Shereen Siwpersad houdt een spiegel voor over erfgoed, schuld en de vaak vergeten Hindoestaanse rol in het koloniale systeem. Ze roept op tot zelfonderzoek en het doorbreken van hardnekkige vooroordelen.
Een goede vriendin vroeg mij ooit of ik vond dat Nederland excuses moest aanbieden voor de slavernij. ‘Ja’, antwoordde ik eerlijk, waarop zij, enigszins verontwaardigd, reageerde: ‘Maar ík heb toch niks gedaan?’ Een veelgehoord argument. Haar reactie zette mij aan het denken. Kun je de schuld van je voorouders erven? Dit idee druist in tegen de Westerse gedachte dat we individuen zijn, verantwoordelijk voor onze eigen daden. Ook ik geloof dat. Toch kunnen we niet simpelweg onze onschuld claimen om vervolgens afstand te nemen van de zwarte bladzijden van onze geschiedenis. Schuld kun je niet erven; verantwoordelijkheid wel. Stel: je hebt een prachtig huis geërfd van je ouders. Je woont er graag, maar tijdens de bouw hebben zij schulden gemaakt. Zeg je dan: ‘Dit huis is van mij, want dit is de erfenis van mijn ouders. Maar de schuld betaal ik niet! Die heb ik toch zeker niet gemaakt?’ Dat argument werkt niet. Of je erft alles van je ouders, profijt en schade, of helemaal niets. Als je in het huis woont, dan moet je op z’n minst erkennen dat de schuldeiser in zijn recht staat.
Deze vergelijking dwingt me tot zelfreflectie: waar ‘woon’ ik eigenlijk? In de villa van de kolonisten of in de hut van oom Tom? Mijn ouders, Surinamers met Hindoestaanse wortels, emigreerden van Suriname naar Nederland. Zij stammen af van de ‘contractkoelies’ die het harde werk op de plantages voortzetten na de afschaffing van de slavernij. Mijn overgrootmoeder was de dochter van zo’n contractarbeider. De barak waarin zij woonde is nog steeds te bezichtigen in Suriname. Haar zoon, mijn grootvader, kocht uiteindelijk een van deze plantages om dit historisch erfgoed te behouden.
De Javaanse, Chinese en Hindoestaanse contractarbeiders werden vaak onder valse voorwendselen naar Suriname gelokt. De beloofde vrijheid en rijkdom bleef uit. In werkelijkheid moesten ze onder erbarmelijke toestanden werken op de plantages. Toch hadden ze meer rechten dan de tot slaaf gemaakte mens: ze kregen betaald, een hongerloontje weliswaar, en beschikten over enige autonomie. Ook besloeg de periode van contractarbeid ‘slechts’ enkele decennia, terwijl het slavernijsysteem eeuwen in stand werd gehouden.
Hoe past het systeem van contractarbeid in het slavernijdebat? Deze discussie wordt niet of nauwelijks gevoerd in Nederland. Ook Hindoestanen zijn het hier niet over eens. ‘In wezen was het systeem van contractarbeid een verkapte vorm van slavernij,’ schreef Sharmila Badloe in 2018 in Trouw. ‘Er waren slechte medische voorzieningen, een karig loontje, lijfstraffen, barakken om in te wonen en een tekort aan vrouwen uit de eigen groep.’ Shantie Ramlal-Jagmohansingh was het daar niet mee eens. ‘Het leven van de contractarbeiders was zwaar, maar het waren vrije mensen vol dromen en plannen,’ schreef zij in een reactie.
Het romantische beeld dat Ramlal-Jagmohansingh schetst klinkt mij bekend in de oren. Het is een boodschap die ik ook hoor in discussies met familieleden, in toespraken op feestjes en in lezingen van prominente Hindoestanen. Wij zijn vooruitstrevend. Wij zijn dromers. Wij hebben visie. Daarom zijn wij zo ver gekomen. Het is een prachtige, hoopvolle boodschap voor mijn generatie. Ook ik laat me erdoor inspireren en ben dankbaar voor het succes van mijn (voor)ouders. Toch merk ik dat deze boodschap soms wordt gebruikt om zwarte Surinamers naar beneden te halen. Een kennis zei ooit: ‘Creolen zijn gewoon lui en dom. Niet zoals wij Hindoestanen.’ Deze uitspraak is helaas niet incidenteel.
Ook minderheden onderling kunnen elkaar discrimineren, veroordelen of buitensluiten. Daarom moeten we deze retoriek bevragen. Hoe hebben Hindoestanen hun koloniale verleden verwerkt? Dragen onze eigen vooroordelen bij aan de instandhouding van koloniale verhoudingen, ook al zijn we zelf ook slachtoffer hiervan? Zijn we echt die mythische, harde werkers die hun succes enkel te danken hebben aan eigen inzet? Of hadden we toch een streepje voor met onze beperkte autonomie? Gebruiken we discriminerende retoriek om onszelf te beschermen tegen een pijnlijk verleden? Om ons gevoel van eigenwaarde te herstellen? Vertellen we onszelf: we waren dan wel arm, hongerig, ontheemd, mishandeld en misbruikt, maar in ieder geval geen slaven?
Aan het begin van dit stuk schetste ik het beeld van twee woningen: de villa van de kolonisten en de hut van oom Tom. Veel van ons wonen ergens ertussenin. We waren geen slaafgemaakten noch kolonisten, maar toch zijn wij een product van het kolonialisme, met onze eigen pijn én vooroordelen. Ik wil iedereen oproepen, en Surinaamse Hindoestanen in het bijzonder, om na te denken over de eigen, vergeten geschiedenis en de rol die we nu kunnen spelen in zowel de instandhouding als beëindiging van koloniale verhoudingen.
Shereen Siwpersad