Europa van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, PUM (Project Uitzending Managers), Rotary Club Reeuwijk, Stichting Polen-Oekraïne, Stichting RESPO uit Heerenveen en de Henri Nouwenstichting. Interview met Kees Scheigrond, Ander Nieuws, 1999, nummer 6. Het verslag van de cursus voor eerlijk onderwijs in Slavsko staat in Ander Nieuws, 2002, nummer 4. Kees en Marina Scheijgrond berichten in deze nieuwsbrief regelmatig over de cursussen van F4F, die zij geven.
[9-12] De toespraak die commissaris J.Th. L. Papeveld hield in het centrum van MH in Den Haag op 30 september 1999 getiteld ‘Politie in de multiculturele samenleving’ staat integraal op www.iofc.nl. Het is al sinds jaar en dag een van de drukst bezochte pagina’s.
[9-13] Zie hoofdstuk 8, Sociaal Democraat.
[9-14] Zie hoofdstuk 10.
[9-15] Verslag van deze conferentie staat in Ander Nieuws, 2004, nummer 5. Een grote groep jongeren uit Indonesië nam deel. De Indonesische jongeren hebben aangeboden in hun land de volgende Asia Pacific Youth Conference te organiseren.
[9-16] Meer informatie over al deze programma’s is te vinden op de respectievelijke websites. Ze kunnen bezocht worden via www.iof.org. of via www.iofc.nl
[9-17] Zie ook hoofdstuk 6.
[9-18] Het project werd officieel beëindigd verklaard in de uitgave Zilver in beeld, 2000, een uitgave van de Stichting Zilver in Beweging. ‘Zilver in beweging, missie volbracht’, was de kop.
[9-19] Interview met Jan van Nouhuys op 25 juni 2004 Twee plaatselijke kranten, De Lekstreek en Postiljon, berichtten op 1 december 2004 over benoeming van Jan van Nouhuys tot ereburger van Schoonhoven. Behalve wat hierboven al beschreven is, wordt daarin ook genoemd dat Van Nouhuys in de jaren tachtig een van de motoren achter de nieuw omlijnde opleiding tot zilversmid was. Als voorzitter bracht hij de Schoonhovense Zilverdag naar een hoger niveau, het is nu de nationale Zilverdag.
[9-20] Dochter van Jaap en Rinske Windig-de Boer.
[9-21] Dat waren de CDA-gedeputeerde voor gezondheidszorg drs. W.H.M Aalbers en het plaatsvervangend hoofd van het bureau Maatschappelijke Zorg R.J.H. van Nistelrooy.
[9-22] In mijn scriptie De plaats in de samenleving van de mens met een verstandelijke handicap voor de CDA-kaderschoolleergang, 1990-1991, zet ik uiteen, hoe de huizen van de Ark een belangrijke aanvulling kunnen zijn in de gehandicaptenzorg in Nederland. In een Ark-gemeenschap woont men samen in een gezinsmodel. De huishouding wordt samen gedaan en samen koken is heel belangrijk. Sleutelwoorden zijn: maatschappelijke integratie en acceptatie, ontplooiing, kleinschaligheid (men woont met vier tot zes gehandicapte bewoners en vier tot zes assistenten) en democratische opzet (alle bewoners praten en beslissen mee). Gehandicapte bewoners en assistenten staan in een persoonlijke relatie. Spiritualiteit is een kernbegrip. Het wonen en werken in een Ark-gemeenschap vraagt grote toewijding van de assistenten, maar zij vinden het leven met gehandicapten ook een verrijking. Interview met Sia Windig in NWN, 1988, nummer 20. Interview met Sia en haar vriendin Henny Leenman, die het hele Ark-project met Sia meegewerkt heeft en daarin nog steeds actief is, in NWN, 1989, nummer 12. Verslag van het bezoek van Jean Vanier aan Nederland met het oog op de oprichting van de Ark-huizen, NWN, 1990, nummer 2. Meer informatie over de Ark-gemeenschap is te vinden in: Henri Nouwen, Keerpunt, op weg naar de Ark. Dagboeknotities, Uitgeverij Lannoo en Jean Vanier, De spiritualiteit van de Ark, Altiora, Averbode, 1999. Er is een Ark-nieuwsbrief onder redactie van Sia Windig. Men kan ook kijken op www.larchegouda.nl of e-mailen naar: Ark.Gouda@planet.nl
Hoofdstuk 10: Op weg naar verandering, verzoening, vrede…
Vrede wil iedereen, maar de weg ernaartoe is geplaveid met struikelblokken en wegversperringen. Zo wordt een mens ergens op die weg geconfronteerd met de noodzaak van een verandering in het eigen hart. We zien die noodzaak het scherpst bij anderen, maar het begin ligt bij onszelf. Dit zou wel eens de grootste wegversperring kunnen zijn, want verandering in het eigen hart vraagt een openheid en kwetsbaarheid die we niet altijd kunnen opbrengen. Woede, haat, verbittering en verontwaardiging kunnen een muur van zekerheid vormen waar we maar met moeite afstand van kunnen nemen, ook al maken deze gevoelens ons van binnen ziek. Daarnaast helpt de omgeving ook niet altijd. Dit ervaart Lou Reymen uit Hasselt (België) [10-1] wiens dochter Ann in 1988, 23 jaar oud, vermoord werd door haar ex-vriend. 'Het is vreemd,' zegt Reymen, 'Als ik ziek ben, komt iedereen met adviezen om me te genezen. Maar als ik ziek ben van haat, wil niemand me genezen. Integendeel, iedereen wakkert het vuur van de haat aan door te zeggen: "Als ik jou was, zou ik hem vermoorden."' Rond 1970 had Reymen via een radio-uitzending kennis gemaakt met Morele Herbewapening. Dit hielp hem in de jaren daarna zijn geloof in praktijk te brengen. Toen hij en zijn vrouw Mariëtte het ergste nieuws ontvingen wat ouders kunnen krijgen, vroegen zij zich af wat hun geloof in deze verschrikkelijke omstandigheid zou kunnen betekenen. Ze dachten aan de ouders van de moordenaar. Wat moest het voor hen ook vreselijk zijn. Via de plaatselijke pastoor lieten ze hen weten dat ze bereid waren hen te ontmoeten. Twee uur later ging de bel: de ouders van de moordenaar. De twee vrouwen huilden, vielen elkaar om de hals en troostten elkaar. Met zijn vieren baden ze voor hun kinderen.
De eerste stap
Terugkijkend zegt Lou Reymen dat hij dankzij deze stap vrij is gebleven van haat- en wraakgevoelens. In deze periode dacht hij terug aan twee vrouwen die hij jaren eerder in Caux ontmoet had en die voorbeelden voor hem waren. Een Ierse vrouw had hem verteld dat ze de moordenaars van haar zoon wilde ontmoeten. Een Zwitserse vrouw, die na een ernstig auto-ongeluk blijvend invalide was geworden, leerde hem nooit te vragen waarom iets in je leven gebeurt, maar hoe je kunt leren inzien waartoe iets in je leven gebruikt kan worden. Enige maanden na de dood van zijn dochter nam Lou contact op met de ouders van een vermoord kind in Leuven. Dat was het begin van de organisatie Ouders van een vermoord kind. De ouders ontmoetten elkaar om de beurt bij elkaar thuis, waar ze samen de maaltijd gebruikten. ‘Het praat gemakkelijker om de eettafel’, zegt Reymen. Iemand van het slachtofferhulpcentrum in Leuven zat bij de gesprekken. Hij hielp later met het schrijven van het boek Leven met een schaduw, dat de ervaringen van deze ouders bevat [10-2]. Het boekje heet zo omdat de vreselijke gebeurtenis de nabestaanden hun hele verdere leven vergezelt. 'Het is alsof het gisteren gebeurd is', zegt Lou. 'Ik huil niet meer zoveel als in het begin, maar de pijn blijft hetzelfde.' Er staan ook tal van aanbevelingen in, zoals het serieus nemen van preventie. Zijn dochter had bij herhaling, maar tevergeefs, bescherming gevraagd omdat ze met de dood bedreigd werd. Nu neemt de politie preventie een stuk serieuzer. Een andere aanbeveling die is opgevolgd, is dat er nu op de parketten justitieassistenten aanwezig zijn die de slachtoffers bijstaan. Het boek wordt in België gebruikt bij de politieopleiding. Door deze gebeurtenis, die zijn leven totaal veranderde ('Er is een leven vóór Ann en een leven na Ann'), had Lou gemakkelijk verteerd kunnen zijn door haat. Maar hij koos voor die andere weg, waar ergens ook het woord vergeving opduikt. Hij zou graag de moordenaar in een persoonlijk gesprek willen vergeven, maar zijn omgeving denkt hier vaak anders over. De anderen van de organisatie Ouders van een vermoord kind vinden dat hij met zijn praten over vergeving veel te ver gaat. Ook in twee optredens met lotgenoten in het Nederlandse televisieprogramma Lief en Leed, merkte hij dat hij helemaal alleen stond met zijn idee dat de weg van haat een doodlopende weg is. Menselijk gezien, heeft Lou gemerkt, is wreken en haten normaler, gemakkelijker, spontaner. Maar het leidt ook tot zelfdestructie. Je gaat er innerlijk aan kapot, terwijl de betreffende persoon soms niet eens weet dat hij gehaat wordt. Vergeven is niet iets gewoon menselijks en vanzelfsprekends. Lou Reymen voelt het als een genade dat hij heeft mogen vergeven. De eerste stap is volgens hem het belangrijkst. Deze geeft de intentie weer. Als de eerste stap eenmaal gezet is, moet de rest groeien. Het heeft hem geholpen dat hij over die eerste stap kon praten. Daardoor kon hij trouw blijven aan zijn overtuiging: geen haat, geen wraak, geen verbittering.
Loslaten van oud zeer
In november 1999 vond in het centrum van Morele Herbewapening in Den Haag een conferentie plaats over het thema 'De kunst van het ouder worden' [10-3]. Als een belangrijk onderdeel van die kunst kwam toen naar voren: het loslaten van oude pijn. Als je niet wacht tot je sterfbed, maar al veel eerder leert oud zeer, woede, frustraties, aversies, ja zelfs haat los te laten, komt de weg vrij voor iets nieuws. In een van de gespreksgroepen waren twee vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog geleden hadden onder de Japanners in Indonesië. Ze waren geheel vrij van haat. Hun levendigheid en positieve kijk op het leven vielen op. De twee vrouwen, Adrie Lindeijer-van der Baan en Else Lüning-Burger, vertelden later hun verhaal aan Geert-Willem Overdijkink, redacteur van Ander Nieuws [10-4]. Het betreffende nummer kwam uit aan de vooravond van het bezoek van de Japanse keizer Akihito, in het kader van de herdenking van de 400-jarige relatie Nederland-Japan. Een bezoek dat veel felle reacties uitlokte. Uit de verhalen van mevrouw Lindeijer en mevrouw Lüning spreekt een verzoeningsgezinde houding. ‘Ik ben door mijn gevangenschap heen gedragen door God’, zegt mevrouw Lüning. Als Zwitserse hoefde ze het kamp niet in, maar ze ging vrijwillig om haar schoonmoeder niet alleen te laten. Haar man, een Nederlander, werd te werk gesteld aan de Birmaspoorlijn. Ze vertelt over de verschrikkelijke ontberingen in het kamp, waarbij ze wel steeds God nabij heeft gevoeld. Ze kon het opbrengen niet de Japanners te haten maar hun systeem en ze is heel dankbaar dat ze niet met haat in haar hart rondloopt. In het interneringskamp waar Adri - toen nog Van der Baan - was, waren ook haar zuster Riek en haar vriendin Nel Lindeijer. Deze laatste stierf vlak voor het einde van de oorlog aan uitputting en liet vier kinderen na. Adrie en Riek ontfermden zich over hen en Adrie trouwde in 1946 met de vader van het viertal. Met de oudste van deze vier, Wim, is Adrie Lindeijer sinds de negentiger jaren actief bezig met verzoening tussen Nederlanders en Japanners. Verzoening overigens niet gebaseerd op het verdoezelen van het verleden, maar juist op het onder ogen zien van hoe het werkelijk was. En desondanks elkaar de hand reiken. Diverse bezoeken aan Japan hebben hun kijk op Japan veranderd. Wim Lindeijer zegt dat de haat die hij voelde tegen de Japanners de laatste jaren volledig verdwenen is. Hij voelt zich een bevrijd mens. Terugkijkend kan hij drie ervaringen aanwijzen die voor die bevrijding gezorgd hebben. Allereerst was er de afscheidsbrief van zijn moeder Nel. In die brief stond geen enkele aanklacht tegen Japan of de Japanners. Vlak voor haar dood zei ze dat er in een hart vervuld van haat geen plaats voor liefde is. Zij nam op een vredige manier afscheid van het leven en van haar kinderen, wat in het bijzonder op Wim, die toen negen jaar was, een onvergetelijke indruk maakte. Ten tweede was er het dagboek van de vader van Wim in de vorm van brieven die hij indertijd tijdens krijgsgevangenschap op Java en in Japan schreef aan zijn vrouw en kinderen, maar uiteraard niet kon versturen. Uit die brieven spreekt realisme, maar geen rancune. Ze ademen een geloof in God, en liefde en zorg voor zijn gezin. Wim maakte voor het eerst kennis met de brieven toen hij dertien was. Toen hij het veertig jaar later opnieuw las, bewerkte hij het dagboek, voegde er persoonlijke gegevens aan toe en gaf het aan zijn tweede moeder Adrie Lindeijer op haar tachtigste verjaardag. Het bewerken van dit boek heeft hem geholpen het verleden te verwerken. Hij vertaalde het in het Engels en het is nu in het Japans uitgekomen. Dit is de derde ervaring die het laatste restje haat tegen Japan deed wegsmelten: namelijk de reactie in Japan op het dagboek van zijn vader. Er blijkt welgemeende interesse, openheid, ja berouw over de oorlog. Het boek wordt gebruikt in Japan om te helpen de onwetendheid over het Japanse oorlogsverleden weg te nemen.
Gedenkteken in Mizumaki
In Mizumaki op het eiland Kyushu in Japan, waar ook veel krijgsgevangenenkampen waren, is een monument voor de achthonderdachtenvijftig Nederlanders die in kampen in Japan zijn omgekomen. Het gedenkteken is opgericht op initiatief van de Nederlandse ex-krijgsgevangene Dolf Winkler in samenwerking met een plaatselijk comité dat ook verantwoordelijk is voor het onderhoud. In de aanzet en realisering ervan heeft de boeddhistische leraar Y. Ashiba een belangrijke rol gespeeld. Dit is temeer van belang vanwege de kritiek op de houding van de Zen Boeddhistische scholen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kei’itsu Hosokawa, algemeen-secretaris van de Myoshin-ji School van het Rinzai Zen Boeddhisme, gaf in oktober 2002 een verklaring uit waarin hij namens zijn organisatie officieel verontschuldigingen aanbiedt voor de gedragslijn in de oorlog. Hij zegt te betreuren dat de Myoshin-ji School en de boeddhistische geestelijkheid in Japan niet alleen geen tegenstand heeft geboden, maar de oorlogsinspanningen zelfs actief heeft bevorderd [10-5]. Op 5 oktober 1997 sprak Wim Lindeijer bij de jaarlijkse herdenking in Mizumaki. Hij vroeg daar vergeving voor de haat die hij tegen Japan gevoeld had. Lindeijer gelooft dat zijn opstelling belangrijk is om tot verzoening te komen en anderen aan te moedigen zich te bevrijden van de gevoelens die ons van elkaar gescheiden houden en zich te bezinnen op verandering, verzoening en vrede. Hij heeft er begrip voor dat mensen genoegdoening, ook materiële, vragen en zelfs eisen. Maar hij gelooft ook dat die genoegdoening nooit genoeg zal zijn voor een hart dat niet bevrijd is van haat. De bevrijding van haat en rancune is voor hem zo bijzonder, dat hij niet kan nalaten ervan te getuigen. Zoals ook op de conferentie op 2 december 2000 in Elspeet, waar Nederlanders en Japanners zich in een open sfeer bezonnen op hun gezamenlijke geschiedenis, maar ook op het heden en de toekomst. Deze conferentie was een vervolg op een eerdere bijeenkomst dat jaar, die bijeengeroepen was ter gelegenheid van o.a. het verschijnen in Japan van het dagboek van zijn vader, en die ook in het teken stond van bewuste toenadering tussen twee volken in het licht van een pijnlijk oorlogsverleden. Sindsdien zijn er tot eind 2004 acht soortgelijke bijeenkomsten georganiseerd door de stuurgroep Dialoog Nederland-Japan [10-6].
Ogen geopend
Een van de drijvende krachten achter de ontmoetingen van de stuurgroep Dialoog Nederland-Japan is professor Takamitsu Muraoka, hoogleraar Hebreeuws en lid van de Japanese Christian Fellowship Church of the Netherlands. Sinds 1991 doceerde professor Muraoka aan de Universiteit van Leiden. Meteen na zijn aankomst hier merkte hij de vijandige houding tegenover Japan. De krans die de toenmalige premier van Japan, Kaifu, bij het Indisch Monument in Den Haag had gelegd, belandde later in het water. In 1996 reageerde Muraoka met een ingezonden brief op een negatief artikel over Japan in NRC Handelsblad. De brief werd gepubliceerd en leidde ertoe dat hij contact kreeg met dr. Lindeijer en zijn moeder. Muraoka redigeerde en verzorgde met hulp van drie Japanse dames de Japanse vertaling van het dagboek van Wim Lindeijer sr [10-7]. Muraoka’s contact met de slachtoffers van de Japanse agressie opende zijn ogen. Hij wist niet wat er in Indonesië gebeurd was. Hij vindt niet dat hij verantwoordelijk is voor wat de Japanse militairen in de Tweede Wereldoorlog gedaan hebben, maar hij schaamt zich er wel voor. Net zoals je collectief trots kunt zijn op je land, kan er ook sprake zijn van collectieve schuld, vindt hij. Professor Muraoka wilde zijn bijdrage leveren om die schuld enigszins te vereffenen door na zijn emeritaat in 2003 ieder jaar een maand zonder vergoeding te doceren in één van de landen die door Japanse agressie geleden hebben. Hij is begonnen met Zuid-Korea in 2003, Indonesië volgde in 2004 en Singapore in 2005. Ook in Nederland gaat hij onverdroten door zijn verzoenende hand uit te steken naar de voormalige slachtoffers van Japan. Zijn nederige en bescheiden opstelling ontwapent mensen. In december 2003 hield professor Muraoka in het centrum van MH aan de Amaliastraat een lezing over Verzoening tussen volken – wat één mens kan doen. Muraoka vond dat de vraag eigenlijk moet zijn: Wat één mens moet doen. Hij vond het motto van de Amaliastraatlezingen van toepassing op zich zelf: Een pionier te zijn voor een positieve verandering in de samenleving, te beginnen in eigen leven. ‘Dat is precies waarnaar ik streef’, zei hij, ‘vanuit mijn christelijke overtuiging.’ Een aankondiging in de Haagsche Courant bracht een aantal mensen naar de lezing die verbonden zijn met het Centrum ’45 in Oegstgeest, dat hulp biedt aan slachtoffers van Japanse interneringskampen. Een van hen organiseerde daarna een vervolgontmoeting met Muraoka en zijn echtgenote, die positief verliep. Een man die tijdens de lezing het niet had kunnen opbrengen de uitgestoken hand van de Japanner aan te nemen, kon dat bij de tweede gelegenheid wel [10-8]. Deze verhalen laten iets zien van verandering, verzoening en vrede. Het is een weg die je gaat, een proces dat nooit klaar is. Cruciaal is niet of je het bereikt, maar of je bereid bent die weg op te gaan. ‘Op weg naar verandering, verzoening, vrede…’ was het overkoepelende thema van de activiteiten van MH in 1998 en 1999.
Scharnierpunt
Het jaar 1998 was een scharnierpunt wat betreft deze activiteiten. Het begon allemaal met een kritische brief, die in oktober 1997 arriveerde op het kantoor van MH aan de Amaliastraat in Den Haag. De brief was van Jos Sterk, toen beleidsfunctionaris bij de Katholieke Bond van Ouderen. Al jaren zijn hij en zijn vrouw Yvonne betrokken bij het werk van Morele Herbewapening. Ze deden actief mee met het organiseren van de gezinsconferenties. Als babyboomers, komend uit een katholiek milieu, hebben ze de ontzuiling en de democratisering meegemaakt. Ze ontmoetten elkaar in een vormingscentrum voor werkende jongeren. Ze trouwden in de kerk, wat eigenlijk ‘not done’ was in deze kringen, vertelt Yvonne. Onder invloed van de heersende maatschappijkritiek zette Jos het katholicisme aan de kant. Maar aan het eind van de jaren zeventig liep hij, zoals hij zegt, op tegen de grenzen van de maatschappijkritiek. Hij kreeg behoefte aan persoonlijke levensverdieping. Hij verdiepte zich opnieuw in het christendom en het katholicisme, en het gedachtegoed van Morele Herbewapening hielp hem ook verder. Uiteindelijk besloot hij theologie te gaan studeren [10-9]. In het voorjaar van 2002 rondde hij deze studie af en hij werkt nu als parochiecatecheet in het bisdom Rotterdam. Yvonne zocht in een ietwat andere richting. Na een aantal jaren van grote belasting ontdekte ze dat ze de vermoeidheidsziekte ME/CVS had. Omdat de gewone geneeskunde haar niet kon helpen, wendde ze zich tot de alternatieve geneeskunst. Ze ontdekte het zelfhelend vermogen van haar lichaam en geest. Ze zegt over die ervaring: ‘Ik herkende daardoor in mezelf een innerlijke bron van vrede en geduld en ik hervond een evenwicht in mezelf. Ik ben na dertien jaar zo goed als beter. Ik ontdekte dat het geheel meer is dan de delen. Als de aparte onderdelen niet goed samenwerken word je ziek. Mijn lichaam/geest was in de war doordat er stukken waren overbelast en stukgegaan, samenwerking was daardoor onmogelijk. Door herstel en communicatie is de balans teruggekomen.’ Beiden gebruiken ze hun ervaringen om mensen om hen heen te helpen [10-10]. Halverwege de jaren negentig sloeg Jos Sterk de ontwikkeling van MH in Nederland met enige zorg gade en besloot hij die zorgen kenbaar te maken. ‘Ik heb de indruk’, schreef hij, ‘dat de kring van mensen die op de bijeenkomsten komen steeds kleiner wordt. Wat ik bemerk is dat de MH steeds een beweging naar binnen maakt. De ontmoetingsdagen krijgen steeds meer het karakter van bijeenkomsten van vaak dezelfde mensen met een programma, dat ook nog eens door dezelfde mensen wordt ingevuld. Vinden jullie zelf, dat het met de MH goed gaat in Nederland? Maken jullie eigenlijk ook elk jaar een werkplan voor de MH? Gewoon een notitie, waarin je een sterkte-en-zwakte analyse en evaluatie maakt en je een aantal plannen (wat wil je, voor wie, waarom en door wie?) aankondigt? Ik wil best in het maken van zo’n notitie meedenken. Zouden deze gedachten tot een nieuwe impuls voor de MH in Nederland kunnen leiden?’ De brief was geadresseerd aan mijn man en mij, maar eigenlijk was de brief ook bedoeld voor de anderen die zich in Nederland fulltime voor Morele Herbewapening inzetten. Wij gingen in op het aanbod van Jos Sterk en hadden op een avond een vruchtbaar gesprek met hem en zijn vrouw Yvonne. Uit deze confrontatie van ideeën ontstond het plan voor een nieuwe organisatiestructuur en in het voorjaar van 1998 kwam een gezelschap van zevenentwintig mensen van verschillende leeftijden een weekend bij elkaar om te brainstormen over het programma van MH. Een handjevol van dit gezelschap werkte op fulltime basis met MH. De meesten hadden andere banen en werkten in hun vrije tijd zoveel mogelijk mee. Iedereen werd gevraagd mee te doen aan een grondige evaluatie van de afgelopen jaren en ideeën te lanceren voor de toekomst. Welke activiteiten van MH hebben je het minst aangesproken, welke het meest en waar moet MH de komende tijd aandacht aan besteden? Er werden werkgroepen gevormd die plannen gingen maken voor de verschillende aandachtsgebieden [10-11]. Vanaf dat moment wordt in het voorjaar het programma voor het volgende seizoen bedacht. Dit klinkt niet wereldschokkend, maar voor het team van MH was het wel een flinke verandering. Het idee leefde namelijk dat activiteiten geïnspireerd moesten zijn en dat betekende, zo werd gedacht, vaak dat iets op korte termijn gerealiseerd moest worden. Het idee dat je ook geïnspireerd kon zijn over iets dat over een jaar zou gebeuren, betekende een omslag in het denken. Een tiental openbare evenementen, lezingen, cursussen, gesprekskringen en conferenties werd gepland en de gegevens afgedrukt in een folder, ontworpen door de kunstenares Hester Mila-Groeneweg. Dit bleek vele voordelen te hebben. Sprekers zijn makkelijker te boeken, er is beter publiciteit aan evenementen te geven en mensen weten waar ze aan toe zijn. Het jaarprogramma is gevarieerd; het bestrijkt alle terreinen waarop MH actief is, zoals ethiek in het bedrijfsleven, opvoeding en gezin, huwelijk en relaties, interreligieuze en interculturele dialoog/samenwerking, verzoening en vrede, de politiek vanuit een moreel/ethisch gezichtspunt bekeken, persoonlijke en geestelijke vorming [10-12]. Een nieuwe impuls voor het werk van Morele Herbewapening in Nederland, daar hoopte Jos Sterk op. Die is er inderdaad gekomen. Sinds 1998 laat de opkomst bij de verschillende evenementen een stijgende lijn zien. ‘Wat een geweldige opkomst en sfeer’, mailde iemand na afloop van een evenement. ‘Hoe krijgen jullie dat voor elkaar, wat een netwerk.’ Het groeiende netwerk komt ook door de website die in augustus 1998 online ging. Daarop worden sindsdien alle evenementen aangekondigd en van bijna alles verschijnt een uitgebreid verslag, en/of de integrale lezingen. De bedoeling van al deze activiteiten is een stimulans te zijn voor mensen die de samenleving willen verbeteren door hun persoonlijke inzet. Het blijkt niet moeilijk om ieder jaar weer een rij sprekers te vinden die voor die stimulans zorgen, bondgenoten, mensen die al jaren getuigen van zo’n inzet.
Actief voorbereiden op vrede
Edy Korthals Altes, oud-diplomaat, bleek zo’n bondgenoot te zijn. Hij vertelde op een grote nationale conferentie van Morele Herbewapening op 18 maart 2000 in Holiday Inn in Utrecht over zijn missie. Hij had uit onvrede met de wapenwedloop in 1986 zijn ontslag ingediend als ambassadeur van Nederland in Madrid en sindsdien heeft hij zich met hart en ziel ingezet voor een rechtvaardiger wereld. Verandering en verzoening zijn zekerder wegen naar vrede dan de verregaande militarisering, die nu zelfs de ruimte omvat. Volgens Korthals Altes is militarisering gebaseerd op een verouderd veiligheidsconcept, namelijk dat je je moet voorbereiden op oorlog als je vrede wilt. Integendeel, we moeten ons actief voorbereiden op vrede. Een geestelijke vernieuwing is nodig om het tij te keren, het tij van de almachtige economie, van het idee dat wij een oneindige behoefte zouden hebben aan materiële goederen. Korthals Altes stelde de onnadenkendheid aan de orde waarmee wij als kleine welvarende minderheid in de wereld op deze te grote voet doorleven. Het is een misvatting dat je er als enkeling toch niets aan kunt doen. Korthals Altes riep en roept mensen op een andere weg in te slaan, namelijk de weg die begint met persoonlijke verandering. Al deden we het alleen maar om de wereld voor onze kinderen en kleinkinderen niet tot een hel te laten worden, zegt hij [10-13]. Om dit uit te dragen gaat hij op hoge leeftijd onvermoeibaar door met lezingen geven in Nederland en in Europa.
In het ruisen van de wind
Om te werken aan verandering, verzoening en vrede heb je een lange adem nodig. Dit weet Amapon Jos Frans Marey als geen ander. Marey is Sera Bawa (letterlijk: grote vorst) van een adellijke familie in de stam van de Waropen die in het westen van de Indonesische provincie West-Papoea woont. Begin jaren zestig van de vorige eeuw was hij adviseur van staatssecretaris Bot van Binnenlandse Zaken toen Nederland onder druk van de Verenigde Naties en met name de Verenigde Staten, het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea moest afstaan aan Indonesië. In het New York Agreement, het akkoord over de overdracht, werd onder meer bepaald dat er een referendum onder de Papoea’s gehouden zou worden over de politieke toekomst, maar dat gebeurde pas in 1969. Bovendien werd er toen geen volksraadpleging gehouden, maar in plaats daarvan werden duizendzesentwintig mensen drie maanden opgesloten in barakken, waar ze onder dwang en met cadeaus werden overtuigd voor aansluiting bij Indonesië te kiezen, het zogeheten ‘musjawarah’, een Javaans systeem. De democratische traditie van de Papoea’s, en van heel Melanesië, waarbij een Raad van Ouderen beslist over allerlei zaken, werd zo genegeerd. In 1963 had Indonesië al de door de Papoea’s zelf gekozen vertegenwoordigende lichamen, de Streekraden en de Nieuw-Guinea-raad ontbonden. Vlak voor de overdracht vertrok Marey hals over kop met andere Papoea-leiders naar Nederland, omdat zij door hun nauwe banden met het Nederlandse bestuur hun leven in Irian Jaya niet meer zeker waren. Voor zijn komst naar Nederland was er echter iets gebeurd waardoor Marey het geweld had afgezworen en overtuigd was geraakt van het belang van vreedzame oplossingen. Samen met andere Papoea’s was hij, aangemoedigd door staatssecretaris Bot, naar een conferentie van Morele Herbewapening in Odawara, Japan gegaan. Voor de Papoea’s, die zeer hadden geleden onder de Japanse bezetting, was het een hele stap om naar Japan te gaan. In Odawara ontmoette Marey mensen die hem ervan overtuigden dat er met haat in je hart geen bruggen tussen mensen gebouwd kunnen worden. Mensen die met hun persoonlijke verhalen indruk op hem maakten waren Frits en Sylvia Philips, die geleden hadden onder de Duitse bezetting, Rajmohan Gandhi uit India die geworsteld had met zijn haat tegen de Engelsen en Chief Walking Buffalo die de Amerikanen vergeven had voor wat ze de indianen hadden aangedaan. Als Marey over Odawara vertelt noemt hij altijd deze namen. Door hen is hij de weg van verzoening opgegaan. Niet dat dat makkelijk was. Marey: ‘Tot op de dag van vandaag vraag ik me af of ik Nederland en het westen niet geholpen heb mijn volk te verkwanselen. Ben ik medeschuldig aan de moord op de honderdduizenden Papoea’s sinds de overdracht? Wat heeft de blanke broeder mij gebracht? Dit dilemma draag ik namens Nederland, en Nederland moet dit met de Verenigde Naties en de Verenigde Staten oplossen.’ Ondanks deze gewetensnood is hij al die tijd trouw gebleven aan het antwoord dat hij in Odawara kreeg op zijn gebed tot God waarin hij vroeg of hij moest vasthouden aan de haat en het verleden. In het ruisen van de wind kwam het antwoord: Zoek een nieuwe weg. In 2001 sprak Marey in Caux tijdens de conferentie Peace Building Initiatives over zijn persoonlijke dilemma, het dilemma van de Papoea’s en zijn zoektocht naar nieuwe wegen van verzoening en dialoog. ‘Ik geloof’, zei Marey, ‘dat er een dag komt dat de Indonesiërs de menselijke waardigheid van de Papoea’s zullen erkennen en dat beide partijen rond de tafel gaan zitten om een nieuwe toekomst te scheppen.’ In 2003 kwam op initiatief van Marey en in nauwe samenwerking met het team van IC in Nederland, een delegatie van zeven personen uit West-Papoea naar de conferentie voor vredesinitiatieven in Caux. Zij vertelden over het breed gedragen initiatief om van Papoea ‘een land van vrede’ te maken [10-14]. Zij zien de politieke dialoog met de Indonesische regering als enige reële weg. Maar het is evengoed nodig de eenheid tussen de Papoea’s onderling te bevorderen, net als de samenwerking met de Indonesiërs die er sinds de jaren zestig in grote getale zijn gaan wonen. Om op vreedzame wijze een betere toekomst voor de mensen van West-Papoea te bereiken hebben ze de steun van de internationale gemeenschap nodig, zei de Papoea-delegatie in Caux. Daarom waren ze dankbaar voor de belangstelling die er tijdens de conferentie was voor hun verhaal. Ook in Nederland, dat ze daarna aandeden en waar het geld voor deze onderneming bijeengebracht werd, was de belangstelling voor de ervaringen van de Papoea’s groot. En omdat vrede een weg is en niet een eindproduct, zeggen we ‘Wordt vervolgd’ [10-15].
Verzoening met het leven
Een van de moeilijkste dingen is je te verzoenen met het onvermijdelijke, bijvoorbeeld ziekte en handicap. In onze samenleving houden we daar helemaal niet van. We zouden het onvolmaakte het liefst helemaal uitbannen. Maar het opvallende is dat ziekte en handicap onvermoede krachten van liefde wakker kunnen roepen. Geert en Annemarie Geertsema ontdekten toen hun dochtertje Wendelien drie was, dat ze een vertraagde verstandelijke ontwikkeling doormaakte. Die ontdekking was het begin van een lange tocht door de wereld van de gezondheidszorg, waarbij ze veel steun gehad hebben van doktoren en hulpverleners, maar ook hun eigen inzicht volgden. Dit laatste heeft er o.a. toe geleid dat ze hun dochter gedurende een periode, waarin zij een ernstige gedragsstoornis vertoonde, uit het psychiatrisch ziekenhuis hebben gehaald - waar het bergafwaarts ging - en haar bijna een jaar lang thuis hebben verzorgd. In een uitgebreid interview met hen dat op 15 juli 1989 in Nieuw Wereld Nieuws verscheen, vertellen ze over de weg die ze tot dan met hun toen 14-jarige dochter hebben afgelegd. ‘Je staat er versteld van’, zei Annemarie, ‘hoeveel je voor je kind overhebt.’ En Geert: ‘Ik vraag niet: Waarom heeft God ons dit aangedaan?, maar: Waar ligt de kracht waar genezing gevonden kan worden?’ Die kracht vinden ze in hun geloof. Ook vonden ze veel steun in de gezinsdagen en weekenden in Nederland, en in de gezinsconferenties in Caux, waar ze ook Wendelien mee naar toe namen. In het eerder genoemde gezinsdiaporama (1977) spreekt Annemarie over de liefde en het geduld die je nodig hebt bij de opvoeding van de kinderen. En dat ze meer over liefde is gaan begrijpen, doordat ze in de bijbel zijn gaan lezen. Annemarie sprak deze woorden nog voor ze wist hoeveel liefde en geduld zij en Geert op zouden moeten brengen voor de begeleiding van hun dochter. Genezing vonden ze niet voor Wendelien, maar wel zelf de kracht om vol te houden. Wendelien is nu 30 jaar en haar ouders staan nog steeds achter hun uitspraak in 1989 dat hun leven door haar verrijkt is. Annemarie: ‘Ze geeft zoveel pure liefde terug, en je leert zoveel van haar. Ik zou haar voor geen goud willen missen.’ Wendelien woont sinds twaalf jaar in een antroposofisch huis, waar ze helemaal op haar plaats is en de zorg voortreffelijk, maar nog steeds houden haar ouders de vinger aan de pols. Er is wel iets wat ze anders hadden willen doen. De twee oudere broers steunden hun ouders in de zorg voor hun zusje - dat was hun loyaliteit. ‘Maar’, zeggen Geert en Annemarie nu, ‘door de aandacht die Wendelien vroeg, hebben wij ons onvoldoende rekenschap gegeven van de gevoelens en vooral gevoeligheden die bij de jongens leefden. Gelukkig hebben we hier later in alle openheid met elkaar over kunnen spreken en heeft het luisteren naar elkaar zelfs een bijdrage mogen betekenen aan de onderlinge verstandhouding’ [10-16]. De vraag waar we in onze samenleving voor staan is of we het ‘onvolmaakte’, het ‘abnormale’, de handicap, zo veel mogelijk willen uitbannen of kunnen accepteren. En wat is eigenlijk normaal? Ik hoorde daar een mooi antwoord op van Jean Vanier, de geestelijke vader van de Ark-huizen voor verstandelijk gehandicapten. In verband met de oprichting van deze huizen in Nederland gaf hij hier verschillende lezingen. Hij vertelde dat hij een keer een ‘normale’ man op bezoek kreeg in het Ark-huis in Trosly-Breuil in Frankrijk. Zijn gast had veel problemen waar hij over wilde praten. Vanier: ‘Ineens kwam onze huisgenoot Jean-Claude, een mongooltje, binnen met een stralende lach. Hij pakte de hand van mijn normale bezoeker, pakte mijn hand en liep vervolgens, nog steeds lachend de kamer weer uit. Mijn bezoeker keek me aan en zei: “Is het niet verdrietig zulke kinderen te zien?” Meneer ‘Normaal’ is blind. Hij kan niet zien hoe gelukkig Jean-Claude is’ [10-17]. Er is al jaren een maatschappelijke discussie gaande over prenatale diagnostiek [10-18]. Die gaat er eigenlijk maar ten dele over of we willen voorkomen dat kinderen met een handicap geboren worden. Ten diepste gaat die over de vraag wat voor een samenleving we willen. Toen Annemieke Kes-Windig in 1996 haar derde kind verwachtte was ze net 36. Er was een nieuwe regeling dat iedere zwangere boven de 36 een vlokkentest aangeboden zou krijgen. Annemiek zei dat ze eerst over dit aanbod na wilde denken. Bij het volgende bezoek deelde ze de vroedvrouw mee dat ze het niet zou doen. ‘Wat er in me groeit, is welkom hier.’ Na een moeilijke bevalling kwam Kier te wereld. Het bleek dat hij een aangeboren afwijking had en als lilliputter door het leven zou moeten gaan. Zes weken voor de bevalling overleed Annemieks vader. Op de avond na de begrafenis schreef ze een gedicht:
Het kindje dat ik in mij draag is een gedicht. Een nieuw lied dat gezongen wordt, God ter ere. Het is misschien niet zo als alle andere kinderen, maar het komt van dezelfde plek. Van God. Daar waar liefde woont, en die liefde draagt het in zich. Zoals het gras een lied zingt in de wind, zo zal dit kind zingen voor God.
Dit gedicht was na de geboorte van Kier een teken van troost. Annemiek heeft rond zijn geboorte heel duidelijk Gods aanwezigheid ervaren. Kier mag er zijn. Hij is nu acht jaar, een vrolijk en buitengewoon pienter jongetje. Hij begint moeite te hebben met het besef dat hij dingen niet kan, zoals bijvoorbeeld korfballen. Maar misschien zal hij wel goed kunnen skiën, denkt zijn moeder. Annemiek heeft de levenshouding dat als er problemen zijn, er ook een oplossing te vinden is. Al vanaf haar studententijd heeft ze de gewoonte iedere dag tijd uit te trekken voor een stille tijd. ‘Even een stil moment van luisteren, en dan weet ik het wel’, is haar uitgangspunt. Ze heeft echter ervaren dat het niet altijd zo makkelijk gaat. Er waren periodes dat ze hulp van buitenaf nodig had. Maar het idee om hulp te vragen en aan wie kwam toch weer in stilte. ‘De bijbel en stille tijd - dat is en blijft de basis’ [10-19]. Het niveau van onze samenleving is af te meten aan onze zorg voor de zwakken, vindt Geert Geertsema. Zij kunnen het beste in hun medemens naar boven halen. Dit was ook de teneur van de discussie na een lezing door Yvonne Timmerman-Buck, toen voorzitter van de CDA-fractie in de Eerste Kamer, in het centrum van Initiatives of Change in maart 2002. De lezing ging over abortus en euthanasie, over de beschermwaardigheid van het beginnende en eindigende leven. Het onderwerp was toen weer actueel omdat de euthanasiewet die het jaar daarvoor was aangenomen binnenkort in werking zou treden. En omdat er op dat moment een nieuwe embryowetgeving behandeld werd in de Eerste Kamer. Het bevreemde mevrouw Timmerman dat in tegenstelling tot de euthanasiewet het jaar daarvoor, er voor de nieuwe embryowet nauwelijks belangstelling was in de media, terwijl het over belangrijke ethische kwesties ging. De vraag is, en die werd toen besproken: Wie is er verantwoordelijk in dit soort ethische kwesties – de overheid of de burger? Mevrouw Timmerman: ‘De overheid kan niet in elke individuele situatie oordelen. Ze kan ook niet verder springen dan haar polsstok lang is, en haar polsstok is het ethische draagvlak. Daarom zou het goed zijn als bij de hele discussie over wat ethisch nog wel of net niet geoorloofd is, men zich afvraagt: Wat voor een samenleving willen we? Welke waarden zijn belangrijk? Wat bedoelen we met de kwaliteit van de samenleving?’ Iemand merkte toen op dat wat technisch mogelijk is, vroeger of later ethisch gelegitimeerd wordt. Tenzij we, en zo zou je het vervolg van deze discussie kunnen samenvatten, niet alles zo maar over ons heen laten komen, maar de ontwikkelingen beoordelen in het licht van de cultuur die ons voor ogen staat. Een cultuur, waar mensen zorg en liefde voor elkaar hebben, waar het eigen belang gerelateerd wordt aan het algemeen belang. Waar het gaat om humaniteit. Kortom, niet de techniek bepaalt de kwaliteit van onze samenleving, maar hoe we omgaan met de meest kwetsbaren [10-20]. En we zijn nog niet klaar met de discussie. Vorig jaar heeft de Gezondheidsraad het advies uitgebracht om alle zwangere vrouwen te screenen op het Downsyndroom en neurale buisdeffecten (open ruggetjes). Iemand die dit advies afwijst is professor Paul Cobben, hoogleraar geschiedenis van de moderne wijsbegeerte aan de Universiteit van Tilburg. Op een gezinsdag in juni 2005 in het centrum van Initiatives of Change legde hij de bezwaren uit die hij heeft als filosoof èn als vader van een mongoloïde zoon. De Gezondheidsraad veronderstelt dat gemis aan autonomie leed veroorzaakt. Het kind zal leed kennen, want het is niet autonoom. De ouder ervaart leed door inperking van zijn autonomie. Cobben: ‘Mijn zoon is nu 22. Hij werkt bij een boer. Hij geniet van het leven. Ik douche hem elke morgen. Vaak zegt hij: Leuk hè, gisteren? en dan noemt hij iets dat hij gedaan heeft. Hij is geen onvolwaardig mens. Hij is wel gehandicapt.’ Volgens Cobben gaat de Gezondheidsraad uit van een andere opvatting van autonomie dan die waarop onze samenleving gebaseerd is sinds de Franse revolutie. De rechtsorde bepaalt dat allen gelijk zijn, ongeacht kenmerken of eigenschappen. Autonomie heeft te maken met de vrijheid om gewetensvolle keuzes te maken. Is het een gewetensvolle keuze om het leed uit te bannen (wat we toch nooit zullen kunnen), of om jezelf en de ander te accepteren als volwaardig mens en te doen wat in je vermogen ligt, met de capaciteiten die je hebt? Hopelijk blijven we over deze zaken nadenken en discussiëren, opdat we niet op een dag wakker worden in een samenleving die we helemaal niet willen [10-21].
Bruggenbouwers
Voor het werken aan vrede wordt vaak de metafoor ‘bruggen bouwen’ gebruikt. Al decennia leefde in het team van MH de overtuiging dat het nodig was bruggen te slaan tussen verschillende bevolkingsgroepen. Er zijn vele werelden die naast elkaar leven in Nederland, die volledig los staan van elkaar. Pogingen van MH/IC die werelden met elkaar te verbinden waren niet altijd succesvol. Af en toe werd er een brug geslagen bijvoorbeeld met Indonesische en Surinaamse studenten, Molukkers en immigranten uit verschillende landen. In Utrecht ontstond een goede samenwerking met enkelen van hen. Hamzeh Zeid Kailani, Palestijn, kwam in 1964 als vertaler in Nederland werken. Door de oorlog met Israël kon hij niet teruggaan. In 1974 voegde zich zijn echtgenote Zahera bij hem met hun dochter. In Utrecht werd hun tweede dochter geboren. Hamzeh werd imam en deed veel werk in gevangenissen en politiebureaus. Als moslim zet hij zich al jaren in voor dialoog met christenen. Voor zijn talrijke spreekbeurten doorkruist hij per trein onvermoeibaar het land. Ook richt hij zich op jonge moslims die hem vragen in het Nederlands met hen te spreken over de islam en hen te helpen als moslims in een moderne samenleving te leven. Sinds zijn pensionering doet hij dit met extra inzet. Vaak neemt hij ook samen met andere Nederlanders deel aan conferenties van Morele Herbewapening in Caux en elders en hij is een van de trouwste deelnemers aan de Utrechtse gespreksgroep [10-22]. Mohamed Sini kwam in 1972 op 15 jarige naar Nederland als zoon van een gastarbeider uit Marokko. Hij werd o.a. een van de directeuren van het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) Utrecht, gemeenteraadslid van de PvdA en voorzitter van de landelijke stuurgroep Islam & Burgerschap. Hij trad ook op als voorzitter van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) in oprichting dat na jaren van overleg in 2004 officieel werd geïnstalleerd. Vanuit zijn ervaring heeft hij in Nederland en ook op een MH-conferentie in Caux kunnen bijdragen om bruggen te slaan en inzicht te geven in de kansen en problemen waar immigranten uit Marokko mee te maken krijgen. De Marokkaanse cultuur botst vooral met de individualisering en verzakelijking in Nederland, denkt Sini. Voor een Marokkaan is het sociale verband belangrijk. Hier ligt een oorzaak van de problemen van Marokkaanse jongens. (De meisjes hebben hier minder last van.) De stuurgroep Islam en Burgerschap probeert hier iets aan te doen door de ouders en andere opvoeders zoals de imams en moskeebestuurders in te schakelen. In Nederland is opvoeden vooral onderhandelen en niet ‘je doet dit omdat ik het zeg’. In Marokko werkt dat laatste vooralsnog (als de welvaart toeslaat zal dat ook veranderen, zegt Sini) omdat ouders, leraren en politie dat allemaal zo doen. Sini: ‘Daar word je niet als individu aangesproken, maar als groep. Het externe geweten is ontwikkeld: zolang je de groep maar niet benadeelt. Hier valt de groepscontrole weg en word je aangesproken op je interne geweten. Die individuele vrijheid leidt tot problemen. Bijvoorbeeld: een kind moet rekening houden met zijn familie, maar als z’n familie niet ziet dat hij steelt, dan is het geen probleem.’ Mohamed Sini gelooft dat je de Islam niet mag gebruiken om culturele gewoontes te verdedigen die niet passen in deze maatschappij, zoals eerwraak, meisjes thuis houden, veelwijverij, het niet aanvaarden van verschillen in seksuele geaardheid en het niet aanvaarden van de scheiding tussen kerk en staat. Maar wat dat laatste betreft zou hij één uitzondering willen maken. De Nederlandse overheid zou subsidie kunnen geven voor moskeeën en in Nederland opgeleide imams kunnen helpen door ze parttime aan te stellen als geestelijk verzorger in bijvoorbeeld ziekenhuizen. Dit om te voorkomen dat men hiervoor afhankelijk is van steun uit Saoedi-Arabië of Afghanistan met alle gevolgen van dien. Goed opgeleide, Nederlands sprekende imams kunnen een positieve rol spelen bij de integratie van moslims, vindt Sini. ‘Het gaat er in het geloof vooral om het goede te doen, solidair te zijn en vrijwilligerswerk te bevorderen. Naarmate de ontwikkeling voortschrijdt, zullen allochtonen minder in hun eigen groep blijven en zullen er meer ontmoetingen met autochtone Nederlanders plaatsvinden. Dit alles vraagt tijd en goed onderwijs.’ Aldus Sini, die zelf hier een voorbeeld van is [10-23]. Uit Suriname kwam in 1971 wijlen Sew Rambocus die in Nederland in het onderwijs ging werken. Hij was directeur van de Hindoestaanse welzijnsstichting Lalla Rookh die de belangen behartigde van Hindoestaanse Surinamers, gemeenteraadslid voor het CDA in Utrecht en jarenlang tot aan zijn overlijden begin 2004 voorzitter van het door de regering ingestelde Surinaams Inspraakorgaan. Rambocus: ‘Bij de onafhankelijkheid van Suriname kwamen heel veel Surinamers naar Nederland. Onder hen bevonden zich 60.000 Hindoestanen. Zij werden opgevangen in 120 opvangcentra. Steekproeven wezen uit dat ze gekomen waren voor het onderwijs van hun kinderen en dat ze daarna terug wilden gaan. Maar toen we na een aantal jaren weer een steekproef deden, bleek dat ze niet van plan waren terug te gaan. Want ze konden toch hun kinderen en kleinkinderen niet in de steek laten?’ Toen is Rambocus met zijn stichting begonnen een beroep te doen op hun achterban om van Nederland hun land te maken. ‘Ik ben aandeelhouder van de NV Nederland’, was een stelling van hem. Hij doeg bij aan het slaan van bruggen naar anderen en was een van de verantwoordelijken voor een conferentiedag van Morele Herbewapening in het Utrechtse centrum ‘Oase’ in 1994 met het thema ‘We wonen naast elkaar – leven wij ook met elkaar?’ [10-24]. Een bruggenbouwster in Den Haag is Asha Angoelal. In 1966 kwam ze met haar gezin uit Suriname naar Nederland. Ze vertelt graag over de Bhagavadgita, die veel voor haar betekent. Toen ze in 1970 in aanraking kwam met Morele Herbewapening ontdekte ze daarin tot haar vreugde veel overeenkomsten met haar eigen hindoegeloof. In 1974 ging ze naar Caux met een bus vol Nederlanders. In 1975 nam ze haar moeder, zuster en dochters Lita, Radha en Monique mee. ‘Caux,’ zegt ze, ‘ is de hele wereld in het klein. Je ontmoet zoveel mensen en hoort zoveel wijze woorden. Ik leerde in Caux over stille tijd en maatstaven. ’ Ze herinnert zich dat Frits Philips in Caux tegen haar zei: ‘We zijn allemaal één familie.’ ‘Moet je voorstellen, een witte man die dat zegt! Dat vond ik ontzettend goed. Ik zie de wereld ook zo,’ zegt Asha. Toen ze in 1976 weer naar Caux ging, deze keer met haar oudste dochter Geeta, was dat met een zwaar hart. Haar man, die intussen een vriendin had, wilde haar verlaten. Door de warme hartelijke sfeer in Caux vond ze mensen met wie ze haar verdriet en zorgen kon delen. Dat was bijzonder, want ‘in onze cultuur doe je dat niet zo gauw’. Een paar jaar geleden ging haar dochter Radha Baldewsing met haar man en vier kinderen naar Caux, omdat ze wilde dat haar kinderen, net als zij destijds, een Caux ervaring zouden hebben. In het najaar van 2000 verzorgde Asha een avond op de Amaliastraat 10 met verhalen uit de Bhagavadgita. Ze is een ervaren en levendig verhalenvertelster. Al jaren is ze een veel gevraagd spreekster op onder meer scholen, in kerken en bejaardentehuizen Recentelijk sprak ze voor een jongerengroep in de Haagse Kloosterkerk. Pas was ze ook in een psychiatrische inrichting. Ze sprak daar met Hindoestanen. Ook spreekt ze geregeld voor Hindoestaanse ouderen, omdat ‘die vaak in de put zitten’. Ze vertelt ze dan hoe ze moed kunnen vatten uit hun eigen heilige boeken (de vier Veda’s, waarvan de essentie in de Bhagavadgita vervat is). Asha heeft dat zelf ervaren in de moeilijke periodes in haar leven, toen haar man haar verliet en toen haar geliefde jongste dochter Monique stierf [10-25].
Een wij-gevoel
Namens Morele Herbewapening ben ik sinds 1998 lid van het Interreligieus Beraad (IB), een landelijk netwerk van organisaties die gericht zijn op de interreligieuze en interlevensbeschouwelijke dialoog. Het Interreligieus Beraad is een initiatief van Frans Ootjers en Peronne Boddaert [10-26]. Toen Peronne Boddaert mij uitnodigde lid te worden van het IB, voelde ik enige aarzeling. De aarzeling had te maken met het feit dat het interreligieuze slechts één aspect van het werk van MH is, terwijl de andere leden van het Interreligieus Beraad het interreligieuze als hoofdthema hebben. De mogelijkheid mee te helpen bruggen te bouwen tussen vertegenwoordigers van verschillende levensbeschouwingen gaf de doorslag. En ook de toenemende overtuiging om samen te werken met mensen en organisaties die vergelijkbare doelen nastreven. De samenwerking in het Interreligieus Beraad resulteerde in 2003 in een grote conferentie over veiligheid op 17 mei in de Geertekerk in Utrecht, die IC samen met de World Conference on Religion and Peace, de International Association for Religious Freedom en de United Religions Initiative organiseerde [10-27]. Tegelijkertijd waren ook in andere landen mensen van MH bezig met interreligieuze dialoog, zoals in Engeland, Duitsland, Zwitserland en Zweden. Uit een ontmoeting begin 2000 van Edy Korthals Altes en mijzelf met Andrew Stallybrass [10-28], secretaris van het interreligieuze platform in Genève en medeverantwoordelijk voor het MH-conferentiecentrum in Caux, ontstond het idee om interreligieuze conferenties te organiseren in Caux, waar al een traditie van informele ontmoetingen bestond. Dit resulteerde in de zomer van 2002 in een tweedaagse conferentie getiteld ‘De spirituele factor in een seculiere samenleving’, met een vervolg het jaar daarop ‘Kunnen religies partners zijn in het stichten van vrede?’. Aan beide conferenties nam een aantal leden van het eerder genoemde Interreligieus Beraad deel. Het bleek heel vruchtbaar ervaringen uit te wisselen met mensen uit andere delen van Europa. Tussen de Nederlanders en de Zweden groeide een band, die tot gevolg had dat de Zweden ons, leden van het Interreligieus Beraad, mede namens de Lutherse kerkenraden van Spånga (multiculturele wijk van Stockholm) en Linköping uitnodigde voor een werkbezoek van vijf dagen in april 2004 [10-29]. De aanslagen van 11 september 2001 in de VS, de oorlog in Irak, het voortdurende en escalerende conflict in het Midden-Oosten, de aanslagen in Madrid op 11 maart 2004, de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 en de aanslagen in Londen op 7 juli 2005 hebben overal in Europa de verhoudingen op scherp gezet. Er is angst over en weer. Veel moslims voelen zich niet prettig meer in Nederland, in het westen is er angst voor ‘het islamitisch gevaar’ en het antisemitisme neemt toe. Meer dan ooit zijn er bruggenbouwers nodig. Dialoog, een uitgestoken hand, kennis nemen van wat de ander beweegt, dit is nodig om van het onverzoenlijke standpunt af te stappen en de middenweg van de nuance te zoeken [10-30]. Na de moord op Theo van Gogh werden er overal in Nederland dialoog bijeenkomsten gehouden. Zo ook op de Amaliastraat 10. Het doel van deze bijeenkomst was tekenen van hoop te zoeken in de gespannen situatie van het moment. De ruim zestig aanwezigen, waarvan eenderde moslim was, konden samen veel van die tekenen naar voren brengen. ‘Er heerst hier een wij-gevoel’, zo vertolkte een der aanwezigen het gevoel van velen. We staan voor de uitdaging de verschillende culturen en levensovertuigingen die ons land en ons continent rijk zijn, een plaats te geven. Een gemeenschappelijk doel kan ons samenbrengen. Of we nu al generaties in deze streken wonen, of dat we Europa relatief kortgeleden als woonplaats hebben uitgekozen, een bezield en solidair Europa is in ons aller belang. En dat is ook in het belang van de rest van de wereld.
Noten
[10-1] Zie ook hoofdstuk 8. Het hier opgetekende verhaal van Lou Reymen is gebaseerd op gesprekken en correspondentie die ik met Lou Reymen gevoerd heb in de loop van 2000 en 2001. Een artikel hierover staat in Ander Nieuws, 2000, nummer 4. Dit verhaal komt ook voor in Forgiveness - breaking the chain of hate door Michael Henderson. Uitgave BookPartners, 2002, Wilsonville, Oregon (VS).
[10-2] Leven met een schaduw - ervaringen van ouders van een vermoord kind; redactie: Ivo Aertsen, Centrum Slachtofferhulp Leuven, Standaard Uitgeverij, Antwerpen.
[10-3] Ander Nieuws, 2000, nummer1
[10-4] Ander Nieuws, 2000, nummer 2.
[10-5] De hele verklaring is afgedrukt in Nieuws Magazine van de Stichting Japanse Ereschulden, april 2003.
[10-6] Dit verhaal is gebaseerd op diverse gesprekken en in verkorte vorm eerder verschenen in Ander Nieuws, 2002, nummer 6 .
[10-7] Ander Nieuws, 2002, nummer 6.
[10-8] Uit een toespraak van professor Muraoka in het IC-centrum in Den Haag, december 2003. Ander Nieuws, 2004, nummer 1 en op basis van gesprekken naderhand.
[10-9] Dit was de studie theologie M.O.-B aan de Fontys Hogescholen in Amsterdam. Titel van zijn eindscriptie was: ‘De Kracht en de Heerlijkheid. De betekenis en waarde van de evangelische wondergenezingsverhalen voor de volwassenencatechese.’ Zijn belangstelling voor de evangelische wonderverhalen kwam voort uit zijn ziekte. Jos Sterk kreeg begin jaren zeventig de ziekte van Bechterew, waardoor hij geleidelijk steeds krommer en stijver werd. Door een vreemde samenloop van omstandigheden loopt hij nu weer kaarsrecht. In 1988 kreeg hij door een auto-ongeluk een breuk in zijn wervelkolom. De chirurg in Nijmegen die hem daarna opereerde herstelde niet alleen de breuk, maar maakte ook wonderlijk genoeg zijn rug weer recht. Dus hij was na het ongeluk beter af dan daarvoor. Een nieuw mens, zegt hij zelf. Interview met Jos Sterk in Ander Nieuws 2002, nummer 3.
[10-10] Jos en Yvonne vertelden hierover in een gezamenlijke lezing tijdens een bezinningsweekend in Stoutenburg in het kader van het jaarprogramma van IC mei 2005. De lezing ging over hun persoonlijke ontwikkeling en groei in het licht van de tijd waarin we leven.
[10-11] De werkgroepen in 1998 waren de gezinsgroep, de themagroep, de PR-groep, de jongerengroep, de Vonk-groep. Deze laatste had interne begeleiding en toerusting tot doel. In 2003 werden de werkgroepen omgevormd tot aandachtsgebieden, met ieder een contactpersoon.
[10-12] Een overzicht van de jaarprogramma’s vanaf 1998 is te vinden op de website www.iofc.nl. Daar zijn ook van nagenoeg alle programma’s, lezingen, verslagen en volledige teksten te vinden. En ook de nieuwsbrief Ander Nieuws.
[10-13] Meer hierover in Heart and Soul for Europe – an essay on spiritual renewal door Edy Korthals Altes, uitgave Van Gorcum, 1999. In 2001 kwam dit boek in het Nederlands uit onder de titel Europa Ontwaak! met een voorwoord door Bob Goudswaard, uitgave Damon.
[10-14] Zie voor meer informatie: www.hampapua.org/skp.
[10-15] Ander Nieuws, 2000, nummer 6; 2002, nummer 3; 2003, nummer 5; toespraak in Caux op 2 augustus 2001 en in het IC-centrum in Den Haag 17 april 2002: ‘Gaat het Papoeavolk ten onder of zijn er nieuwe wegen te vinden?’.
[10-16] Het interview in NWN van 15 juli 1989 heb ik samen met Sia Windig afgenomen. De Geertsema’s vertellen dat ze dit nog steeds gebruiken als mensen belangstelling hebben voor de geschiedenis van Wendelien. Verder: interview met Annemarie Geertsema-van der Griend op 16 juni 2005.
[10-17] NWN, 1990, nummer 2. Zie ook hoofdstuk 9.
[10-18] Op 10 april 1993 schreef Yvonne Timmerman-Buck in CD/Actueel een artikel over het voorgestelde prenatale bevolkingsonderzoek: ‘De technische en maatschappelijke ontwikkelingen voorkomen dat de beschermwaardigheid van het ongeboren leven van de politieke agenda gehaald wordt.’ Zij vraagt zich af of de overheid wel een vergunning moet verlenen voor een bevolkingsonderzoek, waarbij abortus provocatus de enige interventiemogelijkheid is. In het rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA ‘Genen en grenzen’ (mei 1992) wordt uitvoerig op dit soort vragen ingegaan. Mevrouw Timmerman, die toen bij dit instituut werkte, was secretaris/rapporteur. Zij is sinds 2003 voorzitter van de Eerste Kamer.
[10-19] Interview met Annemieke Kes-Windig op 7 juni 2005; Artikel van Annemieke Kes in Ander Nieuws getiteld ‘Als de wind in het graan’. Interview met Annemiek Windig in NWN van 27 oktober 1984, getiteld ‘Stille tijd in de praktijk’.
[10-20] Verslag ‘Leven: begin en eind’ Ander Nieuws, 2002, nummer 2.
[10-21] Verslag van de gezinsdag met de lezing van professor Cobben door Anneke van Nouhuys –de Pous in Ander Nieuws, 2005, nummer 4. Thema van de dag was: ‘Alles onder controle?’
[10-22] Interview met Hamzeh Zeid Kailani en zijn vrouw Zahera in Ander Nieuws 2001 nummer 6 ‘Wat te doen met de koof?. Interview staat ook op www.iofc.nl. Zahera overleed enkele maanden na dit interview op 9 januari 2002. Over de gespreksgroep, zie hoofdstuk 8, Sociaal Democraat en hoofdstuk 9, Grote steden.
[10-23] ‘Leven in twee culturen’, interview met Mohamed Sini, Ander Nieuws 2001 nummer 5. (ook op www.iofc.nl) Dit interview kwam uit net na de aanslagen op 11 september 2001. Meteen na de aanslagen gaf Sini als voorzitter van de Stuurgroep Islam en Burgerschap samen met de voorzitters van 13 islamitische organisaties een verklaring uit waarin ze de aanslagen categorisch afwijzen. ‘Geen enkel doel kan deze verschrikkelijke slachting wettigen’, schrijven zij. Tegelijkertijd hopen ze dat het terrorisme geen aanleiding zal vormen voor reflexreacties die slachtoffers zouden kunnen maken onder andere onschuldige volkeren in de wereld. Dit zou slechts bijdragen aan de verwoestingen die reeds hebben plaatsgevonden.’
[10-24] In NWN, 1994, nummer 6 staat een verslag van vijf pagina’s over deze conferentiedag, waaraan ook werd bijgedragen door commissaris Hans Papeveld van de Utrechtse politie.
[10-25] Interview met Asha Angoelal op 1 juli 2005
[10-26] Ds. Peronne Boddaert is Remonstrants predikante en tevens voorzitter van de Nederlandse afdeling van de International Association for Religious Freedom (IARF). Frans Ootjers is milieuadviseur in Rotterdam en studeert organisatiekunde. Hij is vrijzinnig boeddhist. Lid van dit netwerk zijn een tiental landelijke (inter)religieuze organisaties en een groeiend aantal plaatselijke interreligieuze organisaties. Dit zijn de plaatselijke raden voor levensbeschouwing en religie. Doel is niet naast elkaar, maar met elkaar te werken. Het Interreligieus Beraad is op 1 november 1997 opgericht op initiatief van de International Association for Religious Freedom (IAFF), Interreligio, Spiritueel Café Nederland (SCN) en de World Conference on Religion and Peace (WCRP). Het IB komt twee keer per jaar bij elkaar. Website: www.interreligieus.nl
[10-27] Verslag in Ander Nieuws, 2003, nummer 3. Hiervoor werkten we samen met Peronne Boddaert voor de IARF, Wite Carp voor de WCRP en Ari van Buuren voor de URI (United Religions Initiative). Ds.Van Buuren is de voorzitter van de Nederlandse afdeling van de URIxen hoofd geestelijke verzorging in het Utrechts Medisch Centrum.
[10-28] Andrew Stallybrass was in Nederland om in het kader van het jaarprogramma van IC een lezing te houden over ‘The other religion, group or culture – a threat or an enrichment?
[10-29] De Nederlandse delegatie van zeven personen was in allerlei opzichten gemengd: katholiek, hervormd, remonstrants, boeddhist, bahai, twee moslims (Turks en Palestijns); vier mannen en drie vrouwen; komend uit Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Ander Nieuws, 2004 nummer 3. Een verslag van het bezoek staat op www.iofc.nl
[10-30] Professor Nasr Abu-Zayd, hoogleraar Islamitische studies aan de Universiteit van Leiden en hoogleraar islam en humanisme aan de Universiteit voor humanistiek in Utrecht, gaf hier een voorbeeld van op een openbare lezing in het IC-centrum in Den Haag in februari 2004 over ‘Islam en moderne waarden’. Een verslag is te vinden in Ander Nieuws, 2004, nummer 2; volledige teksten op www.iofc.nl. Hij sprak ook op de conferentie voor vredesinitiatieven in augustus 2004 in Caux. Hij bekleedt in Utrecht de Ibn Rushd stoel en hij nam deze 13de eeuwse Moorse wijsgeer, ook wel genaamd Averroës, als voorbeeld, omdat die een brug sloeg tussen de Griekse, Arabische en westerse filosofie. ‘We moeten Averroës’ voorbeeld volgen en bruggen bouwen tussen de religies. De ander, ook de andere religie, kan een spiegel voor ons zijn. We hebben de ander nodig om onszelf te begrijpen… In alle geloofstradities moeten we de strijd aangaan tegen de fundamentalistische interpretaties en op zoek gaan naar de universele waarheden, de diepere boodschap in al onze geloofstradities, die van vóór de dogma’s.’ Ander Nieuws, 2004, nummer 5.
Hoofdstuk 11: Een nieuwe wind
In 1938 werd de naam Oxfordgroep relatief eenvoudig ingewisseld voor Morele Herbewapening. Frank Buchman lanceerde de nieuwe naam als een actieprogramma voor de geestelijke en morele herbewapening en veel mensen volgden hem daarin. Toen in het laatste decennium van de 20ste eeuw de tijd rijp was voor weer een naamsverandering, ging dat niet zo eenvoudig in zijn werk. De onvrede over de naam Morele Herbewapening leefde al een poosje. Het Engelse Moral Re-Armament klonk in andere talen meer moralistisch en minder welluidend. Er moest veel uitgelegd worden: dat het woord moreel niet moraliserend bedoeld was en dat herbewapening juist niets met wapens te maken had. Wellicht dacht een enkeling bij het horen van de naam aan de geestelijke wapenrusting waar de apostel Paulus in de brief aan de Efeziërs op doelt, en soms zeiden mensen ook ‘Wat een goede naam, dit is precies wat we nodig hebben’, maar voor de meeste mensen was het een mond vol vreemde klanken [11-1].
Misschien was het wel zo dat de naam Morele Herbewapening meer paste bij de tijd van de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende koude oorlog en niet meer zo bij de tijd na de val van de muur. Gelijktijdig deden zich andere ontwikkelingen voor. Er was niet alleen onvrede met de naam, maar ook met het feit dat er weinig internationale samenhang was. Wel werkte men samen, bijvoorbeeld in wisselende coalities voor specifieke acties of om de conferenties in Caux voor te bereiden. Nieuwkomers in Caux waren vaak verrast hoe er, zonder dat iemand de baas was, toch veel op goede wijze georganiseerd kon worden. Men was trots op de term die iemand daar een keer voor bedacht: geïnspireerde anarchie. Als je een idee had, zocht je geestverwanten en zette je iets op touw. Het werkte! Het was een hele prestatie dat sinds de dood van Peter Howard in 1965 het werk doorging zonder een centraal gezag. Toch werd de behoefte gevoeld die samenwerking meer te structureren. Er was ook een ander aspect dat aan vernieuwing toe was, en dat was de groepscultuur zoals die in de jaren vijftig, zestig en zeventig gegroeid was. Er waren dan wel geen geschreven regels, er was wel een sterke ongeschreven gedragscode. Groepsdruk kon mensen ervan weerhouden hun eigen overtuiging ernstig te nemen. Dit had een zekere uniformiteit tot gevolg. Belangrijke persoonlijke beslissingen werden in de groep besproken of/en aan een gezaghebbend leider voorgelegd. Voor wie het niet met de gangbare groepscultuur eens was, was het moeilijk uit de pas te lopen. Door het gebruik om de gedachten uit de stille tijd met elkaar te delen, wist men veel van elkaar. Dit betekende aan de ene kant dat men zich gedragen wist door de groep, aan de andere kant kon het ook verkeerde afhankelijkheid tot gevolg hebben. De leiders van het moment kregen teveel invloed. Je moest een sterke geest hebben, om een onafhankelijke koers te varen Het ideaal was dat God ieder mens kan gebruiken en dat ieder mens een geïnspireerd idee kan krijgen. Maar in de praktijk werd niet iedereen even serieus genomen. Leiderschap gaat naar diegenen die geestelijk fit zijn, was het adagium. Maar wie bepaalt wie geestelijk fit is? Het was niet duidelijk hoe besluiten genomen werden en door wie. De beweging dreigde een bolwerk te worden met een gedragscode waar je het mee eens moest zijn. Het was de tijd dat Morele Herbewapening het gevaar liep te worden, wat ze niet wilde zijn, namelijk een sekte. Wie kritiek had, moest zelf veranderen, want met de beweging kon niets mis zijn.
Internationaal coördinatie
Eind jaren tachtig ging een nieuwe wind waaien. De behoefte groeide aan een meer transparante en democratische structuur. In 1989 vond een eerste internationaal overleg plaats in het kader van wat het ‘consultation process’ zou gaan heten. Hierin deden zowel mensen mee die fulltime met MH werkten als ook diegenen die een andere, betaalde, baan hadden, maar zich wel honderd procent bij MH betrokken voelden. Aanvankelijk kwam men ieder half jaar enkele dagen bijeen, vanaf 1993 jaarlijks. De beraadslagingen vonden telkens in een ander deel van de wereld plaats, en ook gedeeltelijk met andere mensen, die hun land of streek vertegenwoordigden of deskundig waren op een bepaald gebied. De deelnemers werden geacht vooraf en na afloop met het landelijke of regionale team te overleggen. Zo werden er meer mensen betrokken bij het reilen en zeilen van MH. In de eerste beraadslaging in april 1989 in Chantilly, Frankrijk, was een van de onderwerpen hoe actief in te gaan op de vele openingen die er toen al waren in de nog communistische wereld. Er waren al jaren contacten, maar het bleek dat er ineens veel meer mogelijk was. Datzelfde jaar werd er in oktober in Tokio over nagedacht hoe het niet-christelijke en niet-westerse karakter van MH te versterken. Na het overleg in Japan begonnen we in Nederland met een serie avonden over onderwerpen die daar en in de volgende consultaties aan de orde kwamen. Die avonden leidden tot een openhartige gedachtewisseling in het team hier. Bijvoorbeeld over groepscultuur, besluitvorming en of er ook de vrijheid was dingen op een andere manier te doen en de boodschap op een meer eigentijdse wijze te vertolken. Via telkens weer andere Nederlanders die aan deze consultaties meededen, kon het team hier meedenken over de verschillende thema’s. Sociale betrokkenheid was het aandachtspunt in Sao Paulo, Brazilië in april 1990. Ook de interne besluitvorming werd hier onder de loep genomen. Om die te versterken besloot men internationale coördinatiegroepen in te stellen rond specifieke onderwerpen. Het conferentiecentrum Mountain House in Caux speelt een centrale rol in het werk van Morele Herbewapening, maar het onderhoud en de exploitatie van het uit begin 1900 daterende gebouw gingen steeds zwaarder wegen. In september 1990 (in het Franse dorp Dingy en Vauche, vlakbij Genève) werd besloten dat dit centrum dat internationaal zo’n grote rol speelde, ook internationaal gedragen diende te worden. De Zwitsers gaven vanaf toen meer ruimte aan anderen om verantwoordelijkheid te nemen. Een paar jaar later, onder andere op voorstel van Nederland, werd het besluit genomen dat er een passende huurder gevonden moest worden voor de negen à tien maanden dat er geen conferenties waren en het conferentiecentrum dus leeg stond. Een dag na dit besluit stond er een advertentie in de krant van de Swiss Hotel Management School, die een nieuwe ruimte zocht. Het bleek dat Mountain House precies de plek was die ze zochten. Vanaf 1995 gebruikt deze internationale hotelschool het conferentiecentrum in Caux van september tot en met juni. De samenwerking verloopt prima en de inkomsten uit deze verhuur helpen om het gebouw als conferentiecentrum voor IC in stand te houden. Het bleek dat de internationale beraadslagingen in feite grote invloed hadden. In ieder geval werden aan de besluiten consequenties verbonden, die gevolgen hadden voor het wereldwerk. De thema’s hingen vaak samen met het land waar de beraadslagingen plaats vonden en met het tijdstip, waarop deze plaatsvonden. Die in februari 1991 in India viel samen met de eerste golfoorlog en was gericht op het interreligieuze karakter van MH en een beter begrip van de islam. In Berlijn datzelfde jaar was de aandacht gericht op de nieuwe werkelijkheid van Europa zonder ijzeren gordijn en muur. Daar werd het besluit genomen één internationale coördinatiegroep aan te stellen.
Transparante financiën
Een aspect van het werk van Morele Herbewapening dat nodig transparanter moest worden, waren de financiën. Het grondbeginsel was altijd geweest dat waar God leidt er vanzelf ook de nodige financiën beschikbaar zouden komen. Genoeg bidden en vertrouwen en het geld voor de acties zou binnen stromen. Dit werkte ook vaak, onder andere dankzij enkele welgestelde mensen die de overtuiging hadden dit werk te steunen. Overigens kwamen de giften lang niet altijd uit overvloed. Het werk werd vooral financieel gedragen door veel gewone mensen die heel eenvoudig leefden om zoveel mogelijk te kunnen bijdragen. Op dezelfde manier als grote en kleine acties gefinancierd werden, moesten ook de individuele mensen die zich geroepen voelden zich op fulltime basis in te zetten voor het werk van MH, zien rond te komen. ‘Leven op geloof en gebed’ was de term hiervoor. Er kwam een grote dosis vertrouwen bij kijken, omdat mensen vaak niet wisten of ze over een week genoeg geld hadden. Als het iedere keer weer bleek goed te komen, versterkte dit het vertrouwen. Voor jonge ongetrouwde mensen met weinig financiële verplichtingen was dit makkelijker dan voor gezinnen met kinderen. Maar ook dan werkte hetzelfde principe. Er is een verhaal van een echtpaar dat hun eerste kind liet dopen. In de kerk zat een vrouw die tijdens de dienst de gedachte kreeg jaarlijks een som geld voor de dopeling ter beschikking te stellen. Toen ze dat na de kerkdienst aan de jonge ouders vertelde, bleek dit een antwoord op gebed. Hoe mooi dit principe ook was, er was een keerzijde. Mensen die fulltime met MH werkten, konden zich afhankelijk voelen van hun ‘geldschieters’. Het kon ook de verhouding vertroebelen en een verkeerd gevoel van onvrijheid creëren. Fulltimers hadden soms het gevoel in een glazen huis te wonen en werden ook wel op hun bestedingsgedrag aangesproken. En betekende het feit dat het geld soms of vaak niet binnenkwam, dat de persoon in kwestie te weinig geloof had of dat er niet genoeg gebeden was? Geldzorgen hebben voor heel wat slapeloze nachten gezorgd. In veel landen, ook in Nederland, waren er fulltimers die uit geldgebrek moesten besluiten een betaalde baan te zoeken. Tijdens het overleg in Ottawa in 1992 werden de financiën onder de loep genomen. Omdat ieder land financieel en ook anderszins onafhankelijk is, bleek dat er grote verschillen waren. Er waren landen die goed voor hun fulltimers zorgden en er waren landen, ook rijke landen, waar fulltimers zo weinig gewaardeerd werden dat ze gedwongen werden betaald werk te zoeken, wat als gevolg had dat het werk daar inzakte. De werkelijke kosten van de activiteiten van MH waren niet helder, omdat het werk vooral dreef op vrijwillige en onbetaalde krachten. Er werd geconcludeerd dat de term ‘geloof en gebed’ met het oog op de financiële voorziening, wellicht had geleid tot een te passieve houding, terwijl een actieve, fantasierijke houding nodig was. In sommige landen bleek het feit dat mensen die fulltime met MH werkten geen salaris kregen, maar afhankelijk waren van giften, heel slecht te vallen. In Japan bijvoorbeeld werd dit gezien als een verkeerde vorm van afhankelijkheid, het kon zelfs als nepotisme getypeerd worden. Daar kregen de fulltimers dus een salaris. In Ottawa werd besloten om nieuwe manieren te zoeken om voor de fulltimers te zorgen, te meer daar de meesten van hen ook geen pensioenregeling hadden. Verder werden er plannen ontwikkeld om niet alleen afhankelijk te zijn van individuele giften, maar om, vooral voor speciale projecten, fondsen te werven bij instellingen, bedrijfsleven en overheden. India is een mooi voorbeeld van hoe dit kan. Al vanaf begin 1970 is mede door toedoen van de regelmatige industrieconferenties in Asia Plateau, Panchgani, het industriële klimaat in Jamshedpur en andere industriegebieden van India aanzienlijk verbeterd. Sinds 1977 houden mensen in Jamshedpur die werken in de industrie en betrokken zijn bij Morele Herbewapening/Initiatives of Change wekelijks een ‘teammeeting’. De industrieconferenties in Panchgani voorzien in een behoefte, omdat elk bedrijf in India verplicht is aan kadervorming te werken. Zodoende nemen hele delegaties van ondernemingen deel aan de conferenties. Mede hierdoor zijn ze zo succesvol. De industrieconferenties in Panchgani zijn een belangrijke bron van inkomsten voor het conferentiecentrum en voor het hele werk van MH in India. Sinds het overleg in Ottawa is er internationaal meer oog voor mensen die fulltime met MH/IC werken. In Nederland is in 1995 besloten mensen die fulltime werken voor zover nodig een financiële vergoeding te geven.
Nieuwe naam
We begonnen dit hoofdstuk met de onvrede over de naam. Tijdens de internationale beraadslaging op Cyprus in 1993 werd een consensus gevonden, een algemene bereidheid de naam te veranderen. Maar verder dan die bereidheid kwam het de jaren daarna niet. In 1998 in Jamaica stond de naam ook weer op de agenda. Er werd een werkgroep ingesteld die hierover een internationale (e-mail)discussie begon. Daarna werd de kwestie van de naam opgepakt door de Internationale Raad (International Council) die in 1999 in Zuid-Afrika werd opgericht als opvolger van de internationale coördinatiegroep. Tot oktober 2004 was de Nederlandse Lotty Wolvekamp secretaris van deze raad en ze deed het werk daarvoor in het kantoor van MH in Den Haag [11-2]. Zij heeft het hele overleg over de naam begeleid. Tijdens het overleg in Richmond (Verenigde Staten, maart 2001) bleek dat er uit de vele voorstellen twee namen overbleven: Change International en Initiatives of Change. De stemming hierover staakte. Tijdens een extra beraadslaging in Caux die zomer viel het besluit met algemene stemmen om als nieuwe naam te kiezen Initiatives of Change. Dit besluit werd tijdens een persconferentie op 14 augustus 2001 in Caux wereldkundig gemaakt door de voorzitter van de Zwitserse Stichting van MH Cornelio Sommaruga en door Rajmohan Gandhi uit India, lid van de International Council. Sommaruga zei: ‘De oude naam was een product van zijn tijd. De nieuwe naam geeft beter weer dat onze initiatieven sociale rechtvaardigheid nastreven, waardoor de kloof tussen arm en rijk in de wereld niet wijder, maar kleiner wordt.’ Gandhi zei onder andere: ‘Ethische waarden blijven de kern van onze bezinning en van onze actie. Maar deze nieuwe naam zegt beter wat we zijn – een internationaal netwerk van mensen van verschillende generaties, culturen, religies en levensbeschouwingen, allen betrokken bij wereldwijde en persoonlijke initiatieven.’ Zo was er dus na jaren van overleg een nieuwe internationale naam. Nu was de vraag hoe dit werk zou gaan heten in de niet-Engelse taalgebieden. In sommige landen besloot men de naam te vertalen, Initiatives et Changement in het Frans, Initiativen der Veränderung in Duits sprekend Zwitserland, Iniciativas de Cambio in het Spaans. In sommige landen werd de afkorting MRA (voor Moral Re-Armament) gehouden en gevoegd voor de nieuwe naam: MRA/IC. In Nederland is na twee overlegrondes eind november 2001 besloten de Engelse naam te gebruiken met een Nederlands onderschrift ‘Verandering: persoonlijk, wereldwijd’. De nieuwe naam betekende niet dat Morele Herbewapening afstapte van haar overtuiging dat een verandering in de wereld moet stoelen op verandering van mensen. En dat een vreedzame, rechtvaardiger wereld er alleen komt als individuele mensen bereid zijn daar de prijs voor te betalen in hun eigen leven. Maar wel ging de nieuwe naam gepaard met een nieuwe geest en een nieuwe stijl die welbeschouwd al langer heerste. Men dacht niet meer de waarheid in pacht te hebben. Er werd meer samengewerkt met andere organisaties. Ondanks de intensievere internationale overlegstructuur, was er meer vrijheid van handelen. Er kwam meer transparantie, meer ruimte voor verschillende opvattingen en meer openheid voor kritiek. In de samenwerking met anderen kwam de specificiteit van Initiatives of Change naar voren, namelijk het verband dat benadrukt wordt tussen persoonlijke verandering en verandering in de wereld. ‘From the personal to the global’ is het Engelse onderschrift bij de internationale naam.
Doelstellingen
Behalve voor de naamsverandering zijn de internationale beraadslagingen gebruikt om de inhoud van de boodschap af te stemmen en na te denken over de doelstellingen. Die hoefden niet bedacht te worden. Men keek gewoon waar het team van MH in de wereld mee bezig was en probeerde dat onder een aantal noemers te brengen. Zo werd in 1993 in Cyprus een vijftal doeleinden geformuleerd: * Het helen van wonden uit het verleden. De botsing van beschavingen en culturen heeft deels te maken met de open wonden uit het verleden. * Het versterken van de morele en geestelijke grondslagen van de democratie. Zelfverrijking en corruptie kunnen de democratie ondergraven. * Gezinnen stimuleren een klimaat van zorg en persoonlijke verantwoordelijkheid te scheppen. * Gemeenschapszin creëren in de grote steden, en zo mede de oorzaken van discriminatie aanpakken. * Het bevorderen van dialoog tussen mensen van verschillende culturen en geloven, gebaseerd op een gemeenschappelijke inzet voor verzoening, rechtvaardigheid en vrede. In 2000 werd hier in India nog een zesde doel aan toegevoegd dat verband hield met de armoede: * Om banen te scheppen, de grondoorzaken van armoede aan te pakken en milieuproblemen het hoofd te bieden, is het nodig dat in het economische leven en denken morele factoren een rol gaan spelen en de corruptie wordt aangepakt. Eerder schreef ik dat het milieu nooit een speerpunt was geweest. Maar in deze doelstelling wordt dus wel het milieu speciaal genoemd. Deze doelstellingen klinken erg ambitieus. Minstens zo ambitieus als het bouwen van een nieuwe wereld, zoals het doel verwoord werd in de beginjaren. Maar dat werd noch toen, noch nu, als een reden gezien er niet aan te werken.
Wat ieder bindt
IC is geen godsdienst of levensbeschouwing. Er is binnen deze ‘wereldfamilie’ een grote verscheidenheid aan opvattingen, maar er is iets dat iedereen bindt - de grondslag van IC. Er was behoefte na te denken wat dat was en dat onder woorden te brengen. In 2001 werd tijdens een beraadslaging in Richmond (VS) een verklaring in negen punten opgesteld waar de internationale gemeenschap van IC, die openstaat voor mensen van alle culturen, nationaliteiten, godsdiensten en levensovertuigingen, het over eens kon zijn [11-3]. Een van de negen punten ging over de vier morele maatstaven die vanaf de vroege jaren een pijler van het werk zijn geweest. ‘Wij geloven dat in een sfeer van moreel relativisme onveranderlijke waarden van eerlijkheid, zuiverheid, onzelfzuchtigheid en liefde een normatief kader bieden waarbinnen we ons eigen en ons gezamenlijk gedrag kunnen toetsen.’ Dit punt wordt als volgt uitgewerkt. Eerlijkheid betekent een toewijding aan waarachtigheid. Om de woorden te laten sporen met de daden, om niet bewust een misleidende of valse indruk te geven, om een cultuur van transparantie en eerlijkheid te bevorderen, zowel in het privé-leven als in het openbaar. Zuiverheid – reinheid - heeft te maken met zuivere motieven en bedoelingen, onverdeelde hartelijkheid, elkaar niet uitbuiten of manipuleren, bevrijding vinden van verslavingen, wellust en gulzigheid. Onzelfzuchtigheid: er wordt van ons verwacht dat we onze bronnen en talenten gebruiken om de noden van anderen te lenigen, en zo anderen te respecteren en te dienen als we zelf ook gerespecteerd en gediend willen worden. De liefde complementeert het geheel. Uiteindelijk hebben mensen het in het diepst van hun ziel nodig om gewaardeerd, gerespecteerd, ja bemind te worden. Deze maatstaven, die een dienende functie kunnen hebben bij het zoeken naar richting in ons leven, zijn soms misbruikt om anderen de les te lezen, met de ‘waarheid’ om de oren te slaan. Elkaar de waarheid vertellen onder het mom van eerlijkheid kan heel liefdeloos en onbarmhartig zijn. Mensen zijn er ook onder gebukt gegaan als deze maatstaven te rigide werden toegepast en als doel en niet als middel werden gezien. Daarom is het belangrijk eerlijkheid, zuiverheid en onzelfzuchtigheid te zien in het licht van de liefde, die de ander, en jezelf, geen kwaad doet. En te beseffen dat maatstaven, principes, slechts wegwijzers zijn en geen doeleinden op zich. Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat Morele Herbewapening/Initiatives of Change altijd een minimum aan structuur heeft gehad. De structuur die er was, was bijvoorbeeld nodig om de financiën te beheren. Daarvoor is in de meeste landen MH/IC georganiseerd in een stichting of een vereniging. In Nederland is de Nederlandse Stichting Initiatives of Change (Morele Herbewapening) verantwoordelijk voor het financiële beheer. De Stichting is opgericht op 16 maart 1948 en heette toen Nederlandse Stichting voor Morele Herbewapening (Oxfordgroep) [11-4]. Ieder land is onafhankelijk, maar het paste in de ontwikkelingen om het werk wereldwijd meer te structureren. In 2002 hebben al deze stichtingen en verenigingen zich gebundeld in een internationale vereniging, de International Association. Terwijl de eerder genoemde International Council een informele raad is die zich met interne zaken en beleid bezighoudt, is de International Association een rechtspersoon, die een stem naar buiten toe kan zijn, onder andere naar internationale organisaties zoals de Verenigde Naties. Zij waarborgt het gebruik van de naam en wil bovendien de samenwerking bevorderen tussen de nationale lichamen in ongeveer veertig landen. Een keer per jaar wordt een Algemene Vergadering van de International Association gehouden. De eerste voorzitter is Cornelio Sommaruga, die tot 2004 ook voorzitter was van de Zwitserse Stichting van IC. Sommaruga, voormalig voorzitter van het Internationale Comité van het Rode Kruis, heeft veel gedaan om het internationale conferentiecentrum in Caux en het werk van IC in het algemeen in internationale kringen meer bekendheid te geven. Mede dankzij hem heeft de International Association of Initiatives of Change in 2005 de speciale raadgevende status gekregen bij ECOSOC, de economische en sociale raad van de Verenigde Naties en de deelnemende status bij de Raad van Europa.
Communicatierevolutie
De veranderingen binnen Morele Herbewapening, dat nu dus Initiatives of Change heet, sinds de jaren tachtig vielen samen met grote veranderingen in de wereld: de snelle groei van de globalisering, het einde van de koude oorlog, de communicatierevolutie van fax naar e-mail en een beweging naar meer transparantie en democratie. De internationale beraadslagingen hebben gezorgd voor meer transparantie, voor een duidelijker en democratischer internationaal leiderschap in de vorm van een Internationale Raad, voor gezamenlijke uitgangspunten en voor een nieuwe naam. Vooral de communicatierevolutie heeft de internationale samenwerking bevorderd. Door e-mailgroepen worden acties en conferenties voorbereid. Internet heeft het werk een grotere bekendheid gegeven. In augustus 1998 was Nederland van alle landen waar MH/IC actief is, een van de eersten met een website voor Morele Herbewapening. De goedbezochte website, www.iofc.nl, vormt een aanvulling op de publicatie Ander Nieuws, opvolger van Nieuw Wereld Nieuws, die 6 keer per jaar verschijnt. Het gebruik van de website betekende een andere werkwijze. Ander Nieuws kan volstaan met korte berichten en artikelen. Geïnteresseerden kunnen langere verslagen en integrale teksten van lezingen op de website vinden. De redactie bestaat uit enkele IC-fulltimers en jonge mensen die naast hun baan meedenken en schrijven voor Ander Nieuws. De website wordt geregeld bijgewerkt en men kan zich abonneren op een gratis e-mailnieuwsbrief, om op de hoogte gehouden te worden van wat er nieuw is op de site. Ook zijn er links naar sites van andere landen en van de diverse programma’s van IC. Sinds 2003 is er een geheel vernieuwde internationale site, www.iofc.org, om te beginnen in een zevental talen, waarop elke week een commentaar over de wereldsituatie verschijnt, geschreven door en onder redactie van een wereldwijd team van scribenten. De commentaren geven een goed beeld van het denken binnen Initiatives of Change wereldwijd. Voor diegenen die zich actief met IC bezighouden is er een interne website.
Dienend leiderschap
In Jamaica werd in april 1998 tien jaar ‘consultation process’ geëvalueerd. De vorderingen werden genoemd die ook al in dit hoofdstuk naar voren komen, maar er werden ook zwakheden gesignaleerd die nog steeds niet aangepakt waren, zoals een zwak collectief leiderschap en een gebrek aan een wereldwijde visie. Maar een sterk leiderschap kan evenzeer nadelen hebben - bijvoorbeeld een te grote machtsuitoefening door sterke persoonlijkheden - en daar was en is men ook beducht voor. Het werk van Initiatives of Change was van oudsher sterk in de Verenigde Staten, in Engeland en in het noorden en westen van Europa. Nog steeds ligt het zwaartepunt in de Angelsaksische wereld. Ook in 2004 was dit nog zo, zoals bleek uit een enquête over dit proces, waarvan bijna de helft van de inzenders uit Groot-Brittannië kwam en als je de Verenigde Staten, Canada en Australië er bij op telt kom je op meer dan de helft. Toch is er een levendig werk in Afrika, Azië en Zuid-Amerika, zoals bijvoorbeeld blijkt uit deelname uit die werelddelen aan de programma’s en conferenties van Agenda for Reconciliation. En het conferentiecentrum Asia Plateau in India wordt het hele jaar door gebruikt voor conferenties en cursussen. De toename aan activiteiten in het midden en oosten van Europa is ook al aan de orde geweest. Alleen is het zo dat in de internationale gremia deze werelddelen nog onvoldoende meedoen. Taal speelt daarbij ook een rol. Veel gebeurt in het Engels en dat is voor mensen uit bijvoorbeeld Zuid-Amerika een grote hinderpaal. Tegelijkertijd is er tegenwoordig meer begrip voor andere talen dan Engels en een wens om andere culturen meer zichtbaar te maken, onder andere via de internationale website van IC [11-5]. De digitale kloof, die er nog is, wordt snel kleiner. Het is zelfs zo dat dankzij de digitale revolutie nu een snellere communicatie mogelijk is met die plekken in de wereld die per post moeilijker te bereiken zijn. IC is een ‘bottom-up’ organisatie en die moet je niet willen veranderen in een organisatie die ‘top-down’ georganiseerd is. De kracht ligt in de overtuiging en de initiatieven van mensen aan de basis. De kunst is om hen te stimuleren zonder ze te willen beheersen. Het leiderschap waarnaar gestreefd wordt, is dan ook dienend leiderschap. En de kunst is dat, wat er plaatselijk gebeurt, internationaal zichtbaar te maken en mee te laten tellen. Initiatives of Change is niet alleen een organisatie, het is ook een wereldfamilie. Door de internationale beraadslagingen en dito samenwerking bij het werk voor de speciale programma’s en conferenties leren mensen uit allerlei landen elkaar kennen. Door samen enige dagen op te trekken, door in kleine groepen dagelijkse momenten van bezinning en uitwisseling te hebben, ontstaan er banden van vertrouwen en vriendschap. En uiteindelijk is dat toch de bloedsomloop van dit wereldwijde netwerk.
Noten
[11-1] Efeze 6, vers 13-17: ‘Neemt daarom de wapenrusting Gods … de lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; en neemt de helm des heils aan en het zwaard der Geestes…’
[11-2] Lotty Wolvekamp was van 1980 tot 2003 ook verantwoordelijk voor het secretariaat en de administratie van de conferenties in Caux. Ze heeft de hele operatie daar geautomatiseerd en tientallen mensen uit de hele wereld opgeleid.
[11-3] IC in negen kernpunten: Als een internationale gemeenschap die open staat voor mensen van alle culturen, nationaliteiten, godsdiensten en levensovertuigingen, geloven wij dat... * in dit tijdperk van globalisering het individu een positieve verandering in de maatschappij teweeg kan brengen. * in dit tijdperk van overvloedige informatie naast onstellende menselijke nood het luisteren in stilte naar God, naar de innerlijke stem, of naar het geweten - een onmisbare bron is van wijsheid en inzicht, die vrij maakt en richting geeft. * in dit tijdperk van stress en oppervlakkig leven persoonlijke en wereldwijde verandering begint met het verdiepen van inzicht in onszelf. * in een sfeer van moreel relativisme onveranderlijke waarden als eerlijkheid, zuiverheid, onzelfzuchtigheid en liefde een normatief kader bieden waarbinnen we ons eigen en ons gezamenlijke gedrag kunnen toetsen. * in deze tijd waarin winst en succes het belangrijkste doel lijken te zijn oprechte zorg voor elkaar de basis is van elke poging een blijvende verandering in de maatschappij teweeg te brengen. * in deze tijd van spanningen tussen bevolkingsgroepen alle mensen als gelijkwaardig gezien moeten worden: ieder heeft een verhaal te vertellen en een rol te vervullen. * in deze tijd waarin haat en wrok een vicieuze cirkel vormen de erkenning van gemaakte fouten, herstel en vergeving middelen zijn die de menselijke geest bevrijden en de wonden uit het verleden kunnen helen. * in een samenleving waar mensen geneigd zijn elkaar de schuld geven eerlijke gesprekken en het accepteren van de eigen verantwoordelijkheid mensen kunnen verenigen om samen te werken over oude breuklijnen heen. * in een wereld die gekenmerkt wordt door verdeeldheid en eigenbelang, kernen van toegewijde mensen model kunnen staan voor een rechtvaardiger en mensvriendelijker samenleving. Verklaring opgesteld tijdens een wereldwijd overleg van Initiatives of Change in maart 2001 in Richmond (VS) en in augustus 2001 in Caux (Zwitserland).
[11-4] Het bestuur van de Stichting komt twee keer per jaar bijeen. Voorzitter is Kees Scheijgrond en secretaris Rob Overdijkink.Er is ook een Raad van Toezicht en een Financiële Commissie, die fungeert als een dagelijks bestuur. Het Stichtingsbestuur houdt zich vooral bezig met de financiën en algemeen beleid en minder met het organiseren van activiteiten.
Hoofdstuk 12: Reiken naar een nieuwe wereld
Dit boek heeft in grote lijnen de ontwikkeling van een beweging gevolgd. Het begon met vernieuwing. Veel mensen verwelkomden die vernieuwing als een frisse wind door een muf huis. Ze ervoeren hoe bevrijdend het kan zijn als je persoonlijke verandering in je leven toelaat. Het referentiekader was in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw christelijk. De meeste mensen in de maatschappij geloofden in God. Op het persoonlijke vlak was het geweten in zekere zin meer ontwikkeld. Het doel van Oxfordgroep/MH was persoonlijke verandering en daardoor ook een verandering in de samenleving: een nieuwe wereld. Omdat het heel aanstekelijk kan zijn als mensen veranderen en daarover vertellen, verbreidde de beweging zich in het begin als een lopend vuurtje. Een uiting van ongekend enthousiasme, een sociale beweging, een historisch fenomeen, waren typeringen die Bert de Loor gebruikte in Nieuw Nederland loopt van stapel. Hij zag dat de beweging aansloot bij de behoefte die in de (protestantse) kerken leefde aan een actievere beleving van het christendom. De economische crisis en daarbij de oorlogsdreiging maakte die behoefte groter [12-1].
Twee ontwikkelingen
Er zijn twee ontwikkelingen waar iedere beweging na verloop van tijd mee te maken krijgt. Aan de ene kant de zeer menselijke behoefte om het fris ontdekte, het nieuwe vast te willen houden, te consolideren, bij wijze van spreken in dogma’s te willen verankeren. Aan de andere kant de noodzaak om de boodschap telkens weer te vertalen voor de nieuwe tijd. Beide gebeurde ook met Oxfordgroep/Morele Herbewapening. Wellicht zijn het ook wel twee stromingen en moeten ze elkaar in evenwicht houden: vasthouden en loswoelen, bewaren en vernieuwen. Peter Howard, de leider van MH in de jaren zestig, sprak over enclavers en freebooters, zeg maar verdedigers van het eigen territorium en vrijbuiters. Toch lijkt het of het laatste aan belang wint. Want als je de boodschap niet telkens weet uit te leggen, aan te passen, te interpreteren verlies je de aansluiting met de tijd waarin je leeft. Dat geldt voor iedere beweging, ieder geloof en iedere levensbeschouwing [12-2]. In feite is dat aldoor gebeurd met deze beweging. Weliswaar bleef de grondgedachte gelijk – een nieuwe wereld begint met nieuwe mensen – en het doel in essentie ‘bruggen bouwen’, de nadruk was telkens anders, afhankelijk van de tijd waarin men leefde. Na de Tweede Wereldoorlog was het de klassenstrijd en de koude oorlog die heel sterk het stempel op het werk drukten. Er was een enorm gevoel van urgentie om daar een antwoord op te geven. Men wilde een derde wereldoorlog voorkomen. Mensen gaven hun studie op, gaven banen eraan, stortten zich in dit werk zonder zicht op salaris, laat staan op pensioen. Er was een grote overtuiging en offerbereidheid, maar ook kreeg de beweging sektarische trekken. De urgentie van de taak maakte groepsdruk volgens sommigen aanvaardbaar.
Veelvormigheid
Met het einde van de koude oorlog en de val van de muur, of eigenlijk al eerder tijdens de detente, glasnost en perestrojka, veranderde er veel, ook in het werk van MH. Het werd veelvormiger. Vele initiatieven probeerden en proberen antwoord te geven op de nieuwe uitdagingen. De overzichtelijke tweedeling tussen de communistische en de vrije wereld heeft plaats gemaakt voor een wirwar van conflicten en belangen. Ik herinner me een conferentie in Caux in de winter van ‘89/’90 net na de val van de muur. De aanwezigheid van twee gezinnen uit Leipzig maakte de nieuwe situatie in Europa ook in Caux tastbare werkelijkheid. Zij maakten ons deelgenoot van de gebeurtenissen die geleid hadden tot de omwenteling en waaraan de bevolking van Leipzig een groot aandeel had gehad. In de opwinding die het einde van de tweedeling in Europa ook in Caux teweeg bracht sprak professor W. Stauffacher, hoogleraar Duitse literatuur uit Lausanne ontnuchterende woorden. ‘Die muur kwam ons eigenlijk wel heel goed uit. We konden een geriefelijk leven leiden en hoefden ons niets aan te trekken van de mensen daarachter. Maar nu is dat totaal veranderd. De mensen uit Oost-Europa doen een beroep op ons. Oude zekerheden bieden geen houvast meer. We moeten ons opnieuw oriënteren, samen met hen.’ De strijd van ideeën of zo men wil ideologieën, heeft plaats gemaakt voor een botsing tussen culturen. Onze wereld is in alle opzichten pluralistisch geworden. Er zijn vele referentiekaders. De christelijke godsdienst is in ons land een van meerdere geworden. Geen één religie kan aanspraak maken op de waarheid. Alle religies proberen met woorden en rituelen het transcendente te benaderen. Maar is het niet zo dat alle hiermee gepaard gaande uitspraken menselijke uitspraken zijn? Ze zijn dus voorlopig en kunnen altijd herzien worden [12-3]. Ook al zullen we dat met sommige uitspraken die een universele betekenis hebben, niet zo gauw doen. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde Gulden Regel, die in verschillende bewoordingen in iedere godsdienst en levensbeschouwing voorkomt: ‘Behandel anderen zoals je zou willen dat zij jou behandelen’ [12-4]. Ook het seculiere model blijkt niet altijd en voor iedereen zaligmakend. Tot voor kort dachten velen in Europa dat dit model het ideaal was voor de ontwikkeling van de hele wereld. Uit publicaties van de laatste tijd blijkt echter een groeiend inzicht dat dit idee niet van realiteitszin getuigt. Van dichtbij zien we dat godsdienst niet een uitstervende folklore is, maar een factor om rekening mee te houden. In de rest van de wereld zijn de religies altijd belangrijk gebleven. Het is tijd de zienswijze in andere delen van de wereld, zoals bijvoorbeeld in Afrika, serieus te nemen. En ook in ons eigen land kunnen we daar niet om heen [12-5]. Kortom, het is heel moeilijk geworden om een gezamenlijke noemer te vinden. Waar refereer je aan als je iemand ontmoet? Is er een universele God? Wat stelt ieder zich daarbij voor? Zijn er universele waarden? Zijn er Europese of zelfs Nederlandse waarden en wat zijn die dan? Een ding dat mensen gemeenschappelijk lijken te hebben is de afhankelijkheid van de macht van het geld en de markt. Dit is de realiteit, maar het zou jammer zijn als dat ons meer bindt dan culturele en morele waarden. In Europa hebben we te maken met referentiekaders van mensen die sinds 1945 in vrijheid geleefd hebben. Die geleerd hebben met de luxe van vrijheid en overvloed om te gaan - of juist niet. Daarnaast met mensen die sindsdien onder de communistische dictatuur geleefd hebben; daar nog maar pas van bevrijd zijn en plotseling met dezelfde vrijheid en hetzelfde commerciële aanbod geconfronteerd worden. Bovendien is er een groeiende groep mensen die vanuit andere culturen naar Europa gekomen is om hier tijdelijk te werken of hier hun thuis te maken.
Lessen uit het verleden
In deze pluralistische samenleving is het idee van bruggen bouwen meer dan ooit nodig. Het is goed te beseffen dat we niet het wiel hoeven uit te vinden en dat we niet vanaf nul beginnen. We kunnen leren van de ervaringen van mensen die ons voorgingen. Ze hebben ons iets te vertellen. Ze kregen ideeën met het oog op de samenleving, ze werden zelfstarters. Er was niet een instantie die mensen in beweging probeerde te krijgen, nee die beweging kwam van binnen uit. Ze hebben zich helemaal ingezet voor een nieuwe wereld. Het was niet iets wat ze erbij deden, in hun vrije tijd. Ze gaven zich geheel en al. Ze offerden geld en tijd. Ze waren toegewijd en trouw. Ze gingen en gaan niet met pensioen. De energie mag dan minder worden, de inventiviteit niet. Frits Philips lanceerde het idee van de Caux Round Table toen hij 80 was. Op 16 april 2005 werd met tal van festiviteiten in Eindhoven zijn 100ste verjaardag gevierd. Uit alle publiciteit rond zijn bijzondere verjaardag komt hij naar voren als een sociaal bewogen topindustrieel die niet uit was op zelfverrijking. Zijn waarde ontleent hij niet aan zijn vermogen, maar aan zijn menszijn [12-6]. Joty ter Kulve-van Os spant zich op haar 77ste in voor een museum in haar ouderlijk huis in Linggadjati, Indonesië, waar in 1946 de verbinding tussen Nederland en Indonesië verbroken werd. Ze hoopt dat dit museum nu kan helpen de relatie tussen beide landen te verbeteren [12-7]. Digna Hintzen blijft zorg dragen voor het team in Colombia en gaat er nog ieder jaar een maand of zo heen. Ze voelt zich ook mee verantwoordelijk voor de publicaties van IC in het Spaans. Tjits Hoekstra, zelf bejaard, bezoekt trouw andere bejaarden. Karel en Betty Gunning voelen zich, na hun jarenlange verblijf in Marokko nog verbonden met dat land en leggen daarom contacten met Marokkanen in Nederland. Aad Burger kreeg een onderscheiding voor zijn jarenlange inzet voor IC, maar de woorden die de burgemeester van Utrecht daarbij uitsprak zouden ook voor vele anderen kunnen gelden: ‘Kijken naar de wereld. Kijken naar jezelf, daar de conclusies uit trekken en daarnaar handelen.’ Natuurlijk was niet alles ideaal. De oudere generatie is de eerste om ook fouten toe te geven. Vanwege de gevoelde urgentie van de taak – ik schreef dat al - was er vooral voor de fulltimers weinig echt privé. Men voelde zich verantwoordelijk voor elkaar, maar die oprechte zorg kon ook makkelijk leiden tot betutteling. Men liet elkaar niet altijd genoeg ruimte. De angst om tegen de stroom in te gaan, heeft waarschijnlijk heel wat creativiteit de kop in gedrukt. En de jongeren moesten vooral altijd heel hard werken en werden niet echt betrokken bij het beleid. Daar is gelukkig verandering in gekomen.
Balans en nuance
We kunnen leren van het verleden. Daarom heeft dit boek hier en daar een kritische toon. Maar het is milde kritiek, omdat het wel heel makkelijk is om wijs te zijn achteraf. Ik wilde eerlijk schrijven, maar met respect voor de mensen die handelden naar beste weten en volgens de toenmalige inzichten. Iedereen is een kind van zijn tijd, wij ook. Later zal men ons beoordelen met de inzichten van die tijd. Maar die wijsheid, dat overzicht hebben we nu nog niet. Een ding dat we kunnen leren is het belang van de balans. In de inleiding schreef ik over de rol die morele maatstaven gespeeld hebben. Ze bewezen en bewijzen hun dienst als toetsstenen die het geweten prikkelen. Dat is waar. Veel mensen kregen dankzij die maatstaven inzicht in zichzelf, wat weer vaak een positief effect had op hun relaties, hun handel en wandel. Maar er was ook een andere kant. De nadruk die gelegd werd op morele maatstaven, vooral als het woord absoluut ervoor werd geplaatst, kon een negatief effect hebben. Mensen konden zich minder waard gaan voelen en lijden onder het gevoel altijd te moeten veranderen en nooit goed genoeg te zijn. Dieuwke Roodvoets-van der Veen heeft dat ervaren. Ze groeide op als het zesde kind in een gezin waarvan de ouders geraakt waren door de Oxfordgroep. Haar ouders Johan en Hillie van der Veen speelden vanaf 1935 een centrale rol in het Friese team. Dieuwke ging voor het eerst mee naar Caux in 1946 toen ze 12 jaar was. Ze herinnert zich de reis door Duitsland met zijn kapotte steden en bedelende kinderen. In Caux was ze onder de indruk van de internationale sfeer. Er werd haar niets opgedrongen. Vele bezoeken aan Caux volgden. Ze vond Caux heel boeiend. Vooral de musicals waren een trekpleister, want die had je toen nog niet in Nederland. Dieuwke wilde zich ook inzetten voor MH en meehelpen Europa weer op te bouwen. Daarom heeft ze na haar opleiding verpleegkunde enkele jaren fulltime gewerkt, onder andere in Duitsland en in Caux, waar ze zorgde voor de kinderen van de Duitse mijnwerkers die met het toneelstuk Hoffnung op reis waren [12-8]. Ze had het idee gekregen dat ze zich moest wegcijferen, moest dienen. De theorie was wel schitterend, maar in de praktijk voelde ze zich ongelukkig. Door de nadruk op de absolute morele maatstaven, bleef ze het idee hebben dat ze niet OK was. Op haar 29ste besloot ze Caux te verlaten om in Nederland een opleiding wijkverpleging te gaan doen. Haar besluit stond vast. Ze wilde op eigen benen staan. En langzamerhand kwam ze tot het inzicht dat ze mocht zijn wie ze was, groeide haar zelfvertrouwen en hervond ze haar identiteit. Voor haar ouders bleef ze groot respect en liefde voelen [12-9]. Deze maatstaven, eerlijkheid, zuiverheid, onzelfzuchtigheid, liefde, moeten dus evenwichtig bekeken worden. Het is jammer dat in de filosofie van MH deze vier de status van een dogma gekregen hebben. Op het idee dat het hele morele spectrum tot die vier terug te brengen zou zijn, valt wel wat af te dingen. Er is meer waarnaar we ons leven kunnen richten. Ik denk bijvoorbeeld aan matigheid, betrouwbaarheid, geduld, relativeringsvermogen, moed, generositeit, solidariteit, authenticiteit, vrijheid, onafhankelijkheid, rechtvaardigheid. Ook bij het woord absoluut kun je een vraagteken zetten. Moeten die maatstaven, normen, waarden niet altijd gezien worden in relatie tot de situatie waarin we verkeren, onze eigen persoonlijkheid, de tijd en de cultuur waarin we leven? Er is, met andere woorden, geen absolute waarheid, en als die er is, is er zeker niemand op aarde die hem kent. De uitdaging is voor een ieder om in een gegeven situatie de voor hem/haar juiste handelswijze te kiezen. En er zijn kernwaarden die ons daarbij kunnen helpen. Deze opstelling bevrijdt ons van het idee dat we voor anderen zouden moeten of kunnen weten wat juist is [12-10]. Een evenwicht dus. Zelfkritiek ja, maar ook zelfaanvaarding. Altruïsme ja, maar ook goede zorg voor onszelf. Dit betekent het afscheid van het zwart-wit denken, hoe aantrekkelijk dat ook kan zijn. Het biedt namelijk houvast. Het is veel moeilijker en onzekerder om te proberen de schakering te zoeken. Binnen Morele Herbewapening was het denken in zwart en wit heel sterk in de decennia na de oorlog. In 1973 nog werd het zwart-wit boekje uitgegeven. Maar Morele Herbewapening stond daarin niet alleen. Na de oorlog was daar een sterke behoefte aan. Bij het overlijden van de historicus Lou de Jong op 15 maart 2005 werd gememoreerd hoezeer zijn geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog in zwart-wit termen geschreven was en dat hij geen oog had voor grijstinten. En ook hoezeer deze benadering paste bij het algemeen heersende gevoel: mensen waren goed of fout geweest in de oorlog, ze deugden of ze deugden niet. Pas veel later was de tijd rijp voor een meer genuanceerde benadering van deze periode uit onze geschiedenis [12-11]. Mensen kunnen tegenwerpen dat als we het zwart-wit denken verlaten, we ons op een hellend vlak begeven en de makkelijkste weg kiezen. Maar het is juist de moeilijkste weg. Het is iedere keer weer een uitdaging om gewetensvol de juiste afweging te maken. Het evenwicht zoeken is ook belangrijk als we denken aan de urgentie van de taak en de snelheid waarmee we die ter hand moeten nemen. Eerder schreef ik al dat in bepaalde periodes de situatie zo urgent leek, bijvoorbeeld voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog of ten tijde van de koude oorlog, dat ieder uitstel onverantwoord werd gevonden. Met het idee dat vrede binnen handbereik was en de maatschappij maakbaar, leek het zinloos eerst de studie af te maken of een reguliere baan te nemen. Terugkijkend kun je dit relativeren. De wereld blijkt niet maakbaar. We worstelen nog steeds met dezelfde of nog ernstiger vraagstukken. De vraag is of ‘snel’ wel altijd werkt. Er is anno 2005 een nieuwe waardering voor ‘langzaam’. Iets dat langzaam groeit heeft meer kans om wortel te schieten. Voedsel dat langzaam is gegroeid en met zorg en rust is klaar gemaakt, smaakt lekkerder. Tijd winnen betekent niet altijd meer tijd hebben. Met andere woorden, als de maatschappij niet maakbaar is en als alles niet van ons afhangt, kunnen we meer ontspannen. Dat betekent niet achterover leunen en alles op zijn beloop laten. Ook hier is er een juist evenwicht. Voor alles is een tijd. Het kan een kwestie van geloof en vertrouwen zijn het juiste moment af te wachten. We kunnen de wereld niet wezenlijk veranderen, maar het gedrag van individuele mensen heeft wel degelijk invloed. De kunst is visionair te zijn en realistisch tegelijk, omdat we weten tot welke grootse daden en ook tot welke wandaden mensen in staat zijn.
Speciale benadering
Initiatives of Change moet ook nu weer haar boodschap ‘vertalen’ zodat die past bij de uitdaging van onze tijd. De ervaringen en lessen uit het verleden kunnen daarbij van dienst zijn. De speciale benadering van problemen blijkt nu nog te werken. Het boek Religion – the missing dimension of statecraft wijdt een hoofdstuk aan die speciale benadering. Het geeft als voorbeeld de verzoening tussen Frankrijk en Duitsland na de Tweede Wereldoorlog en heeft als ondertitel: ‘de over het hoofd geziene rol van Morele Herbewapening’. De schrijver Edward Luttwak gaat hier in op de vraag hoe het mogelijk was dat een relatief onbetekenende organisatie met zeer bescheiden middelen een veelbetekende rol heeft kunnen spelen in de verzoening tussen twee aartsvijanden. De animositeit tussen deze twee landen was terug te voeren op drie oorlogen tussen 1870 en 1945. Luttwak noemt als grondbeginsel van MH de overtuiging dat om landen en de wereld te veranderen, het bewustzijn (de mentaliteit) van mensen moet veranderen. En dat in conflictsituaties de eerste stap is mensen zo ver te krijgen dat ze werkelijk naar elkaar willen luisteren. Daarvoor moeten geschikte omstandigheden en een goede omgeving gecreëerd worden. Die goede omgeving was voorhanden in het conferentiecentrum van MH in Caux dat als een sprookjespaleis in een adembenemend mooie omgeving ligt. Andere factoren die hielpen waren volgens Luttwak het feit dat de conferenties meerdere dagen tot enkele weken duurden, waardoor een intieme sfeer gecreëerd kon worden. De stijl was informeel. Omdat er geen bedienend personeel was, moesten arm en rijk, arbeiders en werkgevers, Fransen en Duitsers, samenwerken in de keuken en de bediening, wat een kameraadschappelijke band schiep. De sfeer was zodanig dat mensen bereid waren in het openbaar persoonlijke verklaringen af te leggen over persoonlijke inzichten [12-12]. Nog altijd speelt Caux een rol als plaats waar tegenstanders elkaar kunnen ontmoeten en in de ‘geest van Caux’ elkaar vaak nader komen. In recente jaren waren dat onder andere vertegenwoordigers van strijdende partijen uit Sierra Leone, het Afrikaanse Grote Merengebied, Soedan en het Midden-Oosten. Wat is die geest van Caux? Het bovengenoemde boek noemt een aantal factoren die aan die geest bijdragen. Je zou nog kunnen toevoegen: persoonlijke inzet en zorg, oog voor detail, een aanmoediging om de fout ook bij jezelf te zoeken en je daarvoor oprecht te verontschuldigen, een kwetsbare en bescheiden opstelling, je hart laten spreken, niet op je strepen staan. Door een dergelijke houding kan er iets van binnen veranderen, kan er iets van binnen genezen.
Er is moed nodig
De geest van Caux is gelukkig niet exclusief voor Caux en ook niet exclusief voor Initiatives of Change. Er zijn meer mensen dan je denkt die bruggen willen slaan, kloven willen verkleinen. Een manier om dat te doen is een partner te zoeken aan de andere kant [12-13]. Partners zijn gelijkwaardig. Het is niet dat de een de ander helpt, op sleeptouw neemt of erbij moet betrekken. Beiden zijn eigenaar van het proces voor verandering, beiden nemen verantwoordelijkheid. In onze pluralistische maatschappij is dit soort partnerschap nodig. En in Europa anno 2005 meer dan ooit. In 1946 werd in Caux door Frank Buchman de vraag gesteld: Hoe wil je Europa opbouwen zonder de Duitsers? Het was duidelijk, dat ging niet. Een pijnlijk proces van verzoening en toenadering was noodzakelijk. We moeten nooit vergeten dat het verre van vanzelfsprekend was dat zes jaar na de Tweede Wereldoorlog vroegere vijanden gingen samenwerken in de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal. Juist de industrieën die in een oorlog een grote rol spelen werden onder een gemeenschappelijke autoriteit gebracht. De Zwitsers-Amerikaanse onderzoekster Catherine Guisan ziet drie principes, waarop de Europese Unie gegrondvest is: verzoening, compromis en erkenning. Verzoening houdt ook in vergeving. Dat is de actie van een gekwetst mens om zich opnieuw in te laten met de overtreder in het besef dat het alternatief doodloopt. In dit boek zien we daar voorbeelden van. Catherine Guisan noemt als voorbeeld de Nederlander Max Kohnstamm, Europeaan van het eerste uur. Kohnstamm, die een Duits concentratiekamp heeft overleefd, overwon zijn haat omdat hij besefte dat Europa niet opgebouwd kon worden zonder Duitsland. Het antwoord op de vicieuze geweldsspiraal was niet alleen economisch, maar ook ethisch en moreel, vond hij. Hij was ervan overtuigd dat de overtreder betrokken moest worden bij de inrichting van de toekomst. Verzoening vindt plaats op twee niveaus. Het betekent dat op psychologisch vlak gebroken wordt met eeuwenoude vijandigheden. Op meer pragmatisch vlak zet men zich in voor economische en politieke samenwerking, waar iedereen gelijkelijk van profiteert. Verzoening is het begin. Om verder te gaan is het compromis nodig. Dit betekent de bereidheid en het vermogen telkens weer van mening te veranderen. Er vanuit gaande dat het probleem van de een ook het probleem van allen is, probeert men een overeenkomst te bereiken die alle partijen tevreden stelt. Het derde principe, erkenning, is het hart van de Europese samenwerking. De deelnemende landen verliezen hun identiteit niet, maar verdiepen die. Erkenning kost geld. De zwakkere regio’s krijgen steun van de rijkere. Erkenning van de veeltaligheid betekent dat er in het Europees Parlement veel meer vertalers dan leden zijn. Erkenning betekent dat Europeanen samenwerken zonder dat een land de baas speelt. Op dit moment staan we als Europa niet voor grotere problemen dan de grondleggers indertijd, vindt Guisan. Maar het is wel belangrijk dat we ons onze eigen oorlogen herinneren en hoe we de vrede gewonnen hebben. Dit zou in alle Europese landen op school geleerd moeten worden. Je kunt het Europese project, de Europese Unie, tot leven laten komen in de verhalen van mensen die zich daar met hart en ziel voor hebben ingezet. Europa moet met meer overtuiging en zelfvertrouwen zijn stem laten horen en zijn rol in de wereld spelen, aldus deze onderzoekster [12-14]. Als we lering willen trekken uit het verleden is het ook belangrijk te beseffen dat de beweging van verzoening en toenadering in Europa op twee niveaus plaats vond. Er waren visionaire leiders als Jean Monnet, Robert Schuman en Konrad Adenauer die deze weg gingen. Maar deze stappen aan de top gingen gepaard met initiatieven waar miljoenen gewone mensen bij betrokken waren. De rol van Caux hierin is al genoemd [12-15]. Ook heb ik al geschreven over de uitwisselingen buiten Caux, zoals de gezelschappen die met toneelstukken elkaars landen bezochten en het jarenlange werk van de vele vrijwilligers in het Roergebied. Daarnaast waren er honderden andere initiatieven. Jongerenuitwisselingsprogramma’s, internationale jongerenkampen, de stedenbanden waar duizenden steden bij betrokken zijn, pogingen om de geschiedenisboeken te harmoniseren, om er maar een paar te noemen [12-16]. Als we nu een Europa willen creëren met een hart en een ziel dan moet dat ook weer op twee niveaus gebeuren. We kunnen niet van de leiders visie verwachten als we als gewone burgers naar binnen gericht, bang en vooral op ons eigen belang uit zijn. Moed is nodig aan de top en aan de basis. En zoals Europeanen zich in 1946 moesten afvragen of ze Europa konden opbouwen zonder de Duitsers, kunnen we ons nu afvragen: is het mogelijk een Europa met een hart en een ziel te creëren zonder dat in partnerschap met de nieuwkomers te doen? En om dichter bij huis te blijven: kunnen we van ons land een coherente zorgzame samenleving maken zonder de nieuwe Nederlanders? Het is duidelijk: ook dat gaat niet. De nieuwe geloven, nieuwe culturen zijn een onderdeel geworden van onze samenleving. We komen elkaar tegen, we hebben met elkaar te maken. Je kunt wel proberen in verschillende werelden te blijven leven, maar uiteindelijk maakt onbekend onbemind en onbegrepen. De metafoor bruggen bouwen is interessant omdat daarin begrepen is dat we de verschillen niet hoeven weg te poetsen of te verdoezelen. De brug stelt ons in staat de ander te ontmoeten, kennis te nemen van een ander gezichtspunt. Maar we hoeven dat gezichtspunt niet het onze te maken. Wel kan de dialoog met de ander ons helpen de dingen genuanceerder te bekijken. Overigens moeten we niet denken dat bruggen bouwen alleen nodig is tussen botsende beschavingen. Kloven en conflicten kunnen zich voordoen in onze directe omgeving, in onze eigen families of op de werkplek. En hoe dichter bij, hoe pijnlijker ze vaak zijn. Des te moeilijker is het dan ook te aanvaarden dat mijn waarheid niet de enige manier is om tegen een situatie aan te kijken.
Een keuze
Het streven naar een nieuwe wereld loopt als een rode draad door dit boek. Het was en is de motivatie en inspiratie van de mensen over wie ik geschreven heb, maar gelukkig niet alleen van hen. Het perspectief op een andere, meer rechtvaardige wereld motiveert zeer velen. Mensen die met ongelooflijk veel trouw en toewijding daaraan werken. Maar heeft die inzet ook resultaat? Komt die nieuwe wereld er ooit? Daar kun je twee antwoorden op geven die alle twee waar zijn. Die nieuwe wereld is er nog steeds niet. Kijk maar, we reiken ernaar, maar bereiken hem niet. Het blijft een wenkend, maar ook wijkend perspectief. We zien hoe het zou kunnen zijn, een wereld waar niemand te veel of te weinig, maar iedereen genoeg heeft. Waar we rekening houden met elkaar, maar ook met de generaties die na ons komen. Waar we ons als rentmeesters en niet als eigenaars gedragen. Maar het blijft helaas een visioen, dat verbleekt bij de rauwe dagelijkse werkelijkheid. Het andere, even ware antwoord, is: Die nieuwe wereld is er wel. Kijk maar, op tal van plaatsen laten mensen het zien. Mensen die besloten hebben liever deel te zijn van de oplossing dan van het probleem. Mensen die niet willen meedoen aan de graaicultuur. Die verantwoordelijkheid nemen voor hun omgeving. Mensen die onverstoorbaar en zonder ophef doorgaan met werken, zorgen, liefhebben. Mensen die lawaai pareren met stilte, vervlakking met verdieping en in de waan van de dag ruimte maken voor reflectie. Dat is ook de werkelijkheid [12-17]. Een nieuwe wereld - het is een keuze.
Noten
[12-1] De Loor, Nieuw Nederland loopt van stapel, inleiding.
[12-2] Europa – Balans en Richting onder redactie van Jan van Burg, Pieter Anton van Gennip en Edy Korthals Altes. Uitgave Lannoo nv, Tiel, 2003. In het hoofdstuk ‘Levensbeschouwing is geen privé-zaak’ schrijft Henk Vroom, hoogleraar filosofie van de religie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam o.a.: ‘Elke levensbeschouwelijke traditie moet zich aan veranderende omstandigheden aanpassen…Ze zijn hermeneutisch: ze vertolken het traditium (overgeleverde) steeds opnieuw. In de loop der jaren vernieuwen tradities zichzelf; doen ze dat niet dan verstarren ze.’
[12-3] Ik citeer hier met instemming, maar in het besef dat dit (nog) niet algemeen aanvaard wordt, uit de lezing ‘Säkularieserung, Religiosität und interreligiöser Dialog’ van Reinhard Kirste die hij uitsprak tijdens de conferentie ‘The spiritual Factor in Secular Society’ in Caux, juli 2003. Daarin laat hij zien welke toekomstmuziek er zit in de weg van religieus pluralisme. Reinhard Kirste is verantwoordelijk voor het (inter)religieuze onderwijs in Dortmund en omgeving en hoofd van een interreligieuze Europese denktank
[12-4] Deze Gulden Regel is een voorbeeld van een menselijke uitspraak die uitstijgt boven tijd en cultuur. Professor Hans Küng heeft deze regel nader uitgewerkt en veel over de gemeenschappelijke ethiek geschreven, onder andere in ‘Global Responsibility - In search of a new World Ethic’ (1990). Hij is de oprichter van de Global Ethic Foundation Tübingen. Zijn stichting is verantwoordelijk voor een tentoonstelling over wereldethiek, getiteld World Religions/ Universal Peace/Global Ethic. Deze tentoonstelling was gedurende de maand juli in 2005 te zien in Caux, onder andere tijdens de conferentie ‘Een hart en een ziel voor Europa’. Hans Küng hield er een lezing over ‘Europa en het nieuwe paradigma internationale verhoudingen’. Hij gelooft dat er alleen vrede in de wereld kan zijn als er vrede is tussen de religies en dat onze aardbol alleen kan overleven als er een gemeenschappelijke ethiek is. Voor christenen hebben ook andere kernteksten uit de bijbel een universele betekenis, zoals bijvoorbeeld de Tien Woorden (Geboden) uit het Oude Testament en de Bergrede uit het Nieuwe Testament. Hetzelfde zal gelden voor aanhangers van andere godsdiensten.
[12-5] Zeer verhelderend op dit punt is Worlds of Power- Religious Thought and Political Practice in Africa door Stephen Ellis en Gerrie ter Haar. Uitgave Hurst & Company, London, 2004. Stephen Ellis is directeur van het Afrika-programma van de Internationale Crisis Groep (ICG). Gerrie ter Haar is hoogleraar Religie, Mensenrechten en Sociale verandering aan het Institute of Social Studies in Den Haag. Ze heeft zich gespecialiseerd op de religieuze tradities van Afrika.
[12-6] Een bijzondere verjaardag, artikel in Ander Nieuws, 2005 nummer 3. Het staat ook op www.iofc.nl Zie ook het jubileumboek ‘Frits Philips 100’, boordevol foto’s en samengesteld door Guus Bekooy.
[12-7] Dit verhaal staat in Ander Nieuws, 2004 nummer 6 en is ook te vinden op www.iofc.nl
[12-8] Zie hoofdstuk 5
[12-9] Interview met Dieuwke Roodvoets-van der Veen op 17 september 2004
[12-10] Interessant is in dit verband het boek Deugdelijk leven, een inleiding op de deugdethiek (uitgeverij SUN, Amsterdam, 2003), waarin ethicus professor Paul van Tongeren een lans breekt voor de oefening van deugden. Hij ziet de deugd als verbindend midden tussen normen en waarden. De deugd weet altijd het juiste midden te vinden.
[12-11] Trouw, in de Verdieping (16 maart 2005) ‘De man van goed en kwaad – Lou de Jong’ door Jan Kuijk; NRC – Handelsblad (16 maart 2005) ‘Geëngageerd verteller van de oorlog’ en ‘Zijn stem klonk vanaf 1940 – zonder grijstinten’ door Anna Visser.
[12-12] Religion: the missing dimension of statecraft, onder redactie van Douglas Johnston en Cynthia Sampson. Uitgegeven in 1994 bij Oxford University Press door het Centre for Strategic and International Studies. In hoofdstuk 4 laat Luttwak zien welke rol MH en Caux gespeeld hebben bij de totstandkoming van het plan Schuman (gepresenteerd op 9 mei 1950), hetwelk uiteindelijk geresulteerd heeft in de Europese Kolen- en Staalgemeenschap (EKGS), de voorloper van de EEG, de EG en nu de EU.
[12-13] In Caux tijdens de conferentie voor Peace Building Initiatives in augustus 2004 presenteerden de initiatiefnemers van de Geneefse akkoorden hun plannen voor een oplossing van het conflict in het Midden-Oosten. Avraham Burg, voormalig voorzitter van de Israëlische Knesset verklaarde toen dat Yasser Abed Rabbo, lid van het uitvoerend orgaan van de PLO, zijn partner aan de andere kant was en dat ze elkaar de kracht gaven om door te gaan (Ander Nieuws, 2004, nummer 5).
[12-14] Catherine Guisan is op dit onderwerp gepromoveerd aan de Universtiteit van Minnesota in Minneapolis (VS). Een populaire versie van haar proefschrift verscheen in 2003 bij Odile Jacob in Parijs en is getiteld Un sens à lEurope. Catherine Guisan is Zwitserse en gehuwd met de Amerikaan Steve Dickinson. Beiden reisden met de musical Anything to Declare. Catherine Guisan hield op 16 juli 2005 in Caux de openingstoespraak voor de conferentie A heart and a soul for Europe.
[12-15] In de jaren 1946 tot 1950 namen 1983 Fransen en 3113 Duitsers deel aan conferenties in Caux. Pierre Spoerri in The German-French reconciliation – a pattern for Europe?, een lezing voor het Caux Scolars Program in 1993.
[12-16] Idem. Pierre Spoerri noemt professor Alfred Grosser, hoogleraar aan de Sorbonne. Grosser was geboren in Duitsland, moest als jood vluchten naar Frankrijk en is nu een internationale autoriteit op het gebied van de Frans-Duitse verhouding. Grosser beschrijft in zijn boek Le Crime et la Mémoire (Flammarion, Paris 1989) de rol van hoogleraren geschiedenis in verschillende landen om de geschiedenis te harmoniseren.
[12-17] In de christelijke traditie is een nieuwe wereld - het Koninkrijk van God - ook beide: een toekomstperspectief en iets dat er nu en hier al is, als je er maar oog voor hebt. Het is iets dat door God gegeven wordt en iets waar we zelf de handen voor uit de mouwen moeten steken.